216 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. schede, Apeldoorn en de andere steden, die de heer Turksma heeft genoemd, deze verordening ook op deze wijze is aangenomen, heb ik wel hoop, waar van alle kanten diezelfde aandrang komt, dat de Minister wel soepel zal zijn. Ik geloof dan ook niet dat het noodig is om deze zaak uit te stellen en daarover praeadvies van Burgemeester en Wethouders te vragen, hoezeer ik dat anders ook op prijs stel De heer Dijkstra: Dat zal wel De heer Vromen: Het schijnt dat hier leden in de vergadering aanwezig zijn, die daaraan twijfelen, maar ik hoop, mijnheer de Voorzitter, dat LI daar geenszins aan twijfelt en ik twijfel er ook niet aan dat U daar niet aan twijfelt. Hoezeer ik dus overigens ook prae advies op prijs stel, bij deze zaak geloof ik niet dat dit noodig is. En moet men deze zaak nu vastknoopen aan andere moeilijkheden, die nog in den schoot der toe komst liggen, betreffende de wenschelijkheid van het maken van gemeentelijke bepalingen, waarvan terecht kan worden betwijfeld of zij een verbetering zullen vormen van de Winkelsluitingswet, b.v. de kwestie van sluiting van de kapperszaken en heel veel andere dingen? Ik vrees dat men dan op die manier een heel eenvoudige zaak gaat vastbinden aan een groote zee van moeilijk heden en ik meen dat dan deze zaak in die zee van moeilijkheden zal verdrinken. Slechts indien van de tafel van Burgemeester en Wethouders wordt verklaard dat Burgemeester en Wethouders per se praeadvies noodig achten, dan zal ik mij desnoods daarmee vereenigen, maar als het col lege van meening is dat dit niet noodig is, dan zou ik den Raad graag in overweging geven om deze zaak heden af te doen. De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter. Toen deze zaak in de vergadering van 22 Maart voor het eerst in behandeling was geweest en tot uitstel was besloten, heeft de heer Vromen in dat verband iets gezegd, wat ik even zal voorlezen en wat geloof ik voor zichzelf spreekt „Waar er hier thans reeds in den Raad stemmen opgaan, om de behandeling van deze zaak, die den volgenden keer zal plaats hebben, zoo goed mogelijk te doen zijn en men dat nu reeds wil voorbereiden en daar het mogelijk is, dat er amendementen op de voorstellen van Burgemeester en Wethouders in den Raad voor gesteld zullen worden en deze zaak eigenlijk thuis hoort bij de Commissie voor de Strafverordeningen, zou ik aan de fracties, die heden met zoo groote eenstemmigheid, immers zonder stem ming, tot uitstel hebben besloten, het advies willen geven om, wanneer er amendementen zijn, deze tijdig bij Burgemeester en Wethouders in te dienen en dus niet te doen zooals geoorloofd is volgens het Reglement van Orde. Laat men zorgen dat men nu reeds kan gaan studeeren en laat men dus tijdig de amende menten indienen, opdat deze zaak nu ook werkelijk goed zal worden voorbereid." Nu wordt door de heeren Turksma en Vromen, deze in afwijking van zijn vroegere woorden, rauwelings een amendement in den Raad gebracht, dat ik op het eerste oog niet kan beoordeelen en waarvan ik de strekking en ook de volle portée zoo niet kan begrijpen. Het is wel een heel eenvoudige geschiedenis, maar ten slotte is het een amendement op een artikel, waar nogal haken en oogen aan kunnen zijn. Ik heb dan ook bezwaar om daar op het oogenblik voor te stemmen en ik van mijn kant kan dan ook van ganscher harte de gedachte van den heer Van Kollem ondersteunen om op het oogenblik aan te nemen de verordening, zooals die den vorigen keer is vastgesteld en nu door den Minister is geamen deerd en verder alle wenschelijkheden en mogelijkheden uit te stellen en ook over de kwestie van den heer Turksma praeadvies te laten uitbrengen. