212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932.
in overweging zal willen nemen om voor het abattoir
en het veemarktbedrijf een speciale commissie in het
leven te roepen, die inlichtingen kan verschaffen.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Door den
wethouder is zoopas het woord motiveering gebruikt,
maar ik geloof, dat ik niet nader behoef te motiveeren,
waarom .ik het antwoord van den wethouder zeer on
bevredigend acht. De wethouder heeft gezegd dat de
wenschelijkheid niet is gebleken om ten opzichte van
de varkens ook toe te passen de algemeene strekking
van een heffing per diersoort, die in de geheele ver
ordening is neergelegd. Ik zou willen vragen, waaruit
het is gebleken dat die wenschelijkheid niet bestaat.
Dat is voor mij nog een open vraag. Ik heb werkelijk
getracht, door heel vriendelijk een dergelijke vraag te
stellen, daarop een antwoord te krijgen, maar als dan
de wethouder zegt, dat hij geen motiveering voor een
bestaanden toestand behoeft te leveren, dan ontbreekt
mij alle logica om een dergelijke redeneering te kunnen
volgen. De toestand is op het oogenblik zoo, dat de
heffing bij de varkens niet per diersoort geschiedt, maar
dat daar onderscheid wordt gemaakt en als ik nu bij
deze wijziging de vraag ga stellen waarom dat niet
veranderd wordt en als zulks niet gebeurt, waarom dan
niet, dan kan de wethouder zich daar naar mijn be
scheiden meening niet afmaken met te zeggen dat hij
geen motiveering voor een bestaanden toestand behoeft
te geven. Ik heb het hem gemakkelijk willen maken,
want ik heb de zaak zoo gesteld: ik neem aan dat er
alle redenen bestaan om den toestand te handhaven
voor de varkens, maar als ik dat aanneem, dan wordt
er ook van beide rubrieken gebruik gemaakt. En als
er van beide rubrieken gebruik wordt gemaakt, waarom
moet men daarvoor dan nog twee tarieven hebben,
waarom kan men die tarieven van 2.-— en 5.— dan
niet combineeren tot één tarief van 3.50 of 4.—
Dat is mijn pertinente vraag, waarop ik nog graag
antwoord zou willen hebben.
De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik zal nog graag den heer Wiersma even nader
beantwoorden. De heer Wiersma zegt: bewijs dan dat
dat niet is gebleken. Maar dat is niet gebleken: als toch
bij Burgemeester en Wethouders niet de symptomen
naar voren zijn gekomen, noch van de zijde van den
handel, noch van het bedrijf, noch van de directie, dat
de wenschelijkheid bestaat om een bepaald tarief te
wijzigen, dan kan toch van Burgemeester en Wethou
ders niet worden verlangd dat een motief wordt gege
ven, waarom die zaak ongewijzigd blijft? Burgemeester
en Wethouders doen eenvoudig geen voorstel tot
tariefwijziging, omdat nog nimmer bij Burgemeester en
Wethouders op eenigerlei wijze naar voren is gekomen
dat de wenschelijkheid van wijziging van dit tarief
bestaat
De heer Wiersma: Die wenschelijkheid staat toch in
dit schrijven
De heer Westra (wethouder): Dat is niet naar voren
gekomen. Zoodra die wenschelijkheid naar voren komt,
hetzij van het bedrijf, hetzij van den handel of van de
slagers, het komt er niet op aan, hetzij dat uit den Raad
een motief naar voren komt, waarom wijziging van de
heffing voor de varkens gewenscht is, dan zullen Bur
gemeester en Wethouders onmiddellijk onderzoeken in
hoeverre die motieven juist zijn en in hoeverre die
wenschen bevredigd kunnen worden. En als Burge
meester en Wethouders dan meenen dat er aanleiding
is om hier werkelijk met een voorstel te komen, zullen
zij zich geen oogenblik bedenken om met een voorstel
bij den Raad te komen, ten einde een dergelijke wijzi-
ging bij den Raad aanhangig te maken. Waar echter j
op het oogenblik geen wenschen zijn naar voren ge- i
komen en nimmer die wenschelijkheid gebleken is, kan
van Burgemeester en Wethouders in redelijkheid niet
worden verlangd dat zij met dergelijke voorstellen
komen.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Ik mag
constateeren dat ik toch inderdaad ook na dit antwoord
van den wethouder niets wijzer ben geworden. Ik heb
de pertinente vraag gesteld, hoe op het oogenblik ge
bleken is dat de rubriceering van de varkens juist is,
in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van het slachten
van varkens tot en met 60 Kilo, waarvoor ƒ2.— moet
worden betaald en hoeveel varkens er worden geslacht
met een gewicht daarboven en dus tegen een tarief van
5. Ik heb daarbij uitdrukkelijk gezegd: kan men die
tarieven niet combineeren? De wethouder heeft daarop
gezegd: die noodzakelijkheid is niet gebleken. Maar
waar uit is die niet gebleken, dat is voor mij nog een
open vraag. Het is van de zijde van de slagers en van
den handel niet naar voren gebracht, zegt de heer
Westra. Maar het wordt in dezen Raad op dit moment
wel naar voren gebracht. De heer Turksma, hoewel
zijn betoog in hoofdzaak op den export betrekking had,
heeft daar ook zijdelings over gesproken, ook in den
Raadsbrief wordt gesproken over aanpassing van de
tarieven bij de tijdsomstandigheden, in het jaarverslag
van den Directeur wordt eveneens gesproken over aan
passing van de tarieven bij de tijdsomstandigheden en
de heer Weima heeft hier aangetoond welk groot per
centage een keurloon van ƒ5.— van de bestaande var-
kensprijzen is. Dat is een enorm hoog percentage. Naar
mijn meening was er dan ook alle reden dat een der
gelijke vraag hier werd gesteld en ik acht de beant
woording van den wethouder ten zeerste onbevredigend.
