204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de gemeentebegrooting, dienstjaar 1931.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Wanneer
ik naar aanleiding van punt 12 het een en ander heb
te zeggen, dan stel ik op den voorgrond dat wat ik heb
te zeggen absoluut niet zóó opgevat moet worden, dat
dit aanmerkingen zijn. Wat ik heb te zeggen bedoelt
niets anders te zijn dan het geven van enkele opmer
kingen en aan die opmerkingen enkele vragen om
inlichtingen te laten vergezellen.
In de eerste plaats heb ik dit op te merken dat het
geen wij zooeven onder de door U genoemde punten
9, 10, 11 en 12 hebben gekregen, mij voorkomt te zijn
ik heb dat verleden jaar ook gezegd bij de behande
ling van een dergelijk punt een machtig copieus
gerecht. Het lijkt nog veel meer op een diner, tellende
minstens 10 gangen, dan op een gerecht. Het is mij
ten minste onmogelijk geweest om het groote pakket,
dat wij hebben kunnen vinden in de leeskamer, ernstig
en nauwkeurig na te gaan. Daarom heb ik mij er toe
bepaald enkele steekproeven te houden en ik heb uit
die steekproeven zelf weer een steekproef genomen en
naar aanleiding daarvan wenschte ik nu enkele opmer
kingen te maken.
In de eerste plaats wilde ik spreken over de punten
101 en 109, bij welke punten ons als toelichting is mee
gedeeld, dat die inkomsten vermeerderd zijn met een
bedrag van ongeveer 3000.Dit bedrag bestond uit
twee bedragen, een van ongeveer 800.—' en een van
2000. te zamen uitmakende het bedrag door mij
genoemd. Het eene betreft de terugbetaling door be
sturen van bijzondere lagere scholen van een te veel
ontvangen bedrag en hetzelfde kan worden gezegd van
volgno. 109, maar het geldt dan de scholen voor uit
gebreid lager onderwijs. Ik zou nu graag, omdat ik dat
in de toelichting heb gemist, van U willen weten of ten
minste van Burgemeester en Wethouders willen weten,
wat men eigenlijk bedoelt met de teruggaaf van deze
3000.—. Het is toch bekend, dat volgens art. 101
van de wet van 1920 de besturen van de bijzondere
scholen recht hebben op een heele categorie van zaken,
die daar bij name genoemd zijn, maar dat, hoe veel zij
ook kunnen krijgen, het totaal bedrag nooit meer kan
zijn dan het gemiddelde bedrag, dat wordt uitbetaald
aan de gelijksoortige openbare scholen. Nu meen ik te
weten dat een gemiddeld bedrag altijd minder is dan
een maximum bedrag en waar het bekend is, dat het
maximum betaald wordt aan de openbare en het ge
middelde aan de bijzondere scholen, wil ik niet zeggen
dat deze laatste een beetje te kort schieten want
het is volgens de wet en daar is dus niets aan te ver
anderen maar daar is voor mij juist de moeilijkheid,
waar ik weet dat die besturen over de verschillende
jaren 80 uitbetaald krijgen als voorschot, hoe het
dan mogelijk is, dat de besturen van die bijzondere
scholen dat is mij niet recht duidelijk later weer
een bedrag in de gemeentekas moeten terugstorten. Het
is mij bekend, dat in verschillende gemeenten zich dit
geval voordoet, dat besturen van bijzondere scholen
goedkooper kunnen huishouden dan men dat kan bij
sommige openbare scholen. Ik wil niet zeggen dat dit
een verschijnsel is dat zich overal openbaart, maar het
is bekend dat zooiets plaats heeft. Dan is het mogelijk
dat bij de driejaarlijksche afrekening die besturen iets
terug moeten geven en dan krijgen die besturen het
brevet, dat ik vandaag van den heer Botke heb ge
kregen, n.l. van zuinige menschen te zijn. Ik zou nu
de vraag willen stellen doet dat geval zich ook hier
voor Ik geloof het wel niet, maar is dat de reden,
dat die besturen iets terug moeten betalen of is er een
andere reden Zooals ik zeg is het mij uit de toelichting
niet voldoende duidelijk geworden: ik heb er hier naar
gevischt en daar naar gevischt, maar het wilde in dit
geval niet bijten en daarom heb ik de vrijheid genomen
om hier deze vraag te stellen. Dat wat betreft de
inkomsten.