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou in dit verband gaarne vernemen, hoever het is gevorderd met de enquête, die destijds zou worden gehouden. Men wil thans over het voorstel-Vromen eerst praeadvies op een volgende vergadering. Als dat ook zoo eindeloos wordt vertraagd zou ik zijn voor directe behandeling van het voorstel. Ik zal dus gaarne vernemen, of er al een enquête gehouden is of wat er van geworden is, welk resultaat deze gehad heeft en of er binnenkort een voorstel daarmede verband houdend in de vergadering kan worden verwacht. De Voorzitter: Men moet wel weten dat als men deze zaak thans gaat uitstellen, het absoluut niet zeker is dat het college in de volgende vergadering ook komt met de andere zaken, die nog in behandeling zijn. Deze zijn nog in onderzoek en dat eischt tijd. Het is vrijwel uitgesloten dat het college reeds in de volgende ver gadering komt met voorstellen betreffende alle andere verzoeken omtrent de winkelsluiting, waarin dingen worden gevraagd, die misschien de eene of andere persoon heel aangenaam vindt, maar door welker niet- invoering practisch niet de betrokken zaken worden aangetast. Maar hier is het heel wat anders, hier worden van een deel van de bevolking de zaken op bepaalde tijden stop gezet en dat moeten wij voorkomen. De heer Turksma heeft al gezegd, die menschen zijn in het nadeel, zij hebben dat reeds ondervonden en daarom doet de Raad beter nu een beslissing te nemen. De heer Van der Meulen zegt wel dat hij het voorstel zoo niet kan beoordeelen, maar hij is in dat opzicht veel te bescheiden geweest: hij kan het best beoordeelen. want het voorstel is zoo eenvoudig mogelijk. De heer Turksma stelt eenvoudig voor dat die menschen des Zondags in plaats van om 2 uur om 5 uur mogen sluiten en daarmee afgeloopen. Het is dus enkel een kwestie of men daar voor of tegen is. Dat deze zaak eenvoudig is zal dus niemand kunnen ontkennen. Het is eenvoudig een verlenging van het sluitingsuur. De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter, de redactie van het amendement is eenvoudig genoeg, maar het is de vraag of het wel wenschelijk is dat langer open zijn op Zondag aan een zekere groep toe te staan. Dat is niet eenvoudig en daar zou ik toch de meening van Burgemeester en Wethouders wel over willen hooren, of hier aan deze groep zooveel uren meer moeten worden toegestaan. De Voorzitter: Daar heb ik het niet over, dat is een principieele kwestie, waar men zich voor of tegen kan verklaren. Dat heeft met de eenvoudigheid van het voorstel en met de woordkeus vrijwel niet te maken. U kunt eenvoudig zeggen ik ben tegen een 5-uur sluiting, maar anders niet. De heer Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik moet mij toch tegen Uw standpunt verklaren. U zegt wel dat het heel eenvoudig is, zooals het amendement luidt, om de Joodsche winkels tot 5 uur 's avonds open te stellen en dat is ook heel eenvoudig, maar de draag wijdte en de beteekenis daarvan is niet heel eenvoudig. Die kunnen wij zoo niet beoordeelen. De Minister heeft gezegd dat de belangen van de Joodsche en van de niet- Joodsche winkeliers zorgvuldig tegenover elkaar zijn afgewogen. Nu wordt hier voorgesteld, in tegenstelling met de andere winkeliers, om de vrijheden voor de Joodsche winkeliers uit te breiden, maar misschien dat het gevolg daarvan is dat anderen daardoor worden geschaad. De draagwijdte van dat voorstel kunnen wij zoo niet doorgronden. Het zit dus niet in de woordkeus maar in de beteekenis van het voorstel en daarom zou ik daarop praeadvies willen hebben en er niet zoo voor willen stemmen. