196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932.
te steken. De heer Terpstra heeft daar een heelen boom
over opgezet en hij heeft er een politieke kwestie van
gemaakt. Wij hebben niets tegen de persoon van de
Koningin en ook niets tegen Prinses Juliana, maar als
men de zaak zoo stelt, moeten wij zeggen wij zijn
republikeinen en als er gedebatteerd zou worden over
de waarde van het Oranjehuis voor ons land, dan zou
den wij daar lang over kunnen debatteeren en het niet
eens worden. Maar op het oogenblik is het toch de tijd
niet om daarover te debatteeren, al komt daarvoor mis
schien wel eens een gelegenheid. Als men een zekere
groep wil eeren omdat er historie aan verbonden is, dan
zou ik zeggen: die zijn er nog al veel. Dat het Huis van
Oranje in den loop der geschiedenis iets heeft betee-
kend, zal ik niet ontkennen, maar er zijn veel zaken
die voor de historie van beteekenis zijn geweest, maar
dan gaat men toch, als men daarvan hoogtijdagen gaat
vieren, de vlag niet altijd uitsteken. Waar de zaak zoo
is gesteld en de heer Terpstra er een principieele kwestie
van heeft gemaakt en gesproken heeft van alle partijen,
die het indienen van zijn voorstel zouden toejuichen,
meen ik te moeten zeggen dat het niet op onzen weg
ligt om voor dat voorstel te stemmen. Naar aanleiding
van wat de heer Terpstra heeft gezegd, wil ik dan ook
namens mijn fractie meedeelen, dat wij tegen zijn voor
stel zullen stemmen.
De Voorzitter: Ik wil toch even eenige kantteeke-
ningen maken op hetgeen de heer Terpstra heeft naar
voren gebracht en dat doe ik daarom, omdat het wordt
voorgesteld, alsof ten tijde van dit college nu speciaal
een dergelijke mindere vlaggentooi heeft plaats gehad.
Ik zeg niet, dat dit van de zijde van den heer Terpstra
zoo wordt gezegd, ik zeg dat het zoo wordt voorge
steld; men beluistere mijn woorden goed.
Ik wil in de eerste plaats even dit zeggen, dat het
mij bijzonder heeft verwonderd, dat de heer Kuiper
weer terug moest komen in Leeuwarden om het feit te
constateeren, dat er niet voldoende vlaggen op de Olde-
hove staan. Dat had men hier reeds jaren en jaren kun
nen constateeren en men had daarover ook reeds jaren
en jaren bij de begrooting kunnen sprekenhet was
absoluut overbodig geweest om dat feit nu ter sprake
te brengen, want men kon het reeds jaren vaststellen.
Ik wil verder ook dit zeggen, dat het college reeds ver
schillende malen bij een of ander ingekomen stuk in
lichtingen heeft gegeven zooals hier op het oogenblik
deze inlichtingen zijn gegeven; wat het college hier
heeft meegedeeld is eenvoudig een constateeren van
feiten, n.l. dat een vroeger college met het oog op de
kosten het vlaggen op de Oldehove op de dagen in
kwestie heeft nagelaten en dan kan men niet zeggen,
dat dit van de zijde van dit college is gedaan. De heer
Terpstra heeft gezegd dat het kleine politiek is om op
het oogenblik die kosten naar voren te brengen, maar
dit college brengt die kosten niet naar voren, maar
constateert eenvoudig het feit, dat een vroeger college
die kwestie van de kosten heeft naar voren gebracht.
Daar wensch ik in de eerste plaats op te wijzen en bo
vendien, dat het meermalen als de gewoonte van het
college is gebleken om op een dergelijke wijze inlich
tingen te geven; dit is eenvoudig een voorlichting aan
den Raad zonder meer.
Nu kan men hier lang en breed over spreken en
wanneer men het heeft over de waarde van ons Konink
lijk Huis, dan wil ik in appreciatie daarvoor voor den
heer Terpstra niet in het minst onderdoen
De heer Terpstra: Dat doet me genoegen.
