194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932.
zelf een enkel woord wil zeggen dan moet ik beginnen
met mijn verbazing uit te spreken over het antwoord,
dat wij zal ik maar zeggen, officieel van Burgemeester
en Wethouders hebben ontvangen. Ik druk mij zoo uit,
omdat ik mij van de veronderstelling, die in het adres
van den heer Kuiper is uitgedrukt; niets kan aantrekken;
ik bespreek deze zaak dus van uit de gedachte, dat
Burgemeester en Wethouders dat antwoord hebben ge
geven en dat Burgemeester en Wethouders ook over
het feit. dat hier ter sprake is gebracht, alleen en uit
sluitend hebben te oordeelen. Vanaf dat standpunt
beschouwd, moet ik mijn verbazing uitspreken, dat dit
antwoord zoo weinig zakelijke motieven bevat; indien
ik niet wist dat dit antwoord van een zoo achtbaar col
lege als dat van Burgemeester en Wethouders afkomstig
was, zou ik haast durven zeggen dat onder de motieven,
die in het antwoord worden genoemd, een z.g. ver
legenheidsargument voorkomt, waar daar gezegd wordt
dat één van de motieven waarom men niet vlagt op
de Oldehove, is geweest en nog is de kosten. Ik kan
dat niet als een ernstig motief beschouwen.
Een ander motief, dat ook genoemd is geworden, is
zou ik zeggen het gewoontemotief. Mijnheer de Voor
zitter, mij plaatsende op een bepaald standpunt, kan ik
er nog iets voor gevoelen, dat dit de laatste jaren ge
woonte is geworden, maar ik meen daar tegenover te
kunnen stellen, dat die gewoonte niet altijd in Leeu
warden is gevolgd. In elk geval, het antwoord op het
adres heeft mij ten zeerste teleurgesteld en ik weet te
spreken namens honderden, ik zou haast zeggen namens
duizenden in de plaats onzer inwoning Leeuwarden,
die precies gelijk denken als de spreker van ditoogenblik.
Mijnheer de Voorzitter, het is hier natuurlijk niet de
plaats, om in den breede uit te weiden over
De heer Van Kollem: Nou, dat gaat nog al
De heer Terpstra; de groote beteekenis van het
Huis van Oranje voor ons vaderland en voor ons
volk
De heer Dijkstra; Dan ben je gauw uitgepraat; daar
kan je verschillend over denken
De heer Terpstra; Ik stem toe, dat men daar ver
schillend over kan denken, maar ik sta buitengewoon
sterk, als ik mij beroep op deskundigen van naam, op
historieschrijvers van vroeger en van den tegenwoor-
digen tijd, als ik daarbij enkel maar denk aan het feit,
hoe professor Brugman zich in verschillende zijner
werken herhaaldelijk uitlaat over den machtigen invloed
van het Oranjehuis en over het beteekenisvolle van dat
Huis voor ons vaderland, als ik tevens noem wat dr.
Colenbrander, ook een specialiteit op dit terrein, schrijft
in zijn verschillende leer- en leesboeken over deze zaak
en als ik mij beroep op dr. Te Lintum, iemand, die niet
in de eerste plaats is een schrijver van een histoire de
bataille, maar die de geschiedenis bekijkt uit een geheel
ander oogpunt en die daarbij niet nalaat te wijzen op
den machtigen invloed van het Huis van Oranje, maar
vooral op den zegenrijken invloed van dat Huis op ons
vaderland en op ons volk.
Ik heb gezegd dat ik daar niet zoo heel lang over
zou willen spreken, omdat het absoluut niet in mijn
bedoeling ligt, deze of gene persoon of partij te prik
kelen. Ik zal dat zorgvuldig vermijden, maar wanneer
ik mijzelf zoo tracht te beheerschen en mijn woorden
keus van dien aard is, dat niemand zich daaraan behoeft
te storen, dan mag ik tegelijkertijd van eventueele tegen
standers, mochten die hier zijn, verwachten om ook
mij de vrijheid te geven te denken en hier te spreken
in behoorlijke termen en binnen bepaalde grenzen en
dan mag men mij dat absoluut niet kwalijk nemen.
