178 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. De heer Stobbe: Hij liegt niet De heer Muller: Komt U dan met bewijzen De heer Stobbe: Dan zal ik die bewijzen leveren De Voorzitter: Mag ik den leden even verzoeken den goeden toon, die hier tot nog toe altijd heeft geheerscht, te bewaren De heer Muller interrumpeert. De Voorzitter: Mag ik zoowel aan den rechtschen als aan den linkschen kant den tweeden persoon van den hoek af verzoeken om stil te zijn De goede toon is óók om den Voorzitter niet in de rede te vallen. De heer Wiersma: Wat is er gebeurd rechts en links? De Voorzitter: Ik zeg dat het ook de goede toon is om den Voorzitter niet in de rede te vallen. Dat heb ik tegen den heer Muller gezegd. Op het oogenblik is dus in behandeling mijn voorstel om de discussies te sluiten. Als U daarover het woord wilt, mijnheer Hooiring, moet U enkel het voor of tegen daarvan bespreken zonder politiek. De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter, ik moet mij daar dan tegen verklaren, omdat daardoor aan ons de gelegenheid wordt benomen om op de beschuldi gingen, die de heer Vromen aan ons adres heeft geuit, in te gaan. Ik herhaal dat de heer Vromen liegt dat de O. S. P. niet aan de betooging mocht deelnemen De Voorzitter: Wilt U zich alleen bepalen tot het onderwerp, dat thans in discussie is De heer Hooiring: Ik moet het toch motiveeren. Dat is de reden, waarom ik mij tegen Uw voorstel verzet De Voorzitter: Dat had U al gedaan. De heer Hooiring: Ik motiveer dat naar aanleiding van de wijze, waarop de heer Vromen ons aanvalt. Ik hoop dat U mij enkele oogenblikken de gelegenheid geeft om daar in ieder geval een paar woorden over te zeggen. De Voorzitter: Als mijn voorstel verworpen wordt, anders niet. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter, mag ik U vriendelijk verzoeken Uw voorstel in te trekken U hebt een dergelijk voorstel nog nooit eerder gedaan. Ik spring misschien wel eens uit den band, wanneer een politieke tegenstander insinuaties naar voren brengt, maar U moet toch ook voelen dat het onmogelijk is om dit debat op het oogenblik te sluiten. Hier worden door den heer Vromen dingen naar voren gebracht, die absoluut in strijd zijn met de waarheid en als U nu het voorstel doet om de debatten te sluiten, dan kan dat door de tegenstanders van ons worden aangenomen en dan moet U toch voelen, dat wij op die manier worden gemuilkorfd. Dat kan een fractie van 10 en met den heer Dijkstra van 11 man niet laten passeeren en dat zullen wij ook niet doen. Ik zou U daarom in overweging willen geven, trek Uw voorstel in, want anders kan dat tot groote moeilijkheden aanleiding geven. De Voorzitter: Ik wil alleen opmerken dat, als de discussies worden heropend, zij dan alleen over de kwestie van de ijsclub zullen moeten gaan en niet over andere zaken. De heer Muller: Dan had U aan den heer Vromen ook niet de gelegenheid moeten geven om ons aan te vallen op een dergelijke wijze, zonder dat hij het bewijst. De Voorzitter: In tweede instantie is door U iets gezegd, naar aanleiding waarvan de heer Vromen dat heeft gezegd. De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, ik kan na de verklaring van de heeren Hooiring en Muller wel heel kort zijn. Ik vind het van den heer Vromen heele- maal geen manier van doen hoewel men er niet zoo erg van behoeft te schrikken dat zooiets van den kant van den heer Vromen komt dat hij, omdat hij in laatste instantie het woord voert, een bepaalde trek waarneemt om hier iets in het openbaar te zeggen, waarover hij, als hij er beter van op de hoogte was geweest, zijn mond zou hebben gehouden. Nu hebt U gezegd De Voorzitter: Het gaat nog altijd over mijn voorstel om de discussies te sluiten. De heer Dijkstra: Ja, daar gaat het over en ik sluit mij bij de beide vorige sprekers aan, omdat ik met Uw meening accoord ga. U kunt op deze manier wel een eind aan de discussies maken, U heeft wel de macht om de discussies te sluiten De Voorzitter: Neen, die macht heeft de Raad. De heer Dijkstra: Dan verwacht ik van den heer Vromen en laat dat dan het eind van deze geschie denis wezen dat hij terug neemt de onwaarheden, die hij hier in den Raad heeft gezegd of dat hij komt met bewijzen. De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter, ik zou ook wel een enkel woord willen zeggen. Bij de discussies, die hier heden middag zijn gehouden, is weer de kwestie van de ijsbaan aan de orde gesteld. Wat had die ijsbaan voor doel Het was de bedoeling, zoo is hier nooit anders verkondigd, dat die ijsbaan een volksbelang zou zijn; in dien geest hebben ook de broeders aan den anderen kant het gezien. Nu heb ik de vorige vergadering ook gezegd De Voorzitter: Mag ik er U opmerkzaam op maken dat het nog altijd gaat over mijn voorstel om de dis cussies te sluiten De heer Van der Schoot: Maar ik heb toch gevraagd cm een enkel woord te mogen zeggen De Voorzitter: Het gaat nu nergens anders over dan ever mijn voorstel. Dan moet U maar tegen dat voorstel stemmen. