218 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. datgene wat men op Zondag noodig heeft van geen reëele waarde is. Het heeft slechts gegolden voor 2 of 3 winkeliers, die er misschien eenig voordeel bij hadden, maar ik heb uit ingewonnen informaties de overtuiging gekregen, dat het betrekkelijk geen zin heeft. Daarom lanceer ik mijn voorstel, dat veel meer waarde heeft, omdat daarbij een vergoeding wordt gegeven op een anderen dag. Nu zegt de heer Van der Meulen, dat deze zaak niet kan worden overzien, wat betreft de draagwijdte van dit voorstel. Ik zou den heer Van der Meulen dan willen wijzen op die andere gemeenten, die dat wel hebben kunnen overzien De heer Van der Meulen: Stuur het dan om prae- advies. De heer Turksma: Wij hebben daar hier toch ook reeds herhaalde malen over gesproken; praeadvies zal niet anders kunnen zijn, dan dat men zegt dat men voor of tegen het voorstel is. De goedkeuring van den Minis ter hangt alleen hiervan af, of hij het er mee eens zal zijn dat hier een onrechtvaardigheid tegenover de Israë- lietische winkeliers is begaan en daarover behoeft geen praeadvies te worden uitgebracht. Ik wil dit consta- teeren dat elke dag en daarom heb ik mij hierover eenigszins warm gemaakt -voor de betrokken win keliers van belang is. Ik wil de heeren graag in elk opzicht ter wille zijn, maar ik hoop niet. dat om een futiliteit het voorstel van mij hier zoodanig zou worden beoordeeld, dat het niet voor het rechtvaardigheids gevoel van groote waarde zou zijn. Ik zal thans graag het oordeel aan den Raad overlaten wat men hier wenscht te doen, maar ik voor mij zie absoluut het nut er niet van in om dit eenvoudige voorstel nog eens aan te houden en daarover praeadvies te laten uitbrengen door Burgemeester en Wethouders. Nu is hier wel gezegd dat Burgemeester en Wet houders straks toch ook nog moeten komen met voor stellen betreffende de winkelsluiting en dat wij daarop toch ook nog de goedkeuring van de Kroon moeten vragen, maar U, mijnheer de Voorzitter, hebt er terecht op gewezen dat hier een onrecht is begaan, een onrecht vaardigheid, die niet alleen economische beteekenis heeft voor dat deel van de bevolking, maar ook wel degelijk van groote financieele beteekenis is en ik wil wel zeggen, elke keer als dat naar voren treedt, onder vinden deze Israëlietische winkeliers daar groote schade van. Daarom zou ik graag willen dat mijn voorstel direct in stemming werd gebracht. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, nog een enkel woord. Ik had een dergelijk debat niet verwacht na de zeer uitvoerige discussies, die indertijd bij de Winkelsluitingsverordening zijn gehouden en waarbij eigenlijk van alle kanten is erkend wij hebben dat zoowel van de tafel van Burgemeester en Wethouders als van alle fracties gehoord dat men er in zijn ge moed van overtuigd was, ook al moge de Minister de compensatie, welke de wet aan de Israëlietische win keliers geeft, dan officiëel volkomen rechtvaardig noe men. dat dit in de practijk niet het geval is en dat den Joodschen winkeliers wel eenig onrecht is aangedaan. Dat is geuit zoowel door de rechter- als door de linker zijde en ook van de tafel van Burgem. en Weth. door den heer Westra. En het is ook absoluut aan geen twijfel onderhevig, nu hier gedurende eenige weken van het jaar de betrokken Joodsche winkels des Zaterdags tot 11 uur open mogen zijn, n.l. gedurende de maanden dat zij anders heelemaal niet meer open zouden kunnen zijn, dat dit eene uur compensatie, dat hier is gegeven, ten slotte niet goed maakt het gedwongen gesloten moeten zijn na des Zondags 2 uur. Dat moet men ook begrijpen als men bedenkt, dat de geheele Winkelslui tingswet absoluut niets te maken heeft, volgens den Mi nister en ook volgens de Memorie van Toelichting, met 'Zondagsheiligingmaar dat uitsluitend de bedoeling was om de oorspronkelijk oude Joodsche idee, om den Sab- bathdag als een rustdag in de week te beschouwen, door te voeren. Die idee dankt men aan het Joodsche volk; er is geen één ander volk in de wereld, dat die idee heeft gepropageerd om één dag in de week als rustdag te beschouwen en het heeft heel lang geduurd vóór de Christenheid die idee heeft overgenomen. Er zijn heel veel kerkconciliën voor noodig geweest en het heeft heel lang geduurd, vóórdat men den Zondag bij de Christenheid als rustdag heeft ingevoerd en vandaag aan den dag meen ik nog dat wij zeer veel Christenen spreken, die het absoluut niet noodzakelijk achten dat er één dag per week wordt gerust. Ik verwijs naar de practijk in Katholieke streken, waar die idee om den Sabbath als rustdag te beschouwen, nog niet geheel is doorgedrongen. Het is van ,de zijde van de