Maar zelfs wil ik wel de verzekering geven dat, als
men mij dat kwalijk zou nemen, ik daarin geen reden
zou vinden om te zwijgen, omdat ik niet zwijgen mag
en kan over dit feit. Ik voel het zoodanig, dat ik hier
weet te spreken namens duizenden en dat er hier alle
aanleiding was om te spreken. Waar de Raad gelukkig
nog op het standpunt staat om op dergelijke dagen een
telegram van huldiging te zenden en de Raad dus daar
mee toont, dat het geen gewoon mensch is, die dien
dag jarig is, maar een lid van het Koninklijk Huis, waar
de Raad altijd dat standpunt heeft ingenomen en naar
ik hoop ook blijft innemen, daar zou ik graag een stap
verder willen gaan, n.l. zoover: al wil men hier dan het
onderscheid tusschen het z.g. groot" en klein vlaggen'
laten bestaan, het zij zoo, maar ik meen toch wel, dat
de omstandigheden ook voor ons jongste lid van het
Koninklijk Huis de laatste jaren zoo buitengewoon ge
wijzigd zijn, dat ik graag zou willen, dat men ook op
die gedenkdagen de vlag ook speciaal op de Oldehove
plaatste.
Ik heb gezegd, dat ik voor het argument van de
kosten absoluut niets voelde, sterker zelfs, ik had niet
verwacht, dat men hier met zoo'n argument zou durven
komen. Maar, mijnheer de Voorzitter, U stelt misschien
de vraag, waarom ik het zoo op prijs zou stellen dat de
vlag op de Oldehove werd geplaatst. Eigenlijk gezegd
is het zoo, dat ieder, die hier zit en ik zou ook zeggen
ieder in onze stad wel zal moeten begrijpen, waarom
ik dat op prijs stel. Immers, wanneer men over Leeu
warden spreekt, spreekt men ook over de Oldehove en
wij weten allemaal in Friesland en daarbuiten, dat bij
Leeuwardens grootheid en bekendheid de Oldehove
het is
De heer Dijkstra; Dat heeft met het vlaggen toch
niets te maken
De heer Terpstra; Als een collega als de heer Dijkstra
zegt: dat heeft met vlaggen niets te maken, dan wil ik
hem daarop niet antwoorden, maar dan wil ik eenvoudig
dit zeggen hoe meer hij mij begint te prikkelen, hoe
j meer hij zal ervaren, dat ik nog lang niet aan het eind
ben. Maar, mijnheer de Voorzitter, zoo wil ik de zaak
j liefst niet behandelen en daarom wil ik persoonlijk tot
I den heer Dijkstra het verzoek richten goede collega,
wacht zoolang, tot het Uw beurt is en ik zal U dan
geduldig en in lijdzaamheid aanhooren; ik mag dat dan
echter ook van U eischen.
Ik stel het dus buitengewoon op prijs, dat de vlag
op de Oldehove komt
De heer Van Kollem; Als ze dan maar niet ver-
I branden
De heer Terpstra; Dan hoop ik niet, dat daarvoor
gevaar bestaat, maar zoolang de ganzen op het Kapitool
te Leeuwarden zitten, hoop ik dat dat wel in orde zal
komen
Ik stel het dus op buitengewoon hoogen prijs, dat de
vlag ook op de Oldehove komt en waarom? Omdat ik
meen dat voor alle Friezen en buiten-Friezen de Olde
hove is het symbool van Leeuwarden en omdat, wan
neer wij hier in Leeuwarden van onze blijdschap willen
kennis geven aan de buitenwacht, wij dat het beste
kunnen doen door de vlag op de Oldehove te plaatsen.
