250 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932. de gemeentefinanciën hangt, opgelicht, ook maar iets, maar misschien dat U na hetgeen door mij en door andere sprekers is gezegd, een gereede aanleiding vindt om den geheelen sluier op te lichten en ons een duidelijk beeld te toonen van de toekomstige financiën, voor zoover U dat kunt. Ik wil U daarbij niet de behulpzame hand bieden, dat is absoluut niet noodig, maar wel wil ik zeggen dat ik in een andere kwaliteit verschillende gegevens heb gekregen, niet rechtstreeks maar zijde lings van den Inspecteur der directe belastingen te Groningen, die reeds een vergelijkend staatje heeft gegeven, hoe droevig het staat met de financiën en hoe groot het verschil is tusschen de jaren 1930, 1931 en 1932. Ik zal de leden daarmee niet lang bezig houden, maar ik wil toch op één ding wijzen. 1 opcent op de vermogensbelasting bedroeg in 1929 6030.'-' en 1 opcent op de inkomstenbelasting bedroeg toen 22.417.—. Toen wij 1931 hadden, was 1 opcent op de vermogensbelasting nog 6136. maar was 1 op cent op de inkomstenbelasting 20.703.—. In tegen stelling daarmee zal echter in 1932 voor het belasting jaar 1932/33 1 opcent op de vermogensbelasting geen 6000.— opleveren, zooals vroeger, maar slechts 3567.of bijna de helft minder en 1 opcent op de inkomstenbelasting niet 22.000. maar 13.000. Als men die getallen eens aandachtig beschouwt en daarover eens begint na te denken, dan meen ik dat daaruit kan blijken, hoe droevig de toestand is van de financiën van ons vaderland, van de provincie en ook van onze gemeente. Volledigheidshalve want ik verwacht wel dat mij dit geantwoord zal worden voeg ik er zelf bij, dat 1 opcent in de stad Leeuwarden wel iets meer zal op brengen dan het door mij genoemde getal. Dat zit in de eigenaardige situatie of in de eigenaardige kapitaal- ophooping, zooals door sommige menschen wel eens wordt beweerd, maar het is een feit dat de grootste kapi talen zitten niet op het platteland, maar in den regel in de steden. Ik kan mij dus best voorstellen dat 1 opcent hier in Leeuwarden in doorsnee iets hooger wordt dan het door mij genoemde bedrag, maar dat maakt toch niet zoo'n groot verschil, dat daardoor de droevige toestand, ook in engeren zin, wordt weggenomen. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, zou ik U nog deze vraag willen stellen, die U al hebt beantwoord. Volgens Uw oordeel zal er en ik heb het zoo begrepen, dat U bij het uitspreken van dat oordeel ook dit voorstel daarin hebt begrepen voor 1933 geen verhooging van belasting plaats hebben. Heb ik dat goed begrepen en zoo niet, dan vraag ik U met ernst, help mij dan uit den droom. Mijnheer de Voorzitter, ik heb straks gezegd dat de kern van dit vraagstuk voor mij ligt in het niet over leggen van een exploitatierekening en dat daarnaast een nevenkern zit in het niet sluitend worden van de begrooting voor 1933. Maar Thorbecke heeft reeds meermalen gezegd het gevleugelde woord: regeeren is vooruitzien. Ik zou daarom nog de vraag willen stellen en ik hoop dat die vraag door U zal worden beant woord hoe denkt U over de eventueele volgende begrootingen voor 1934 en 1935? Men kan zich daar heel gemakkelijk af maken, door te zeggen dat wij daar nog niets mee te maken hebben, maar ik voel het zoo, dat wij daarmee wel degelijk hebben te maken en dat wij niet alleen moeten zien naar 1933, maar ook, voor zoover dat mogelijk is, in de toekomst. Het is niet mijn bedoeling om 20 jaar vooruit te zien, maar het ligt toch zeker ook in de bedoeling van de heeren, die hier nu weer zoo druk ageeren (er worden herhaaldelijk korte l interrupties geplaatst), om op het oogenblik een beetje verder te zien dan hun neus lang is. Het is de vraag maar: wat zal de toekomst opleveren De heer Botke: Voor de werkloozen, ja De heer Terpstra: Voor de werkloozen net zoo goed als voor de geheele maatschappij. Want de heeren heb ben zoo'n zorg voor de werkloozen en wij hebben dat ook, maar wij denken toch allen gelijk dat zulks geld, veel geld, kost. Evenwel, wij doen dat in een veel ster kere mate, omdat wij overtuigd zijn van het feit, dat als straks het aantal bezittenden weer meer wordt gere duceerd tot het aantal bezitloozen, het dan ook voor de werkloozen en de arbeiders van onze stad op den duur veel moeilijker wordt. En omdat wij hen daarvoor wil len bewaren, daarom zeggen wij dat wij in de