Christenheid dus een buitengewoon slechte belooning, als zij de nakomelingen van haar leermeesters in dezen op deze wijze hindert in hun geloofstrouw aan de aloude wet, die zegt dat het in het belang van het lichamelijk en geestelijk welzijn van de menschen noodzakelijk is, dat de Sabbath als rustdag wordt beschouwd. Die gedachte is het eerst van het Joodsche geloof uitgegaan; het Joodsche volk heeft het eerst het gebod van God: „zes dagen zult gij arbeiden, maar den zevenden dag zult gij rusten", erkend, die gedachte, welke van het Joodsche volk is uitgegaan, is slechts heel langzaam bij de Christenheid, ook door het Socialisme, dat er een socialen kant in zag. doorgedrongen en zij is ten slotte gemeengoed gewor den, al wordt zij bij een groot deel van de Christenheid nog niet in toepassing gebracht. Nu is het inderdaad een feit, dat helaas, misschien door de omstandigheden, waaronder het Joodsche volk leeft, doordat het geheel verspreid is tusschen de andere volkeren, het buitengewoon moeilijk is voor de zonen van dat volk. om, voor zoover zij op hun oude gods dienstige standpunt blijven staan, in de maatschappij, waarin zij op grond van de omstandigheden gedwongen zijn te leven, aan hun geloof trouw te blijven. Dat is vooral economisch ook buitengewoon moeilijk en nu is het helaas zoo, dat degenen, wien het goed gaat, in den regel God vergeten en dat dus degenen, die geloofs- getrouw zijn gebleven, veelal de kleine menschen zijn. En het zijn juist die kleine kooplui, die de dupe dreigen te worden en reeds zijn geworden van de Winkelslui tingswet. In tal van Europeesche landen zijn te dien aanzien veel strenger bepalingen gemaakt dan in Ne derland, weliswaar onder het mom van sociale zorg en zorg voor den rustdag, maar inderdaad met de uitge sproken bedoeling om de concurrentiemogelijkheid van de Joodsche bevolking te vernietigen. Dat heeft men in Nederland niet gedaan, dat wil men in Nederland óók niet; er is hier géén partij, die dat zou willen doen. Maar laat men dan ook rechtvaardig zijn tegenover den Jood schen winkelier en zeker tegenover de kleine, die uit hoofde van zijn oude geloofsopvatting zich gedurende 24 uren of zelfs nog iets langer, want de Sabbath begint minstens één uur vóór zonsondergang, terwijl hij niet voordien eindigt dus gedurende ten minste 24 uren onthoudt van iederen arbeid in zijn bedrijf. Waarom moet men dien persoon nu nog dwingen, hem, die een voorbeeld is voor de maatschappij door het werkelijk in toepassing brengen van een socialen rust dag, om dan ook nog de helft van den volgenden dag op te offeren Dat is en blijft onbillijk. Toen den vorigen keer de Winkelsluitingsverorde ning in behandeling was, is hier van alle zijden betoogd dat men wel voelde dat deze wet schade toebracht aan de Joodsche winkeliers en dat men er wel voor voelde om die schade beter te compenseeren. Ik hoop dat men dit thans nóg voelt. En toen in die vergadering door den heer Turksma ook het voorstel is gedaan om de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. 219 sluiting op Zondag te veranderen en deze in plaats van om 2 uur op 5 uur te stellen, heb ik daar zelf tegen gestemd of liever want er is geen stemming over geweest, het voorstel is toen ingetrokken heb ik daar tegen gesproken, omdat ik mij niet kon voorstellen hoe de Minister aan een dergelijke bepaling zijn goedkeu ring kon hechten op grond van bijzondere omstandig heden. Ik heb daarin mis gezien, dat erken ik. Ik kom thans met een ander voorstel en ik heb hoop, gezien de bijzondere omstandigheden, die in het adres van den Joodschen Kerkeraad zijn geconstrueerd, dat de Minis ter daarmee accoord zal gaan, evenzeer als hij accoord is gegaan met de constructie van de bijzondere omstan digheden bij het vorige besluit. Ik zou hier echter graag een onzuivere stemming willen voorkomen; ik begrijp, mijnheer de Voorzitter, dat U hebt gezegd, dat Burgemeester en Wethouders als zoodanig het nut van praeadvies niet inzien en dat zij bovendien niet durven zeggen wanneer dat zou komen. Welnu, de heer Turksma heeft al gezegd, het gaat hier om kleine menschen, die al ernstig in hun bestaansmogelijkheid zijn geschaad en als Burgemeester en Wethouders nu niet kunnen toezeggen wannéér zij met praeadvies kunnen komen en als zij van meening zijn dat men dan deze zaak zeer zeker zal moeten vast- knoopen aan alle andere zaken, die nog aan de orde moeten komen, zooals de enquête onder de winkeliers, enz., dan vrees ik dat het een zeer lang uitstel zou worden. Dat zou ik die menschen niet willen aandoen en daarom zou ik willen zeggen, als de heer Turksma zich daarmee kan vereenigen, dan trekken wij ons voorstel nu in, maar dan zullen wij