208 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. 1. de erfpachtscanon zal worden berekend naar een grondwaarde van 5.— per M2. een een rentevoet van 6 per jaar; 2. het door den belanghebbende ten kantore van het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waarborg voor de nakoming der voorwaarden, gestorte bedrag ad 198.^ vervalt aan de gemeente, indien de erfpacht door hem niet wordt aangenomen, tenzij Burgemeester en Wet houders in bijzondere gevallen, te hunner beoordeeling, niettemin tot geheele of gedeeltelijke teruggave van de waarborgsom besluiten. Bij voldoening aan de voor waarden wordt op aanvrage de waarborgsom terug gegeven; 3. de rooiïng voor de bebouwing zal nader door den dienst der Gemeentewerken worden aangegeven; 4 zoolang de erfpacht niet met toestemming van Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag bebouwing door derden niet plaats hebben; 5 voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht van toepassing voor zoover mogelijk en met het bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tusschen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehoo- rende aan de gemeente Leeuwarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 13, 14 en 15. 16. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhuring aan T. Jellema van een strook gronddeel uitmakende van het terrein van het Openbaar Slachthuis. Dit voorstel luidt als volgt Van T. Jellema, alhier, ontvingen wij het verzoek hem in huur af te staan een strookje grond, lang 8 M. en breed 2 M., behoorende tot het terrein van het Openbaar Slachthuis. Het bedoelde gedeelte is gelegen naast en ten Zuiden van zijn inrichting tot het verwer ken van slachtproducten, waarvoor bij Uw besluit van 3 December 1929 aan de N. V. Nederlandsche Darm- industrie „Neda" het benoodigde terrein in huur werd afgestaan. Deze inrichting heeft Jellema sedert dien overgenomen en thans wenscht hij op den aange- vraagden grond, vereenigd met een strook van 2 M., welke hij reeds van de gemeente in huur heeft, een kantoor te bouwen. Bij ons bestaat, gehoord den Directeur van het Open baar Slachthuis, tegen deze verhuring geen bezwaar. In de voorwaarden van verhuring zal, gelijk in het bestaande contract, de bepaling worden opgenomen dat zoowel de huurder als de gemeente de huur ten minste zes maanden voor het eindigen van een huurjaar kun nen opzeggen. Berekend naar den maatstaf, die ook voor de reeds verhuurde oppervlakte is aangenomen, kan de huurprijs voor het nieuwe gedeelte op 7.50 worden bepaald; Jellema kan zich hiermede vereenigen. Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten aan T. Jellema, alhier, gerekend met ingang van 1 Juni 1932, voor den tijd van een jaar, met stilzwijgende verlenging van jaar tot jaar, ten behoeve van het bou wen van een kantoor te verhuren een strookje grond, lang 8 M. en breed 2 M.. behoorende tot het terrein van het Openbaar Slachthuis, kadastraal bekend ge meente Leeuwarden, Sectie G no. 12759, gelegen naast en ten Zuiden van de inrichting tot het verwerken van slachtproducten van adressant, tegen een huursom van 7.50 per jaar en voorts op de voorwaarden, voor zoover naar het oordeel van Burgemeester en Wet houders toepasselijk, opgenomen in het huurcontract d.d. 5 April 1930, gesloten met de N. V. Nederlandsche Darmindustrie ,,Neda", waarvan de huur door Jellema is overgenomen. De Voorzitter: Ik wil den leden mededeelen, dat in het voorstel van Burgemeester en Wethouders in zoo verre een wijziging wordt aangebracht, dat daar in plaats van ,,een strookje grond, lang 8 M. en breed 2 M." wordt gelezen ,,een strookje grond, lang 8 M. en breed 3.25 M." en dat de huuursom in dat verband van 7.50 wordt gebracht op 12.—. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals dat bij monde van den Voorzitter namens Bur gemeester en Wethouders is gewijzigd. 17. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot opheffing van de onbewoonbaarverklaring van de woning Ipe Brouwerssteeg no. 17. Dit voorstel luidt als volgt Bij adres van 26 April j.l. heeft F. H. Sixma Sr. te Buitenveldert, gemeente Nieuwer-Amstel, medegedeeld, dat de onbewoonbaar verklaarde woning Ipe Brouwers- steeg no. 17, alhier, verbouwd is tot pakhuis, in verband waarmede hij verzoekt de onbewoonbaarverklaring van dat perceel op te heffen. Uit een ingesteld onderzoek is ons gebleken, dat uit gemelde woning, welke bij Uw besluit van 28 Juli 1931, no. 267R/165, onbewoonbaar werd verklaard, de bed stede en de vaste kast in het woonvertrek en de schei dingswanden tusschen kamer en portaal zijn wegge broken, dat een nieuwe