De Friesche dorpen en de beheerders van de Friesche
gemeenten ik weet het, want ik heb het herhaaldelijk
i gehoord -zien dikwijls in dat opzicht wat er te doen
is naar wat er op de Oldehove gebeurt, omdat zij zeg
gen en daarmee toonen zij hun bescheidenheid
Leeuwarden is nu eenmaal de hoofdstad en het symbool
van Leeuwarden is de Oldehove. Daarom, mijnheer de
Voorzitter, omdat ik mij en niemand onzer zich Leeu
warden kan denken zonder Oldehove, zou ik het ge
achte college zeer ernstig in overweging willen geven
om voortaan al wil men dan het onderscheid tus
schen groot" en „klein vlaggen" behouden, het zij zoo
wanneer de leden van het Koninklijk Huis hun ver
jaardag vieren, de vlag, al is het dan niet uitsluitend
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. 195
daar, toch in de eerste plaats daar te plaatsen. Ik vind
daartoe in het antwoord voldoende aanleiding, omdat
daar ook in vermeld staat, dat bij bijzondere gelegen
heden de vlaggen en ik meen dat het er dan vijf zijn
- ook op de Oldehove worden geplaatst. Welnu, is
dan de verjaardag van de leden van het Koninklijk Huis
niet langer een bijzondere gelegenheid, die aanleiding
geeft om daar de vlag te plaatsen als blijk van onze
nationale eenheid? Want zóó wil ik het graag gezien
hebben, dat wij in de leden van ons Koninklijk Huis
nog het symbool van onze nationale eenheid hebben.
Want gelukkig, mijnheer de Voorzitter, ik heb straks
gezegd dat, wat ik hier zeg, niet geschiedt namens één
partij en namens één groep, maar ik wéét hier te spre
ken, dat er onder alle partijen duizenden en nog eens
duizenden worden gevonden, die er zich ten zeerste
over zouden verblijden, indien wij niet alleen door het
zenden van een telegram maar ook door het uitsteken
van de vlag onze aanhankelijkheid aan het Koninklijk
Huis zouden toonen. Want wie de dochter eert, eert
de moeder
De heer Dijksra; Nou, niet altijd
De heer Terpstra; en wie den man eert, eert
tegelijk ook de vrouw. Ik heb dit niet in de eerste plaats
gezien als een eerbewijs aan de betrokken personen,
maar in de eerste plaats als een eerbewijs aan het Ko
ninklijk Huis. Daarvoor is hier gelukkig altijd nog vol
doende aanleiding, in tegenstelling met wat wij in het
buitenland zien. Daar worden de Koningshuizen hoe
langer hoe meer verdreven, maar wij kunnen nog zeg
gen dat wij nog den zegen en het geluk hebben om hier
te mogen spreken van ons Koninklijk Huis. En van
waar is dat het geval? Zou het niet zijn omdat juist ons
Koninklijk Huis in zijn daden en in het bijzonder onze
Koningin in Haar daden en werken toont, dat Zij niet
alleen is een hoogstaande vrouw, maar dat Zij tegelijk
ook is een vrouw met zeer democratische gevoelens. Is
er ooit geweest een Koninklijk Huis, dat zich zoo ge
trouw heeft gehouden aan de constitutioneele wetten,
veel getrouwer, dan de vader van de democratie in ons
land, de bekende Thorbecke, die ook door mij zeer
wordt geëerd, ooit heeft kunnen denken. Deze heeft
nooit kunnen denken dat de leden van ons Koninklijk
Huis en in het bijzonder H. M. de Koningin zich zoo
getrouw zouden houden aan onze constitutioneele in
stelling, dat Zij zich zoo getrouw zou houden aan de be
palingen van de z.g. democratie. Want het is juist het
gevolg hiervan, dat dit in het buitenland niet is gebeurd,
dat daar zooveel Koningshuizen rechtstreeks of indirect
verdreven zijn, het is juist het gevolg daarvan, dat dit
hier wél is gebeurd, naar ik meen, dat wij hier het
groote voorrecht hebben om nog te mogen spreken van
onze Koningin
De heer Van Kollem; Dat doet hier toch niets ter
zake; laat de Koningin er toch buiten
De heer Terpstra; Mijnheer de Voorzitter, dat is voor
mij onmogelijk; men eischt hier iets van mij, waaraan
ik, hoe goed van wil ik ook ben, niet kan voldoen
De heer Vromen; Dan is dat een fout van U, mijnheer
Terpstra.
De heer M. Molenaar; Mijnheer Terpstra, bent li
haast klaar?
De heer Dijkstra; Dit is het uitlokken van een debat
over een zaak die niet aan de orde is
De Voorzitter verzoekt den heer Terpstra zich te
bekorten.