De heer Westra (wethouder): Ik zie geen kans om
den heer Wiersma wél te bevredigen.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik zou
dan nog een enkel woord willen zeggen. Kan het college
dezen door mij uitgesproken wensch dan niet betrekken
in het voorstel van den heer Weima? Kan op die wijze
deze zaak nog niet nader onder de oogen worden ge
zien? In het voorstel van den heer Weima is sprake
van een algemeen onderzoek, maar als men die wensch
van mij daarin ook zou willen betrekken, zou ik mij
daarmede kunnen vereenigen.
De Voorzitter: Wij willen wel toezeggen, dat wij ook
die zaak onder de oogen zullen zien. Burgemeester en
Wethouders nemen het voorstel van den heer Weima
over.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Aan de orde is Ontwerp A.
De artikels I en II worden met algemeene stemmen
aangenomen.
Art. III.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb
straks gesproken over die kleerkastjes en ik heb gezegd
dat ik graag wil, dat Burgemeester en Wethouders hun
voorstel terug nemen en een onderzoek instellen naar
de wenschelijkheid en naar de kosten, dat dit ook wer
kelijk kleerkastjes worden. Men moet de zaak niet aan
nemen zooals hier staat; daar bevordert men de zaak
niet mee. Men bereikt daar niets mee.
De Voorzitter: Ik wil even opmerken, dat de Direc
teur zelf schrijftmen spreekt wel van kleerkastjes,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. 213
maar het zijn feitelijk gereedschapskastjes, die met 50
cent per jaar voldoende zijn betaald. Toen ik dat heb
gelezen, heb ik ook gedacht: nu wordt men zuinig voor
een ander met 1 cent per week. Maar het is nu eenmaal
voorgesteld en wat voor beteekenis heeft het om het te
veranderen? De tijdsomstandigheden brengen mee om
alles te verlagen, al heeft dit geen beteekenis, noch voor
den een, noch voor den ander. Ik zie hier geen voordeel
voor de menschen in. Doet U het voorstel om deze
wijziging er uit te lichten
De heer Weima: Ik zou het voorstel zoo geredigeerd
wenschen te zien, dat er ook inderdaad kleerkastjes van
worden gemaakt en dat men dan zal handhaven den
prijs, die daarvoor is gesteld.
De Voorzitter: U moet niet vergeten dat dit is een
verordening, houdende wijziging van de verordening op
het heffen van rechten en niet een voorstel tot wijziging
van de kleerkastjes. Die voorwaarde, welke U hieraan
verbindt, is wat anders dan hetgeen hier thans aan de
orde is.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik geloof
toch, dat U een klein beetje probeert den heer Weima
te intimideeren; ik twijfel er echter niet aan dat U dit
niet zal gelukken, zooveel vertrouwen heb ik in den
heer Weima wel. Maar als de heer Weima als des
kundige hier in den Raad zegt, dat indertijd die kastjes
zijn bedoeld als kleerkasten en ik kan mij best voor
stellen dat degenen, die aan het abattoir werken, daar
behoefte aan hebben en dat men graag wat huur
daarvoor wil geven, indien die kastjes, die indertijd wat
ongelukkig zijn gemaakt of misschien vermaakt, worden
veranderd, omdat het thans eigenlijk geen kleerkasten
zijn, dan meen ik ook, dat een verlaging van huur niet
daaraan beantwoordt. Een huurverlaging met 50 cent
is als zoodanig onzin: deze wijziging is onzin en als de
heer Weima voorstelt: ik stel er veel meer prijs op om
den huurprijs te laten zooals die is en daarbij Burge
meester en Wethouders aan het hart legt: kunt gij daar
nu niet iets beters maken, dat werkelijk aan het doel
beantwoordt, dan acht ik dat volkomen gemotiveerd
en men kan dan niet zeggen, dat de heer Weima buiten
de orde van de zaak is, omdat het hier nu gaat over een
wijziging van het heffen van rechten. Ik ben echter niet
deskundig genoeg om uit te maken of die kleerkasten
daar noodig zijn of niet.