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik zou ook wel een enkel woord willen zeggen en dan wel over Uw voorstel tot sluiting van de discussies. Ik zal mij daar in dit geval voor verklaren, omdat speciaal van de zijde van de Sociaal-Democraten reeds is ge zegd, dat zij tegen dit voorstel géén bezwaar zouden hebben gehad, indien de heer Vromen niet de door hen gewraakte woorden had gesprokennaar de meening van die heeren wordt hun thans alleen geen gelegenheid gegeven om op die woorden te reageeren. Ook de Sociaal-Democraten meenden dus in zooverre, dat over deze zaak zelf voldoende was gesproken en op grond daarvan waren zij voor het voorstel om de discussies met betrekking tot de ijsclub te sluiten. Ten opzichte van het andere, wat de heer Vromen heeft gezegd kan ik mij echter aan den anderen kant levendig begrijpen, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1932. 179 dat de Sociaal-Democraten graag de gelegenheid willen hebben om daar nader op in te gaan. Ik hoop daar ook getuige van te zijn, maar ik zou zeggen, dat moet niet in deze vergadering. Wij hopen elkaar nog wei eens weer te spreken daar zal in de naaste toekomst nog voldoende gelegenheid voor bestaan en de meer alge- meene dingen, die hier vandaag zijn besproken, zijn dan niet vervallen. Die kunnen later wel weer aan de orde komen en die kunnen wij dan wel bespreken; mis schien bij een gelegenheid die zich beter daartoe leent. De heer De Vries (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, ik zal stemmen voor sluiting van de discussies, maar ik zou toch wel het volgende willen zeggen. De zaak staat voor onze fractie zoo, dat de heer Vromen, die hier absolute onwaarheden heeft verteld, m. i. ver plicht is om nu of in de volgende vergadering waar te maken wat hij heeft beweerd. Hij heeft gezegd dat wij onverantwoordelijke menschen zijn, dat wij eerst een briefje van het N. V. V. moeten hebben voordat i wij iets mogen doen en hij heeft ook andere ernstige beschuldigingen aan ons adres geuit omtrent ontslag j of royement uit de partij. Ik zou althans willen eischen dat de heer Vromen die beschuldigingen in een vol gende vergadering, als de Voorzitter daar de gelegen heid toe geeft, tracht waar te maken. De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter, het is voor mij moeilijk om met Lhv voorstel mee te gaan. Ik had reeds meer dan eenmaal het woord gevraagd, vóórdat de heer Vromen het woord verkreeg en nu wil ik wel bij voorbaat zeggen dat ik er ook niet veel nut in zie om de discussies te heropenen, maar ik moet mij toch verklaren tegen Uw voorstel om de discussies te sluiten, j omdat ik straks een woord heb geopperd, dat hier een verkeerden gedaebtengang heeft doen ontstaan en ik die zaak niet zoo kan laten passeeren. Wordt Uw i voorstel echter aangenomen, dan zeg ik: wat in 't vat zit, verzuurt niet; wij spreken elkaar wel weer. Het voorstel van den Voorzitter om de discussies te sluiten wordt met 17 tegen 10 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren De Vries, Balk, Hettinga, Stobbe, Van der Schoot, Wiersma, Feitsma, Weima, Buiel en mevrouw Van Dijk—Smit. Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, Turksma, me vrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Hooiring, Hofstra, Vromen, Van Kollem, M. Molenaar, Botke, Muller, Van der Meulen. Koopal, B. Molenaar, Terp stra. De Boer, Ritmeester en Westra. De beraadslagingen worden voortgezet. De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. Het spijt mij dat de discussies hier zoo n weidschen vorm hebben gekregen, te meer, waar het hier slechts ging om de mededeeling van U of van het college van Burge meester en Wethouders om niet bij de Kroon in beroep te gaan ten aanzien van het besluit van Gedeputeerde Staten. Want daar ging het hier alleen om en het is zeer