dat over 3 weken opnieuw als initiatief-voorstel indienen. Dan heeft ook de linkerzijde, die nu heeft gezegd dat zij zich over dit voorstel niet voldoende heeft kunnen beraden, den tijd en de gelegenheid om te overwegen, of er in deze zaak geen sociale rechtvaardigheid zit. Het spijt mij dat de linkerzijde daartoe nog niet de gelegenheid heeft gehad, want wij hebben vooraf aan een van de leden van de linkerzijde meegedeeld, dat wij dit voorstel zouden in dienen en dan was er dus gelegenheid geweest om zich daarover te beraden. Ook de rechterzijde zal dan in deze 3 weken m. i. hierover te rade kunnen gaan en nog eens kunnen denken over de sociale rechtvaardigheid van dit voorstel. De heeren daar zijn het niet in alles eens met de grondslagen van de Joodsche leer en een van die grondslagen, „dat rechtvaardigheid het hoogste is" zullen zij misschien als zoodanig ook niet aanvaar den, maar dat dit zéér hoog is, zullen zij toch wél aan vaarden. De Voorzitter: Trekt U het voorstel in, mijnheer Turksma? De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Er wordt hier gezegd, dat het zoo op prijs wordt gesteld dat Burgemeester en Wethouders praeadvies zullen uit brengen, dat ik zou willen vragen of de redenen, die ik zoopas heb genoemd, niet rechtvaardigen om dit on derwerp los te maken van alle andere onderwerpen, die nog in behandeling zijn, In dat geval ben ik genegen ons voorstel in handen van Burgemeester en Wethou ders te stellen om praeadvies, indien Burgemeester en Wethouders dat zoo spoedig mogelijk waarbij ik hen niet aan 3 weken wil binden willen uitbrengen. Ik ben er van overtuigd dat zij hun best zullen doen om zoo spoedig mogelijk met praeadvies te komen. De Voorzitter: Ik kan den Raad toezeggen, dat Bur gemeester en Wethouders bereid zijn om, zoo eenigs zins mogelijk, over 3 weken deze zaak weer aan de orde te stellen. Het door de heeren Turksma en Vromen ingediende voorstel luidt als volgt „Art. 4 te lezen Het is enz. zijn winkels voor het publiek geopend te hebben a. op Zondag van des namiddags 2 tot 5 uur; b. na zonsondergang tot des namiddags 11 uur op die Zaterdagen, waarop enz." Met algemeene stemmen wordt besloten dit voorstel in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik was niet van plan mij in deze zaak te mengen, maar de heer Vromen heeft het mij niet gemakkelijk gemaakt De Voorzitter: Waar wilde U het over hebben De heer Terpstra: Ik wilde even de beleefdheid in acht nemen tegenover den heer Vromen. De Voorzitter: Het voorstel van de heeren Turksma en Vromen is in handen van Burgemeester en Wet houders gesteld om praeadvies. Op die zaak kunt U bij de begrooting terugkomen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de onderdeelen a en b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De beraadslagingen worden heropend. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik heb straks een vraag gedaan en daarop heb ik nog geen antwoord gekregen. De Voorzitter: Zullen wij dat over 3 weken maar geven, tegelijk met dat andere De heer Buiel: Het ging over die enquête. De Voorzitter: Die zaak is in behandeling, mijnheer Buiel; dat is niet zoo eenvoudig. De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter. Mij is ter oore gekomen, dat de handelaars in zacht fruit een adres aan den Raad hebben gestuurd, om hun winkels gedurende 4 maanden in den zomer des Zaterdags tot 11 uur open te mogen hebben. De Voorzitter: Ik kan daarop antwoorden, dat de heer Fahner mij gister heeft opgebeld met de vraag: tot wien moet ik een adres richten Ik heb toen gezegd dat moet U richten aan den Raad. Maar het adres, dat is ingekomen, is gericht aan Burgemeester en Wet houders en kon dus als zoodanig niet in den Raad komen. Adressanten hebben er nu echter weer 3 weken den tijd voor om een adres bij den Raad in te dienen. De heer Botke: Dat spijt mij wel, maar waar Burge meester en Wethouders thans praeadvies zullen uit brengen over het voorstel van de heeren Turksma en Vromen, zou ik willen vragen zou het niet mogelijk zijn dat Burgemeester en Wethouders daarin ook ver werken hun meening omtrent dat adres? Want de tijd dringt ook voor die menschen; het is nu juist in den tijd van het zachte fruit; wat zij vragen geldt vooral voor de maanden Juni, Juli en Augustus. Anders heeft een besluit voor dit jaar geen waarde meer. De Voorzitter: Wij kunnen natuurlijk deze zaak ook overwegen; Burgemeester en Wethouders zullen toch dat adres moeten behandelen en als hun blijkt dat juist is wat de verzoekers aangeven, zullen Burgemeester en Wethouders misschien met een voorstel komen. De beraadslagingen worden gesloten. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 14