toekomst moeten zien. Want het is o zoo gemakkelijk nü wat uit te geven; ik zelf zou dat ook gemakkelijk vinden, maar ik acht dat niet verantwoord. Wij moeten zoo de zaken regelen, dat wij kunnen blijven uitgeven, niet alleen nu, maar ook in de toekomst. Want als wij straks niet meer kunnen uitgeven, zullen wij niet alleen zien dat de toestand van de arbeidersklasse minder is ge worden, maar dan zullen wij ook zien, dat die arbei dersklasse, hoe ongaarne ook, meer dan tot nu toe mee zal moeten betalen in de belastingen. De heer Koopal: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb met verwondering geluisterd naar het betoog van den heer Terpstra en ik kan mijn verontwaardiging daarover niet betoomen, omdat ik dit voorstel met bijzonder groot genoegen heb gelezen. Als er ooit een woord van waardeering aan het adres van Burgemeester en Wet houders moest worden gesproken, dan is het wel op dit oogenblik. nu wij hier een voorstel hebben, dat ingrijpt in de verhouding van de werkloozen. Hoe is de toe stand toch? Daar heb ik van den heer Terpstra heele- maal niets over gehoord. De werkobjecten voor de werkloozen zijn verdwenen. En in een vorige verga dering, n.l. in de vergadering van 3 Mei, heb ik een uitlating van den heer Stobbe gehoord, waarbij hij zelf zegt: wij zijn voor locale werkverschaffing. Welnu, hier is op het oogenblik een prachtig stuk locale werkver schaffing en dat wordt met buitengewone vrijmoedig heid door Burgemeester en Wethouders aanbevolen. Er worden tal van argumenten genoemd, waarom deze werkverschaffing zooveel beter is dan de centrale. Er zitten gevaren aan een centrale werkverschaffing, dat erkennen ook wij, maar wij zijn gevoelig voor de mo tieven, die hier ten opzichte van deze werkverschaffing door Burgemeester en Wethouders worden ontwikkeld. Zelf wijzen zij er op dat de Overheid zich in deze bui tengewone omstandigheden niet van bemoeienis in dezen mag onthouden. Dat staat buiten twijfel en dat kunnen wij toch allemaal onderschrijven, maar dan hebben wij bovendien nog het nut van den arbeid. Ik wilde den heer Terpstra op dit oogenblik vragen: wat wil hij dan met de werkloozen, als wij dit niet aan nemen Want dat staat hier niet naast. Gij moet op het oogenblik toch ondersteuning geven en als men hier deze werkverschaffing heeft, kunnen de menschen met een hooger loon uitkomen boven de hun toekomende gewone ondersteuning. Als een gewoon gezin de eene week 12.ondersteuning krijgt, maar de volgende week kan de man in de werkverschaffing 18.— ver dienen. dan is dat voor zoo'n gezin een zegen. Dat moet men niet vergeten. Ik wilde dat de heer Terpstra eens elke dag moest toekomen en dag in dag uit moest leven van een loon van 12.*per week, dan zou men hem eens zien springen van ellende. Want zoo is inderdaad de toestand. Als men in het land rust wil. dan moet men ingaan op deze overeenkomst en op dit voorstel, dat door de rechtsche Regeering en door den Minister, die een partijgenoot is van den heer Terpstra, wordt ge dekt, om althans een behoorlijk werkobject te hebben. Nu is door den heer Terpstra gezegd: ik voel voor de werkloozen. Ja, maar pas in de tweede plaats, want hij gaat in de eerste plaats vragen naar een exploitatie rekening! Nu geef ik je dat toch te doen, gezien ook de korte tijd van voorbereiding en de langdurige be Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932. 251 sprekingen, die moesten plaats hebben om den Minister |te overtuigen, dat hier in Leeuwarden een locale werk verschaffing mogelijk is en dat men anders, waar de Icentrale werkverschaffingen absoluut verdwenen zijn, niets zou hebben. Dan komt de heer Terpstra met finan- ciëele bezwaren en vraagt hij, wat wij in 1940 zullen 'moeten doen! Ik zeg, wij hebben vertrouwen te stellen in dit voorstel en in de leiding van onze stad en als hier een wethouder van Financiën, die behoorlijk zijn reke ning verstaat, achter staat, dan zeg ik, het lijkt nog zoo gek niet. En wanneer dan menschen, die daar den tijd voor hebben, alles gaan uitpluizen en hier met allerlei bezwaren naar voren komen om de werkverschaffing te laten mislukken, dan hebben al die bijkomstigheden voor mij geen waarde. Voor mij staat vast, dat hier ook Izedelijke waarden en voordeelen aan zijn verbonden, trant er zal hier thans in onze stad een sportpark ge boren worden. De menschen hebben hier nu geen gele genheid, om behoorlijk aan sport te doen, omdat het terrein daarvoor ontbreekt. Jaar in jaar uit is daarop de aandacht gevestigd en nu komt er een voorstel, dat ions, wanneer wij het in eigen beheer zouden uitvoeren, 7 ton zou kosten, zooals de heer Terpstra heeft gezegd jen nu geeft de Regeering daarvoor 2 ton subsidie. Ik jzeg dan, al zijn er moeilijkheen, dan moeten wij toch dat werk aanpakken. De Regeering geeft ons 193.000.