De heer Westra (wethouder) Mijnheer de Voor
zitter. Ik zou dit nog willen zeggen. Er is hier een
voorstel van den Directeur, die dat blijkbaar heeft ge
daan, omdat de gebruikers van die kastjes over de
onbillijkheid, dat daar 1.— per jaar voor moest worden
betaald, hebben geklaagd en zij dus blijkbaar minder
meenden te moeten betalen. Nu hier een voorstel werd
gedaan, waarbij tóch verschillende wijzigingen aan de
orde werden gesteld, heeft men ook deze vermeende
onbillijkheid willen opheffen en het lijkt mij nu toch
vreemd toe dat de Raad zich tegen het opheffen daar
van zou verzetten. Ik zou zeggen, laat de Raad dit aan
nemen; daarom is het niet uitgesloten dat, als die be
hoefte bestaat, er later grootere kleerkastjes komen. De
heer Weima zegt dat hier als Raadslid en als een van
de Raadsleden zegt dat die behoefte bestaat, willen wij
dat best aannemen, maar het is toch niet mogelijk om
over hetgeen hier elk Raadslid zegt maar direct be
sluiten te nemen. Het lijkt mij veel beter dat Burge
meester en Wethouders onderzoeken in hoeverre er
behoefte bestaat aan grootere kleerkasten, maar ik zou
in overweging willen geven om geen bezwaar te maken
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Dit is trouwens ook maar een klein onderdeel; het is
een te kleine futiliteit, om daar bezwaar tegen te maken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Art. III wordt met algemeene stemmen onveranderd
aangenomen.
Art. IV wordt met algemeene stemmen onveranderd
aangenomen, waarna Ontwerp A in zijn geheel onver
anderd wordt vastgesteld.
De Ontwerpen B en C worden met algemeene stem
men onveranderd vastgesteld.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
sub b.
19, Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging en hernieuwde vaststelling van de bij Raads
besluit van 12 April l.l. vastgestelde verordening be
treffende de Winkelsluiting (bijlagen nos. 6 en 12).
De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het
adres van den Kerkeraad van de Nederlandsch Israë-
lietische Gemeente te Leeuwarden (mededeelingen sub
h).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
graag enkele inlichtingen over deze zaak willen hebben.
Ik heb den indruk gekregen in verband met de opmer
kingen van den Minister, dat de kappers buiten den
vrijen Maandagmiddag zullen vallen, terwijl ik meende,
dat de Raad na uitvoerige discussies ten slotte heeft
beslist om wél een Maandagmiddagsluiting voor de
kappers vast te stellen. Ik heb de notulen nog niet, maar
ik meende positief, dat de heer Muller heeft gezegd
zij hebben het nu eenmaal gewild, al is er later een
tegenadres gevolgd en zij moeten het nu maar onder
vinden en toen is daarna hier die beslissing met een
betrekkelijk kleine meerderheid genomen. Ik meende, dat
dit vast stond, maar ik heb den indruk gekregen, dat
dit besluit niet aan den Minister is aangeboden. Staat
het college misschien op een ander standpunt? Ik vraag
dat ook in verband met wat wij gisteravond daarover
in de Leeuwarder Courant hebben kunnen lezen in ver
band met de vaststelling van een Winkelsluitingsveror
dening in Leeuwarderadeel. Daar werd ook betoogd dat
er een misverstand was. Ik zou daarover graag nadere
inlichtingen willen hebben.
De Voorzitter: De Raad heeft een besluit genomen
en zooals de Raad heeft besloten is de verordening ter
goedkeuring naar de Kroon gezonden.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de
Voorzitter. Naar aanleiding van het besluit omtrent de
kappers meen ik dat de Burgemeester toen nog heeft
gezegd: wij nemen dus nu aan dat de kapperszaken op
Maandagmiddag gesloten zullen zijn, wanneer blijkt dat
in dit verbod geen moeilijkheden schuilen met betrek
king tot het sluiten van de winkels van de kappers, dus
als alleen sluiting van de salons werkelijk mogelijk is.
Deze restrictie heeft de Burgemeester er toen nog bij
gemaakt. Nu weet ik niet wat naar aanleiding daarvan
den Minister is aangeboden.
De Voorzitter: Het is een principieel besluit van den
Raad geweest en daarover treden wij straks met den
Minister in correspondentie. Wanneer wij hier dan later
nog verschillende wijzigingen krijgen want wij krij
gen er hier nóg meer dan komt ook die zaak aan
de orde.
De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Het is