De Voorzitter maar het college heeft deze in
lichtingen verstrekt, nadat deze zaak in het college be
sproken is en wij hebben er ernstig bezwaar tegen, dat
de eerste de beste willekeurling in een adres aan den
Raad allerlei op- en aanmerkingen maakt tegenover één
van de leden van ons college, zonder dat zoo iemand
ook maar eenigszins met de zaak op de hoogte blijkt te
zijn. Dat mag hier meen ik ook wel even gezegd worden.
Op dat punt is voor mij practisch deze zaak afgeloopen;
wij hebben eenvoudig uitgevoerd, wat hier in den loop
van de jaren steeds uitgevoerd is.
Een ander punt is het voorstel van den heer Terpstra.
Daarover heeft uit den aard der zaak het college als
zoodanig niet te beslissen, want de beslissing in deze
kwestie ligt bij den Raad. Wij hebben daarover op het
oogenblik de rechtsche zijde gehoord en ook de uiterst
linksche zijde en het is nu, meen ik, maar het meest
wenschelijk, dat de Raad daarover terstond een uit
spraak doet. Ik wil mijn persoonlijke opinie daarover
wel even naar voren brengen en dat is deze. Ik voor
mij heb mij eenvoudig, evenals alle anderen hier, nooit
druk over deze zaak gemaakt; de kwestie is nooit, bij
geen van ons allen, zoo doorgedrongen als bij den
scherpziener, die hier in de gemeente rondloopt en
waarvan wij haast iedere week een adres krijgen. Maar
nu de heer Terpstra de zaak zoo stelt en op deze wijze,
zooals het naar voren wordt gebracht, het hier een
kwestie wordt van voor of tegen het Koninklijk Huis,
moet ik zeggen: ik heb daar ook mijn persoonlijke opinie
over en dan stem ik vóór vlaggen op de Oldehove.
Maar ik vind het eigenlijk een kleingeestig gedoe om
daarmee hier op een dergelijke wijze naar voren te
komen.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij
volkomen indenken in de gevoelens, die U naar voren
hebt gebracht en ik geloof ook dat het niet juist gezien
is van den heer Terpstra om op dit oogenblik deze
zaak op die wijze aan de orde te stellen. De verwijten,
die hem zijn toegevoegd met betrekking tot hetgeen hij
heeft meegedeeld omtrent de geschiedenis van het
Oranjehuis, deel ik ten volle; het zou aan hem te wijten
zijn geweest, wanneer hier van andere zijde een ener
veerend betoog was gehouden tegen het Oranjehuis of
tegen bepaalde Oranjevorsten. Wanneer dat was ge
beurd. zou hij daaraan schuldig zijn. Van de andere
zijde is men daar gelukkig niet op ingegaan en ik ver
heug mij daarover ten zeerste. Ik vind het evenmin juist
om naar aanleiding van een bepaald adres een zaak,
die een bepaald aantal jaren reeds zoo heeft geloopen
-al meen ik niet, dat het zooveel jaren is als zou
moeten blijken uit hetgeen de Voorzitter heeft naar
voren gebracht
De heer De Vries (wethouder): Sinds 1913.
De heer Vromen: O, dat was mij niet bekend
nu te veranderen.
Ik zou den heer Terpstra in overweging willen geven,
ten einde de zaak zuiver te houden, om zijn voorstel
nu terug te nemen en er bij de begrooting mee terug
te komen. Dan zal ik daar waarschijnlijk voor stem
men, omdat ik mij, ofschoon de kostenkwestie voor mij
natuurlijk zeer belangrijk is, als er niet zeer hooge
kosten aan zijn verbonden en deze zullen toch niet
zoo verbazend hoog zijn met het voorstel zelf best
kan vereenigen. Maar ik geloof dat het veel zuiverder
is voor alle verhoudingen in den Raad, om deze zaak
niet op het oogenblik aan de orde te stellen. Het zou
thans alleen nog kunnen gaan ofschoon daarover in
het adres meen ik niet wordt gesproken over het
vlaggen op den verjaardag van H. M. de Koningin-
moeder; alleen die verjaardag zal nog voor de begroo
ting plaats hebben, want over den verjaardag van H. M.