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het gedeeltelijk met mijn partijgenoot eens. Ik wil op den voorgrond stellen, dat wij niet zoo maar zeggen: wij zijn hier tegen. Wij zouden niet graag wenschen te zeggen dat wij hier zonder meer tegen zijn, maar wij kunnen ook niet zonder meer ons hier voor verklaren, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. 217 omdat wij niet de draagwijdte hiervan kunnen overzien. Daarom zouden wij graag willen dat Burgemeester en Wethouders hierover praeadvies uitbrachten. Dan kunnen zij over 3 weken zeggen wat de draagwijdte van dit voorstel is en misschien kunnen wij dan naar aanleiding van wat hier dan over 3 weken met de belanghebbenden besproken is beter een beslissing nemen dan op het oogenblik. Daarom zou ik ook inder daad willen voorstellen dat Burgemeester en Wet houders over 3 weken komen met praeadvies. Er komt ook nog dit bij, dat wij dan de zaak van de 11-uur sluiting op Zaterdagavond niet in gevaar brengen. Dan is deze zaak zoo goed als kant en klaar en dan kunnen wij het voorstel van de heeren Turksma en Vromen den volgenden keer rustig onder de oogen zien. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou, voor en aleer ik straks geroepen word om over deze zaak te stemmen, toch nog wel graag een enkele in lichting willen hebben. Heb ik het goed begrepen, dan hebben èn de heer Turksma èn de heer Vromen zich beiden beroepen op het adres, waarvan wij een afschrift van de Joodsche Gemeente hebben ontvangen. Aan het slot daarvan staat, dat de Joodsche Kerkeraad vraagt openstelling van die winkels van 8 uur 's morgens tot 5 uur 's middags en als ik het nu goed begrepen heb, dan vraagt de heer Turksma openstelling van 2 tot 5 uur 's middags. De heer Turksma: Neen, een verlenging van 2 uur tot 5 uur. De wet zegt al dat ze tot 2 uur open mogen zijn. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Het zal bekend zijn, dat ik mij in een van de vorige vergade ringen van harte heb aangesloten bij het voorstel, dat toen door den heer Van Kollem werd ingediend. Thans hebben wij hier iets van verder gaande strekking, dat ons wordt aangeboden. U hebt wel gezegd dat het vrij eenvoudig is en zooals het hier staat, is het ook vrij eenvoudig. Het beteekent natuurlijk een openstelling van 2 tot 5 uur en dat is vrij eenvoudig. Maar ik heb zoopas al bij interruptie opgemerkt: welke sociale ge volgen zal die openstelling van die bepaalde winkels ten gevolge hebben Als ik dat zeg, dan is een bewijs dat ik dit goed aanvoel, dat de heer Turksma zoopas zei, dat hij Zaterdags alle winkels zelfs wel tot 11 uur zou willen openstellen. De heer Turksma heeft zoopas ook gesproken over de kwaliteit van een be paalde soort menschen, maar ik acht de kwaliteit van een bepaalde soort menschen, n.l. de winkelbedienden, die daardoor dan nog van 10 tot 11 uur in den winkel zouden moeten blijven, wel zoo hoog, dat ik zoo lang zamerhand wel voel, dat dit voorstel wel degelijk sociale gevolgen zal hebben en daarom zou ik mij er ten sterkste tegen verzetten om daar op dit moment een besluit over te nemen. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou alleen dit willen zeggen dat als, zooals hier wordt gezegd, het openstellen van 2 tot 5 uur verkeerde gevolgen zou hebben, de Minister er dan zeker niet toe zou zijn overgegaan om voor sommige steden diezelfde bepaling toe te staan, omdat dezelfde bezwaren, die daartegen hier zouden gelden, dan ook in die andere steden zouden bestaan. Waar de Minister de onbillijkheid tegenover de Joodsche winkeliers heeft ingezien, geloof ik dat men daar niet bang voor behoeft te zijn en dat men dus daarom gerust zijn stem aan dit voorstel kan geven. De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. De zaak is er voor mij, ook naar aanleiding van wat de heer Van der Meulen over het voorstel of het amendement van den