Met de uitgaven ben ik zoo spoedig niet klaar, alleen
wil ik wel de verzekering geven, zooals ik straks ook
heb gedaan, dat ik uit mijn eerste steekproef een paar
andere heb genomen en dat ik mij ook alleen met die
zal bezig houden.
Onder volgno. 320 van de uitgaven ik weet niet,
mijnheer de Voorzitter, of ik met Uwe goedkeuring
verder kan gaan of dat U eerst wilt antwoorden
De Voorzitter: Ik zit met belangstelling te luisteren,
mijnheer Terpstra.
De heer Terpstra: O, dat doet mij pleizier, dan is er
ten minste één die dat doet. Als ik den post „Kosten
van het schoonmaken van schoollokalen gebruikt voor
particuliere lessen" zie, dan vind ik, dat daarvoor op
deze begrooting is uitgetrokken een bedrag van 1843.75
en dat daar thans 677.08 moet worden bijgevoegd.
Nu wordt daar wel een toelichting bij gegeven, maar
niettegenstaande die toelichting zou ik toch wel een
paar vragen willen stellen en een daarvan is deze
want deze overschrijding komt mij vrij hoog voor -
waar hier een bedrag van 1843.75 is geraamd ge
worden, was die raming dan zoover mis, dat daar
alleen voor schoonmaken 677.— bijgevoegd moest
worden Ik weet wel, er zal mij misschien worden
geantwoord, dat daar ook inkomsten tegenover staan
en niemand is daar meer van overtuigd dan ik zelf,
maar waar deze post alleen betreft het schoonhouden
van lokalen en dit een totaal bedrag van bijna 2500.—
heeft gevraagd, zou ik omtrent die vermeerdering toch
wel eenige inlichtingen willen hebben.
Nu ik toch in dien hoek verkeer, treft het mij dat
onder volgno. 333 „Onderhoud van het gebouw in de
Bagijnestraat" voor dit oude gebouw voor onderhoud
250.— was uitgetrokken en dat die post is vermeerderd
met 182. Bij volgno. 334 hebben wij echter niet
te doen met een oud gebouw, maar met een zeer nieuw
gebouw. Bij de begrooting is er door mij het vorig jaar
al op gewezen, dat een bedrag van 2478.75, dat daar
voor werd uitgetrokken, een vrij aanzienlijk bedrag was
voor een nieuwe school, maar nu is daar nog 238.—
bij gekomen.
Ik neem nu volgno. 352, „Aanschaffen en onderhou
den van schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoef-
ten", welke post was uitgetrokken op een bedrag van
14.450.— en die nu wordt vermeerderd met 4250.
In de toelichting tot dezen post wordt gezegd dat de
overschrijding van de begrooting bij dezen post een ge
volg is van de toename van leerlingen. Niemand en
dus ook ik zelf niet twijfel daaraan, maar dan komt
mij toch, ook in verband met de toename van het aantal
leerlingen, deze post hoog voor. Immers, in de toe
lichting staat duidelijk, dat voor elke leerling wordt
uitbetaald een bedrag van 2.50 en voor eiken leerling
van het uitgebreid lager onderwijs een bedrag van
3.50. Hoe nu deze overschrijding zoo groot wordt,
ook al heeft er een toename van leerlingen plaats ge
had, komt mij eenigszins vreemd voor, want zelfs als
er 1500 leerlingen bij gekomen waren, dan zou het be
drag, dat de overschrijding uitdrukt, daardoor niet zoo
hoog kunnen worden. Ik heb mij voorgesteld en ik
geloof dat dit juist is dat er een nieuwe school is bij
gekomen. Zeker zijn er meer uitgaven, wanneer er eer-
nieuwe school bij komt, maar daarvan kunnen er niet
andere onder dezen post voorkomen dan die, welke be-
hooren onder het bedrag, waarvoor deze post wordt
uitgetrokken. Ik stel nu op den voorgrond dat, niette
genstaande er een nieuwe school is gekomen, het aantal
leerlingen niet met 1500 vermeerderd kan zijn, want het
stichten van een nieuwe school heeft niet altijd tot ge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. 205
volg, dat er zooveel nieuwe leerlingen komen. Wij
weten allen wel hoe het gaat; in den regel gaat een vrij
aanzienlijk getal leerlingen over van de oude scholen
naar de nieuwe school. Ook daaromtrent zou ik dus
wel graag enkele inlichtingen willen hebben en hetzelfde
betreft post 354, „Verlichting, verwarming en schoon
houden van schoolgebouwen", welke post was uitge
trokken op 37.195.— en die ook wordt vermeerderd
met een bedrag van 1400.— en zooveel. Alweer, ik
vind die overschrijding onvoldoende toegelicht.