de Koningin behoeft in dit verband niet te worden ge
sproken, omdat er dan toch reeds altijd groot" wordt
gevlagd. Laten wij deze zaak dus rustig bij de begroo
ting bespreken; ik geloof dat de heer Terpstra ons zal
verplichten, wanneer hij nu zijn voorstel terugneemt en
daarop in een ernstige beraadslaging bij de begrooting
terugkomt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. 197
De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Nu de heer Vromen heeft gesproken en hij den
Terpstra den raad heeft gegeven om zijn voorstel in te
trekken, is het misschien onnoodig, dat men daar verder
over spreekt, ten minste als de heer Terpstra daarop
ingaat. Maar ik had dit willen zeggen. In het algemeen
zou ik, wanneer hier los van alles een voorstel was
gedaan om ter gelegenheid van de verjaardagen van de
leden van het Koninklijk Huis op de Oldehove te vlag
gen, daar voor stemmen, ofschoon misschien overwogen
zou moeten worden of dit om practische reden want
de kosten komen er dan ook bij wel juist was. Maar
als dat voorstel nü wordt gedaan, zal ik daar tegen
moeten stemmen en wel op dezen grond, dat ik het
onjuist acht dat wordt ingegaan op een adres van
iemand in de gemeente door U is gezegd van een
willekeurling waaraan absoluut geen bijzondere
waarde kan worden toegekend en waarin allerlei din
gen worden gezegd over Burgemeester en Wethouders,
althans over een van de wethouders, die ten eenen male
onjuist zijn en dat, als men meent daaraan voorstellen
te moeten verbinden, straks door zoo iemand zal wor
den verteld: dat heb ik op die manier toch maar even
bewerkstelligd. Dat is veel te veel eer voor een der
gelijke adresbeweging; op die manier ben ik er niet
voor te vinden om voor dit voorstel te stemmen en
daarom zou ik daar in dit geval tegen stemmen. Maar
wanneer in het college van Burgemeester en Wethou
ders of misschien bij een latere gelegenheid in den Raad
ter sprake zou komen of ook de omstandigheden het
wenschelijk maken om het vlaggen, zooals dat op het
oogenblik geschiedt, te wijzigen, dan zal ik zeer gaarne
in de richting, die de heer Terpstra wil, meewerken.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, de be
leefdheid eischt, dat ik enkele tegenstanders nog een
antwoord geef. De heer Botke is begonnen met te zeg
gen dat ik nog al zuinig ben aangelegd; ik wil wel
zeggen en wel openhartig belijden dat hij goed heeft
gezien en ik stel daar zelfs een eer in, omdat ik het nu
eenmaal, hetzij voor mij zelf, hetzij voor het college, niet
goed kan praten, dat men meer uitgeeft dan werkelijk
noodzakelijk is. Misschien dat ik straks wel de gelegen
heid zal krijgen om bij meerdere uitgaven, onafhan
kelijk van de woorden, die ik het laatst heb gezegd,
daarop terug te komen.
Maar hoe zuinig ik ook ben aangelegd, toch voel ik
allereerst het vlaggen bij de gelegenheid, die hier het
onderwerp van bespreking vormt, als een plicht van de
Overheid. En als die plicht van de Overheid gepaard
moet gaan met het maken van enkele kosten, welnu,
dan zou ik dat liever willen doen dan het zonder kosten
na te laten. Zonder kosten bereikt men nu eenmaal
niets en ik zal dus die uitgave voor de volle 100
kunnen goedkeuren en mij die kunnen getroosten.
Eén zaak en daarbij heb ik de gelegenheid ver
schillende personen tegelijk te beantwoorden is door
U, mijnheer de Voorzitter, en door den heer Botke en
anderen verkeerd gezien, n.l. deze, dat er een bepaald
iemand moet komen met een adres en dat men daarna
over die zaak spreekt. Laat ik zeggen, dat ik nog maar
betrekkelijk kort inwoner van Leeuwarden ben en dat
ik, voordat ik Raadslid was, natuurlijk van dergelijke
dingen niet voor de volle 100 °/c kennis nam, een ver
klaring, die dunkt mij velen onzer mij zullen nazeggen,
immers, wanneer iemand niet in den Raad zit, heeft hij
absoluut geen verantwoordelijkheid. Maar zoodra men
hier wél zit, doet zich die gevoelen en het is juist dat
verantwoordelijkheidsgevoel en niet het adres van den
heer Kuiper, dat mij hier doet spreken. Ik zou deze ver
klaring willen afleggen, dat ik reeds had aangeteekend
in mijn notitieboekje dat ik bij de volgende begrooting
over deze zaak zou spreken en nu komt er toevallig
een gelegenheid, waardoor ik mij eerder geroepen voel
om die zaak aan de orde te stellen.