voorgevel is opgetrokken met 2 inrijdeuren en dat een betonvloer is gelegd ter ver vanging van den bestaanden houten vloer. Het perceel heeft door genoemde veranderingen het karakter van woning geheel verloren, zoodat er aanleiding bestaat tot opheffing van de onbewoonbaarverklaring. Ook uit de hierbij overgelegde rapporten d.d. 18 Mei j.l. no. 202 van den Gemeentelijken Inspecteur voor het Wo ningtoezicht en d.d. 3 Juni j.l. van de Gezondheids commissie voor deze gemeente blijkt, dat het betref fende perceel door verbouwing in een pakhuis is veran derd en dat in verband daarmede de onbewoonbaar- verklaring kan worden opgeheven. Op grond van het bepaalde in artikel 32, le lid, der Woningwet, geven wij U derhalve in overweging te besluiten tot opheffing van de onbewoonbaarverklaring van de woning Ipe Brouwerssteeg no. 17, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie B no. 1136 en daartoe vast te stellen het in ontwerp hieronder afge drukte besluit. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; gelezen een adres d.d. 26 April 1932 van F. H. Sixma Sr. te Buitenveldert, gemeente Nieuwer-Amstel, hou dende verzoek tot opheffing van de onbewoonbaarver klaring van de woning Ipe Brouwerssteeg no. 17, op grond van de verbouwing van dat pand tot pakhuis; overwegende, dat uit een ingesteld onderzoek is ge bleken, dat uit gemelde woning de bedstede en de vaste kast in het woonvertrek en de scheidingswanden tus schen kamer en portaal zijn weggebroken, dat een nieuwe voorgevel is opgetrokken met 2 inrijdeuren en dat een betonvloer is gelegd ter vervanging van den bestaanden houten vloer; dat genoemd perceel door deze verbouwing het ka rakter van woning geheel heeft verloren; gelet op het advies d.d. 3 Juni 1932 van de Gezond heidscommissie voor de gemeente Leeuwarden, op het voorstel van Burgemeester en Wethouders, alsmede op de bepalingen der Woningwet; besluit tot opheffing van de bij zijn besluit van 28 Juli 1931. no. 267R/165, uitgesproken onbewoonbaarverklaring Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1932. 209 van de woning Ipe Brouwerssteeg no. 17, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie B no. 1136. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 18. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordeningen op de heffing en invordering van rechten in het Openbaar Slachthuis (bijlage no. 11.) De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil over dit punt wel iets zeggen. Bij het bestudeeren van dezen Raadsbrief heb ik de ervaring opgedaan, dat de Raads- brief meer bedoelt de kwestie van de exportslachtingen en voor zoover dit voorstel betreft de exportslachtingen, kan ik mij daarmee wel vereenigen. Alleen heeft het mij getroffen, wanneer de verordening wordt aangenomen, dat de wijziging voor dit gedeelte met terugwerkende kracht zal zijn. Ik kan mij dat niet goed voorstellen; ik meen toch, als wij het hier vandaag over eens wor den, dat dan de zaak ook vanaf heden moet ingaan en het doet vreemd aan dat men daarvoor terugwerkende kracht tot 1 Februari voorstelt. Misschien dat door Burgemeester en Wethouders in hun antwoord wordt aangetoond dat dit noodig is, maar anders zou ik willen voorstellen om dat niet te doen en dus de verordening gewoon te laten ingaan vanaf heden. Ik geloof ook niet dat het zin of betrekking heeft op die slachtingen, want die zijn ten slotte al lang achter den rug, maar boven dien, als bleek, dat het inderdaad noodzakelijk was om op dit punt aan de verordening terugwerkende kracht te verleenen tot Februari, dan had ik het veel juister gevonden dat Burgemeester en Wethouders eerder waren gekomen met voorstellen tot het vaststellen van deze verordening. Dat wat betreft de kwestie van de exportslachtingen. Dan blijkt, dat hier ook sprake is van andere slach tingen; klaarblijkelijk hebben Burgemeester en Wet houders gemeend ook den gebruikers van het abattoir, den slagers, een dienst te moeten bewijzen. Men is be gonnen met te zeggen dat de slagers in het abattoir kleerkastjes in gebruik hebben, die erg duur waren en dat nu de billijkheid moet worden betracht en men daarin de slagers ook tegemoet moét komen. Mijnheer de Voorzitter, ik wil daar niet veel van zeggen, maar U moet mij niet kwalijk nemen, dat ik dit voorstel bui tengewoon kinderachtig vind. Wanneer men nu vraagt een kleerkastje te mogen gebruiken en men laat den gebruiker daarvoor 2 cent per week betalen, dan geloof ik dat het heusch niet noodig is, dat men zegtdat is thans te veel, wij brengen het daarom op 1 cent terug. Meer zal ik daar niet van zeggen. Maar daarnaast wil ik wel dit