Ik zou met verschillende posten zoo kunnen doorgaan,
maar ik zal dat om verschillende redenen bekorten. Ik
wil daarom nog wijzen op volgno. 427, waar gesproken
wordt over een cursus, die gegeven wordt voor de op
leiding van bewaarschoolonderwijzeressen. Ik heb dezer
dagen nog in de krant gelezen dat de Gemeenteraad
van Franeker een voorstel heeft aangenomen om met
den Gemeenteraad van Leeuwarden of met de stad
Leeuwarden een contract te sluiten omtrent eventueele
toelating van leerlingen tot dien door mij bedoelden
cursus. Nu is het op het oogenblik zoo althans dat
meende ik te weten dat voor eiken leerling van de
buitengemeenten ƒ65.— voor dien cursus wordt betaald.
Het is mij ook bekend, dat bijna de helft van die leerlin
gen, die op dien cursus gaan, komen uit de buitenge
meenten; er was toch een opgaaf bij de stukken, waarin
duidelijk staat dat van de 45 leerlingen er 20 uit de bui
tengemeenten waren. Waar nu blijkt uit de totale opgaaf,
alleen wat deze middelen betreft, dat elke leerling de
gemeente komt op ongeveer 100. daar zou ik zeg
gen, al is dat op het oogenblik toelaatbaar, ligt het niet
op onzen weg, dat dit straks bij de begrooting weer aan
de orde wordt gesteld, om er dan op te wijzen dat. waar
elke leerling de gemeente Leeuwarden 100.kost,
het toch niet aangaat om de Raden van de buitenge
meenten slechts 65.— te laten betalen. Want dan
zouden die gemeenten leven ten koste van de gemeente
Leeuwarden en nu mag Leeuwarden zich groot en rijk
voelen, maar ik geloof dat toch niemand zich zoo groot
en rijk voelt dat hij zoo gracieus kan besluiten.
Maar nu komt voor mij het ergste punt, dat is volgno.
538, dat handelt over de kosten van de Muziekschool.
Ofschoon er in deze begrooting en dat is verleden
jaar ook door mij gezegd geworden -nog wel een
beetje muziek zat, zat er toch niet zóóveel muziek in,
dat men daarom aan de Muziekschool zooveel kosten
behoefde te besteden. Het valt mij op, nadat de Muziek
school echt stedelijk is geworden, dat de kosten onmid
dellijk sterk gerezen zijn, ja nog voortdurend rijzen en
dat de kosten, die later ons geworden zijn bij de over
schrijding van dezen post, van zeer aanzienlijken aard
zijn. Ik lees in de primitieve begrooting, dat hiervoor is
geraamd een bedrag van 13.000.— en daar is nu in
den loop van het jaar 1700.— bij gekomen. Nu zou
ik kunnen zeggen, als ik overtuigd was van het groote
nut van de Stedelijke Muziekschool en wanneer ik wist
dat die Stedelijke Muziekschool een inhaerent deel van
Leeuwarden moet zijn, dat ik er mij bij zou kunnen
neerleggen, dat die 1700.— boven het bedrag van
13.000.er aan besteed werden. Maar wanneer ik
de zaak ga analiseeren en mijzelf afvraag waar die
1700.— zijn gebleven, dan lees ik, dat de salarissen,
weer zonder onze goedkeuring, met 300.zijn ver
meerderd, dat er voor uitvoeringen van leerlingen
400.— is besteed geworden, dat de kosten van tele
foon, waarvoor aanvankelijk geen kosten waren ge
raamd, uitsluitend aan de Muziekschool 125.— hebben
bedragen en dat er wat m. i. het ergste is, omdat het
het grootste is weer 550.— voor een piano is uit
gegeven. Nu meen ik zeker te weten dat op de begroo
ting voor 1932 ik heb dat toch ergens gelezen
ook is meegedeeld dat er een vleugelpiano zou worden
gekocht voor ongeveer 600.— en ik zou nu willen
ragen is het beslist noodig dat twee achtereenvol
gende jaren twee van die muziekinstrumenten, elk van
bijna of ruim 600.worden aangeschaft, waar op
beide begrootingen niet meer is uitgetrokken dan voor
één En verder zou ik willen vragen, waar het bekend
is dat de kosten van een telefoonabonnement 58.—
bedragen en hier voor gesprekken 41.80 was uitge
trokken en waar ook bekend is dat de gemeente niet
voor elk gesprek 2]/^ cent betaalt maar naar ik meen
1J4 cent: hoe komt het dat dit bedrag van 41.80 niet
voldoende was voor de gesprekken? Want als ik 1J4
cent deel op 41.80, dan krijg ik een machtig aanzienlijk
aantal gesprekken en dan begrijp ik niet dat daar nog
25.- voor een kleine 2000 gesprekken bij moet komen.