heer Turksma heeft meenen te moeten zeggen, niet gemakkelijker op geworden. Wat is het geval? Wij hebben hier bijlage no. 12 en deze houdt in, dat Burgemeester en Wethouders eenige voorstellen doen naar aanleiding van de correspondentie, die er met den Minister is geweest. Nu wordt daar door den heer Turksma nog een amendement bij gebracht. In de vorige vergadering heb ik voor een voorstel gestemd om de Joodsche winkeliers eenige tegemoetkoming te geven, maar nu is er een oud spreekwoord, dat zegt dat wie het onderste uit de kan wil hebben ook wel eens het deksel op den neus kan krijgen, en dat gevaar loopt men hier ook. De vorige vergadering heb ik mijn medewerking verleend, maar wat wil men nu? Wil men er nu ook nog 3 uren bij hebben De vorige ver gadering was toch de stilzwijgende afspraak, dat de Joodsche winkeliers hier in dit geval in zouden be rusten De heer Vromen: Dat is niet waar De heer Hofstra: Er lag toch een zeker compromis in, dat zij, als dat hier werd aangenomen, zich daarmee tevreden zouden stellen. Men kan hier nu wel zeggen van niet, maar ik heb het wel zoo gevoeld. Daarom ben ik van meening, evenals de heer Van der Meulen en meer anderen, dat in ieder geval Burgemeester en Wethouders met praeadvies moeten komen. Dan hebben de leden van den Raad ook 3 weken tijd om zich er over te beraden, want het komt mij voor dat dit voor stel, dat zoo rauwelings in den Raad wordt geworpen, wel even het overdenken waard is. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou nog een enkele opmerking willen maken en ik wil dan beginnen met de achter mij zittende heeren, die aan mijn woorden een verkeerden uitleg hebben gegeven, welke in flagranten strijd is met de waarheid of met de be doeling van hetgeen ik heb gezegd. Toen men hier achter mij heeft gefluisterd: op Zaterdag hebben ze al meer, moeten ze er nu den Zondag ook nog bij hebben? heb ik gezegd: ik zou zelfs wel bereid zijn om dan ook aan de andere winkeliers dat uur op den Zaterdag er bij te geven. Dat wil echter niet zeggen dat ik dat wil, maar dat ik in dat geval zelfs wel bereid zou zijn om dat te willen doen, om daarmee duidelijk te demon- streeren, dat dat andere voor mij ik heb dat ook den vorigen keer gezegd van veel meer beteekenis is. Ik heb dat toen duidelijk laten uitkomen en met alle respect voor het voorstel van den heer Van Kollem heb ik daar toen niet voor gestemd, omdat ik daar een gevaar in zag voor een werkelijke vergoeding aan de Israëlietische winkeliers, wat hun rechtvaardigheids halve toekomt voor wat hun nu is ontnomen. En ik meen thans te moeten constateeren, dat die woorden van mij wel gewettigd waren, omdat men het helaas aan deze zijde reeds als zoodanig heeft gevoeld. Het is echter niet een compromis geweest, maar ik heb mijn voorstel toen terug genomen om een gunstiger oogenblik voor de wederindiening af te wachten en in verband met de landelijke actie, welke zich ontwikkelde en als gevolg waarvan er op het oogenblik reeds besprekingen op de Departementen zullen worden gevoerd. Het is ook niet waar, dat in overeenstemming met de belanghebbenden de voorstellen zoodanig zijn gelan ceerd als ze in de wet gekomen zijn. Er is wel overleg gepleegd, maar overeenstemming is er nooit geweest: er is advies gevraagd, maar als men tot overeenstem ming was gekomen zouden nu over het geheele land de Israëlieten niet zoo in beroering zijn als thans het geval is. En waarom heb ik gezegd dat ik wel bereid was om goed te vinden dat op Zaterdag om 11 uur de sluiting werd bepaald voor alle winkeliers? Omdat de Zaterdag een koopdag is, maar dat laatste halve uur want het is geen uur juist voor het doen van inkoopen van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 13