zeggen. Ik zou het op prijs stellen, wanneer Burgemeester en Wethouders zich eens persoonlijk zouden overtuigen in welke conditie die kleerkastjes zijn; ik geloof, dat zij dan ook tot deze ervaring zullen komen, dat het eigenlijk gezegd geen kleerkastjes zijn, maar dat zij door de slagers worden gebruikt om er gereedschappen in op te bergen. Voor kleerkastjes zijn ze niet geschikt en daarom meen ik, als juist is wat ik heb betoogdtracht die kastjes daarvoor dan wèl in orde te brengen en gebruik dan die cent, die nu aan de slagers zal worden geschonken. Ik moet nog even terugtasten op wat in den Raads brief staat over de kwestie van de graskalveren. Die kwestie is ook reeds bij de begrooting aan de orde ge steld en het schijnt, dat die er nu klaarblijkelijk langs den geordenden weg toch komen zal. Ik juich dit toe; in December 1931 heb ik mij daar tegen verklaard, om dat het toen niet ging langs den geordenden weg. Wat mij wel heeft bevreemd is dit. Men meent nu wijziging te moeten brengen in de slachttarieven, maar dat geldt dan speciaal voor de graskalveren. Men wil daarvoor een gewijzigd tarief, gezien de tijdsomstan digheden en in verband met den export. Maar als men dat wil toepassen, geloof ik, dat men zich op grond van de tijdsomstandigheden niet moet bepalen tot de gras kalveren, maar dat men de vraag mag stellen of het nu ook tijd wordt om dat te doen over de geheele linie De heer Dijkstra interrumpeert. De heer WeimaDe heer Dijkstra kan zich daar straks tegen verzetten, ik kom daar dan wel op terug. Ik spreek hier over een billijke zaak, waarover ook de Raadsbrief het heeft. Men heeft het hier echter uitslui tend over de graskalveren, mijnheer Dijkstra, maar het is toch bekend, dat er ook nog andere beesten geslacht worden en als dan de tijdsomstandigheden worden ge noemd, dan moet men de tarieven van het eene zoowel als van het andere bekijken. Als men hier gaat spreken van de billijkheid, die betracht moet worden, dan moet men dat doen over de geheele linie en dan geloof ik, dat daarover in den Raad ook geen verschil zal wezen. De slachttarieven zijn vastgesteld voor 6 jaar terug zoo lang staat het abattoir er nu en ik herinner mij nog heel goed, dat de heer Dijkstra toen geweldig heeft gepleit voor deze tarieven en dat hij heeft gezegddat maakt op den verkoopsprijs niets uit, het wordt maar 1 cent per pond en dat laten de slagers de burgers toch betalen. Nu neem ik aan dat indertijd die tarieven billijk zijn opgezet, maar op het oogenblik sta ik op het stand punt, dat er geen sprake meer is van billijkheid. Wan neer men spreekt over kalveren, welnu, laat ik daar dan dit van zeggen. Er zijn hier dit voorjaar honderden kalveren geslacht, die meer hebben gekost aan keur loon, accijnzen, enz. dan het heele beest waard was. Dat is toch een ongezonde toestand en dat is niet, wat de heer Dijkstra in den tijd van hoogconjunctuur 1 cent per pond noemde, maar dat is meer dan 100 De heer Dijkstra: Ik heb den boel toch niet in de war geschopt De heer Weima: Dat dient hier gezegd te wor den, opdat de zaak naar buiten niet een verkeerden indruk maakt. En dat geldt niet alleen voor de kalveren maar ook voor de varkens; er zijn honderdtallen var kens geslacht, die van 20.— tot 30.— hebben ge kost en waarvoor een keurloon van 5— is betaald. Daar komen de andere kosten dan nog bij, dus dat wordt minstens 25 Ik zeg dat niet als een verwijt aan het college of aan den Raad, die indertijd deze keurloonen heeft vastgesteld, maar omdat de tijdsom standigheden niet anders zijn; deze zijn oorzaak, dat de bestaande tarieven bij de huidige economische om standigheden niet houdbaar zijn. Nu pleit ik nog niet voor een verlaging van de keur loonen, maar ik pleit voor een nader onderzoek en ik geloof, dat ik er wel op mag rekenen, dat de Raad in dit geval met mij zal meegaan. Daarom doe ik het vol gende voorstel ,,In verband met de tijdsomstandigheden, die oor zaak zijn dat de veeprijzen beduidend terug liepen, noodigt ondergeteekende Burgemeester en Wethou- ders uit nader te onderzoeken de wenschelijkheid om de keurloonen van de te slachten dieren voor plaat selijk gebruik te verlagen." Dit is dus niets meer maar ook niets minder dan een uitnoodiging aan Burgemeester en Wethouders om een nader onderzoek in te stellen. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Het zij ook mij vergund een enkele opmerking te maken naar aanleiding van wat Burgemeester en Wethouders hier hebben neergelegd. Ik verheug er mij ten zeerste over, dat Burgemeester en Wethouders hebben ingezien, dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 9