Dat is mij raadselachtig.
Ik heb gezegd en ik herhaal dat nog eens, ik hoop
niet, dat deze zaak zoo wordt opgevat, dat dit aanmer
kingen zijn; ik bedoel uitsluitend, dat elke uitgaaf, die
gedaan wordt, moet kunnen worden verantwoord door
den betrokken persoon waaraan ik ook niet twijfel
maar men moet ook zelf de zekerheid hebben, voor
dat men ze goedkeurt, dat die uitgaven goed besteed
zijn geworden. Daarom en om niets anders is het mij
te doen.
Ten slotte heb ik nog een post „Subsidie aan diverse
vereenigingen". Ik heb dien post nagegaan, omdat als
toelichting daarbij staat, dat die uitgaven zijn gedaan
ingevolge een Raadsbesluit, dat n.l. is genomen op 10
Februari 1925 en dat tengevolge van dat Raadsbesluit
twee vereenigingen, welke beide aan Kunst doen, vol
gens dat z.g. Kunstbesluit een bedrag uit de gemeente
kas konden krijgen, een bedrag, dat niet hooger mag
zijn, als ik mij niet vergis, dan het bedrag, dat die ver
eenigingen betaald hebben aan belasting, een bedrag
tevens, zooals in een van de toelichtingen voorkomt, dat
wordt beschouwd te zijn als het nadeelig saldo. Nu wil
ik wel zeggen, dat ik geen bezwaar heb tegen uitbeta
ling van dezen post, als dat maar op redelijke gronden
wordt verantwoord. Ik zou nu willen vragen, waar in
het besluit, waarop ik doelde, vijf vereenigingen worden
genoemd ,die daar eventueel voor in aanmerking zouden
kunnen komen, hoe zit dat toch, dat van die vijf veree
nigingen er slechts twee zijn, die deze dotatie krijgen
uit de gemeentekas Hebben die andere vereenigingen
meegedeeld dat zij geen nadeelig saldo hebben en zoo
neen, hebben zij dan niet het bedrag gevraagd, waarop
zij recht hebben op grond van dat Kunstbesluit? Als
het mogelijk is, dan zou ik ook daarop graag een ant
woord willen hebben.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil het hierbij laten, maar
als mijn bedoeling wil ik er toch op wijzen, dat wij als
Raadsleden er van overtuigd moeten zijn ik spreek
hier voor mijzelf dat de bedragen van de overschrij
ding, die op de suppletoire begrooting voorkomen, ten
volle door de betrokken Raadsleden verantwoord kun
nen worden. Want zóó ik zal mij zeer voorzichtig
uitdrukken - zóó maakt het soms wel eens den indruk,
dat een begrooting, waar de Raad van Leeuwarden
dagen lang over heeft gesproken, niet willekeurig wordt
overschreden maar dat men bij de begrootingsposten
of men er minder goed de gelegenheid voor heeft
om het ons mede te deelen of dat het misschien is op
grond van onvoldoende inlichtingen, ik weet het niet;
ik hoop, dat de Voorzitter mij dat woord zal vergeven
als er een overschrijding heeft plaats gehad, deze
niet zoo maar accepteert, maar daarbij voor ons toch
geen voldoende toelichting geeft.
Ik geloof dat de wethouder van Onderwijs, al zal ik
niet de eer hebben hem daartoe uit te noodigen, wel het
meest geroepen zal zijn om mij te antwoorden, omdat
ik, vrij toevallig en gedeeltelijk met opzet, mij tot die
categorie heb bepaald.
De Voorzitter: Ik kan in mijn antwoord niet erg dui
delijk zijn, want hetgeen U naar voren hebt gebracht
is op het oogenblik zoodanig technisch, dat het mij