De heer Terpstra; Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij
aan Uw wetten onderwerpen en ik zal graag aan het
verzoek van de heeren voldoen. Maar men eischt toch
niet dat ik op staanden voet het bijltje er bij neerleg;
de heeren kunnen mij toch geduldig laten spreken. In
geen geval zal ik zwijgen als de heeren honderden malen
interrumpeeren of hoe vaak dan ook; misschien dat ik
in de mate dat er interrupties komen wel langer zal
volhouden. Dat ligt echter niet mijn bedoeling, maar
wat wel in mijn bedoeling ligt, hoop ik bij dezen te
zeggen. Ik ben van de veronderstelling uitgegaan, als
ik zei dat dit een antwoord was van Burgemeester en
Wethouders, dat als de Raad zich in dezen of genen
zin uitspreekt. Burgemeester en Wethouders dan wel
genegen zullen zijn om daarnaar te luisteren. Daarom
dien ik dit voorstel in
„Ondergeteekende stelt voorvoortaan op de
verjaardagen der leden van het Koninklijk Huis de
vlaggen op de Oldehove te plaatsen."
Ik weet niet, mijnheer de Voorzitter, of dit voorstel
duidelijk is, maar U zult, na wat ik heb gezegd, wel
begrijpen dat het mijn bedoeling is, dat op de Oldehove
op die bepaalde, door mij bedoelde, dagen het z.g.
„groot vlaggen" zal plaats hebben. Ik dank U.
De heer Dijkstra; Mijnheer de Voorzitter, ik vraag
het woord en wel hierom. De heer Terpstra vestigt er
zelf de aandacht op, dat wij en ik krijg daar ook
nog al eens de schuld van het hem eigenlijk lastig
zouden maken om te spreken door het maken van inter
rupties, enz. Maar de heer Terpstra moet toch ook be
grijpen, dat wij hier niet in den Raad zijn gekomen om
25 minuten naar een speech te hooren of er een vlag
op de Oldehove moet staan, ja of neen. Dan vergt men
van zijn medeleden toch dingen, die verzet uitlokken.
Een andere kwestie, die de heer Terpstra daarbij
heeft aangesneden, is dat hij een uitvoerige beschou
wing heeft gehouden over het Huis van Oranje. Ik zou
zeggen, als U daarover uitvoerig wilt spreken, snijd
dat dan bij de begrooting aan. Ik zal er niet aan denken
om daar nu op in te gaan, hoewel ik tegenover de voor
stelling van zaken van U ook menschen zou kunnen
noemen, die heel andere dingen over het Huis van
Oranje en zijn zegeningen hebben geschreven.
Ik zie deze zaak als socialist en ik beschouw dit niet
als een zaak, waar de gemeenschap zich erg druk over
behoeft te maken. U zelf geeft daar echter wel aan
leiding toe door de manier, waarop U deze geschiedenis
naar voren brengt en als wij die op dezelfde manier
zouden behandelen, waren wij hiermee om 4 of 5 uur
nog niet klaar.
Een tweede opmerking zou ik willen maken over het
voorstel van den heer Terpstra. Komen wij in een be
paalde plaats, dan treffen wij overal wel eens bepaalde
gewoonten aan. Nu is het hier jaren lang de gewoonte
geweest, dat er op den verjaardag van H. M. de Ko
ningin, van Prins Hendrik of van Prinses Juliana een
felicitatie uitgaat. Daar staat de Raad dan niet erg bij
stil en niemand heeft er iets tegen om een hoogstaande
jongedame, wanneer zij jarig is, te feliciteeren, maar als
het zoover komt, dat wij hier nu al moeten stemmen
om dan al of niet te vlaggen, dan stem ik daar vierkant
tegen.
De heer Botke; Mijnheer de Voorzitter. Ik heb met
groote belangstelling den heer Terpstra aangehoord
De heer Dijkstra; Ik niet
De heer Botke; Ja, met belangstelling; dat mag toch
wel? Maar ik heb mij verwonderd, dat hij over zoo'n
zaak een zoo lange speech kon houden. Wij weten dat
de heer Terpstra altijd nog al bijzonder zuinig is aan
gelegd, maar nu vindt hij het niets erg dat op de ver
jaardagen van de leden van het Koninklijk Huis de
vlaggen op de Oldehove worden verbruikt. Ik meen
toch wel, dat de heer Terpstra de zaak van den kleinen
kant heeft bezien, als hij meent, dat men een persoon
of een Huis moet eeren, door een of meer vlaggen uit