terecht de heer Hooiring geweest, die een voorstel deed en ik meende dat dit voorstel ook meer beoogde de orde van den dag waarbij wij te beslissen kregen over de vraag om bij de Kroon in beroep te gaan, ja of neen. Wanneer ik nu straks de opmerking heb gemaakt naar aanleiding van de motie van den heer Botke, dat het toch hoogst onverantwoordelijk zou wezen om die motie hier in den Raad te brengen, dan wil ik daarvan toch een nadere verklaring geven, waarom de zaak, zooals ik die zie, mij hoogst bedenkelijk voorkwam. Misschien druk ik mij dan wat sterker uit, zoodat de heeren mij wat beter kunnen begrijpen. Als een politiek man of voorman van een niet kleine fractie iets doet, dan meen ik dat hij in dien zin voor zijn daden verantwoordelijk is. En als dan de Voorzitter meent, dat de Raad niet bij de Kroon in be roep moet gaan, dan behoort men in politiek opzicht te weten dat men zich bij de orde moet bepalen. Nu heb ik het zoo gevoeld, dat men eigenlijk met deze zaak geen raad wist. En niet alleen vanmiddag is het, dat de woordvoerder van de S. D. A. P. die zwaai neemt want ik voel het als een zwaai dat is ook al gebeurd in een vergadering hiervoor, waarin sprake was van een voorwaarde aan ,,De IJsclub" dat het proletariaat eenige zeggenschap zou hebben in zake de sport, enz. Wat hebben wij toen beleefd? In de eene vergadering hebben de Sociaal-Democraten zulk een voorwaarde bevochten en in de andere vergadering maakte men een zwaai, zóó, dat men het aan anderen moeilijk maakte om daarin mee te gaan en zelfs is toen nog van dezen kant hun oorspronkelijk voorstel opge raapt om daardoor nog iets te bereiken van de mede zeggenschap, die daarin aan den Raad was toegekend. De heeren schijnen er nog niet van overtuigd, dat het een politieke fout is geweest, die zij dien middag hebben gemaakt en die fout maken zij nu weer. Ik heb het zoo aangevoeld, dat wij daar dezen middag weer een beetje voor moeten bloeden. Het wordt door de heeren wat te kras geacht, dat men met deze zaak naar de Kroon zou gaan voor hooger beroep en daarom wordt er door de Sociaal-Democratische fractie nu weer iets tusschen ge schoven om daaraan te ontkomen. Ik heb dit in eerste instantie niet gezegd, maar de heer Botke heeft ons een verkeerden uitleg in de schoe nen geschoven, n.l. dat men aan deze zijde niet aan de werkverschaffing mee zou willen doen. Ik moet zeggen, dat ik het van een voorman van een sterke politieke fractie hoogst bedenkelijk vind, dat hij zooiets doet en dat ik mij moet verzetten tegen een dergelijke conclusie. Ik blijf er bij en misschien veel leden met mij dat de heeren een te hoogen dunk er van hebben dat de werkloosheid met deze zaak zou zijn te beknotten. Ik sta nog niet op dat standpunt van de heeren; ik zal nu geen cijfers noemen, maar het wil mij niet aan, dat een dergelijk besluit juist zou zijn, als ik mijn verantwoor delijke positie besef, waarbij ik voor de gemeentebelan gen moet opkomen. Want ik meen dat ook in de cijfers tot uitdrukking komt, dat bij het doorgaan van de trans actie meer dan de helft van het werk niet door de ge meente zou worden uitgevoerd. Het voorstel, dat in de vergadering van 1 Maart en in de daarop volgende vergadering is behandeld, was voor mij dan ook van dien aard, dat ik het niet in het belang van de gemeente achtte om daaraan mee te doen. Ik meen echter dat wij het recht hebben om onze inzichten vrij tot uiting te brengen, zelfs in tegenovergestelden zin als bij de leden van de Sociaal-Democratische fractie. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Als ik zoo pas heb gestemd tegen Uw voorstel om de discussies te sluiten, dan was dat in hoofdzaak, om daardoor de gelegenheid te scheppen dat de heer Vromen een kans zou krijgen om waar te maken wat hij zoopas heeft be weerd. Ik ga daar dan ook voorshands niet op in; mis schien of zeer zeker zal de heer Vromen aanstonds die gelegenheid wel aangrijpen. Ik zou nu deze opmerking willen maken. Men heeft zoopas van den heer Terpstra gehoord dat hij ons iets kwalijk heeft genomen; hij zegtvan dien kant wordt alles verdacht gemaakt. Maar ik zou willen vragen is wat de heer Hofstra heeft gezegd De heer Terpstra: Daar ben ik toch niet verantwoor delijk voor? De heer Muller: Is wat de heer Hofstra zegt omtrent het een zwaai maken van ons met de motie De heer Hofstra: Dat is volkomen juist

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 6