Ten zeerste moet ik er tegen protesteeren, dat ik hier
een politieke zaak van zou hebben gemaakt. Dat is juist
niet zoo, want als ik er een politieke zaak van had
willen maken, had ik het geheele adres van den heer
Kuiper voor mijn rekening moeten nemen. Maar ik heb
juist dat gedeelte, waar het adres spreekt over een
bepaalde persoon, uitgeschakeld ik heb niet over de
1 Mei-beweging en niet over den bekenden wethouder
gesproken, maar ik heb gesproken over de plicht, die
m. i. de Overheid heeft, om op dergelijke dagen groot"
te vlaggen.
Wat nog niet machtig vaak is voorgekomen is, dat
ik het ook ditmaal niet eens ben met den heer Vromen;
ook die heeft mij minder goed begrepen. Ik voel het als
mijn plicht om naar aanleiding van dit feit, vroeger dan
ik dacht te doen, over deze zaak te spreken. En wan
neer ik die zaak zou willen behartigen, moest ik toch
met motieven komen en met het aangeven daarvan heb
ik niets anders bedoeld dan dit eene feit, dat ik duidelijk
heb willen maken dat het de plicht van de Overheid is
om een dergelijke zaak zoo te behandelen als ik meen
dat die behandeld moet worden. Overigens zal ik het
natuurlijk, vooral waar ik hier tegen een dokter spreek,
maar beschouwen, zooals men het reeds onder de dok
toren in de oudheid zei: Hippocrates zei van ja en Ga-
lenus zei van neen. Zoo gaat het hier ook; wij verschil
len van meening en dat zal nog wel eens vaker voor
komen.
Nu ik gevoeld heb, dat er onder de leden een groote
meerderheid is, die iets voelt voor mijn idee, neem ik
de vrijheid om mijn voorstel terug te trekken en ik geef
U de verzekering, dat ik, wanneer ik daarmee terug
kom, evenals nu, maar nog veel sterker dan op het
oogenblik, alle politieke kwesties ter zijde hoop te stellen
en alleen zal spreken over het feit: wat is de plicht van
de Overheid. Ik dank U wel.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, nog een
enkel woord na hetgeen de heer Terpstra heeft gezegd.
Hij zegt, dat hij er een eer in stelde om zuinig genoemd
te worden, maar hij heeft gemeend dat, waar de Over
heid een plicht te vervullen had, er dan geen kosten
geepaard behoefden te worden
De heer Terpstra: Zóó heb ik het niet gezegd
De heer Botke: Ik hoop, dat ik mischien in de toe
komst wel eens de gelegenheid zal hebben om den heer
Terpstra daarop te wijzen. Misschien dat wij de Over-
heidsplicht een beetje anders voelen, maar er zijn wel
meer dingen naar voren te brengen, die Overheidsplicht
zijn en wanneer die naar voren komen, zullen wij eens
zien hoe royaal de heer Terpstra dan is.
De heer Terpstra: Volgens Uw beschouwing!
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Terpstra is ingetrokken.
Het adres sub e wordt voor kennisgeving aange
nomen.
f. dat Burgemeester en Wethouders naar aanleiding
van een openbare aanbesteding hebben gegund aan de
firma S. Pars te Arum de levering van 200 H.L. in-
landsche witte haver ten dienste van de gemeente
reiniging voor 6.34 per 100 K.G.;
g. dat op Zaterdag 2 Juli e.k. des namiddags 6 uur
ten Stadhuize de ontvangst zal plaats hebben van deel
nemers aan de jaarlijksche excursie van den Neder-
landsche Journalistenkring.
De mededeelingen sub f'— g worden voor kennis
geving aangenomen.
De Voorzitter deelt nog mede, dat na het sluiten van
de agenda nog is ingekomen