— betrekkelijk cadeau, zooals wij aan de cen- ftrale werkverschaffing alle kosten cadeau geven voor het inrichten van de terreinen van ,,De Drie Provin ciën", die ten slotte ons geld wel aanneemt, maar waar- Ivoor de gemeente niets in de vingers terug krijgt. Men spreekt hier over het gezinsleven en de heer Terpstra is dankbaar dat er 200 arbeiders aan het werk kunnen worden gesteld. Ja, ik ben daar ook dankbaar voor, maar ik had ook liever dat dit aantal de helft grooter kon zijn en dat er 400, 600 of 800 of alle werk loozen plaats konden vinden, maar dat is onmogelijk. En wij vragen het onmogelijke niet van het gemeente bestuur of van het Rijk, maar wij vragen wat bereik baar is en dan zijn wij naar mijn meening gedekt. Als er dan een dergelijke voordracht komt van het college van Burgemeester en Wethouders en van de Rijksre- geering, dan ben ik van oordeel, dat bij een dergelijk groot werk in de eerste plaats op den voorgrond moet staan: wat kunnen wij voor onze-werkloozen doen; moeten zij alleen steun genieten tot een bedrag van 12.— in maximum, of moet daarnaast staan een ver houding, waaruit blijkt dat wij hen kunnen brengen naar een werkverschaffing, die locaal is geregeld en waarbij van het gezinsleven nog iets wordt terecht gebracht en daarvan althans wordt gemaakt wat er van te maken is Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat ik kan beslui ten, maar ik wil herhalen, dat ik inderdaad een woord van dank wil brengen aan Burgemeester en Wethou ders, omdat uit de aanbieding van dezen Raadsbrief blijkt, dat zij inderdaad het belang van de werkloozen begrijpen en dat hun dit zeer ter harte gaat. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil ook graag een enkel woord zeggen ten opzichte van dit voorstel, maar ik zal daarbij noch den heer Terpstra noch den heftigen toon van mijn voorganger ten op zichte van deze zaak volgen, omdat datgene, waarover die beide heeren het hebben gehad, lichtelijk leidt op den weg van het politiek inzicht en ik zal mij op dien weg niet begeven. Maar ik heb de weifelende houding van den heer Terpstra al eerder gehoord en daartegen over toen ook mijn meening gezegd. Ik voor mij zal stemmen voor het voorstel van Bur gemeester en Wethouders en wel in de eerste plaats omdat men hier aangeeft een object voor werkverrui ming. En als ik dan zie dat het aantal werkloozen van 1931 tot 1932 is gestegen van 531 tot 884 en ik bedenk dat dit aantal in den aanstaanden winter zeker nog het dubbele zal bedragen, dan meen ik, dat hier voor de Overheid een taak ligt te vervullen. Als er dan nog, zooals de heer Terpstra zegt, zooveel arbeiders over blijven, die toch nog gesteund moeten worden, dan is dat, voor mij althans, nog een reden te meer om voor dit voorstel te stemmen, opdat dan althans een deel van de arbeiders kan worden ondergebracht in dit object van werkverschaffing. De heer Terpstra is begonnen met te zeggen dat de opzet van dit terrein te groot zou zijn. Ik meen dat juist dat ook weer een reden te meer is om voor dit voorstel te stemmen, omdat, als in verhouding het sportterrein te klein zou worden genomen, wij er zeer zeker van overtuigd zouden kunnen zijn, dat er dan geen loonende exploitatie zou kunnen bestaan. Er is gevraagd of er ook andere plaatsen zijn van gelijke grootte als Leeuwarden, die een dergelijk sport park zouden hebben. Ik meen hierbij even te moeten wijzen op de zeer goede outillage van het sportterrein te Deventer. Ik ken er niet meer, wel ken in het in Gro ningen, maar men zal daartegen aanvoeren, dat Gro ningen veel grooter is dan Leeuwarden. Maar de heer Terpstra zegt zelf regner c'est prévoir, regeeren is vooruitzien. De Leeuwarder bevolking groeit toch ook en Leeuwarden zal ook eenmaal zoo groot zijn als Gro ningen. Dan zal dat terrein toch ook in elk geval zoo groot moeten zijn dat het ook dan een loonende exploi tatie kan geven. Ik heb naast het oogpunt van de werkverschaffing ook nog een andere gedachte, waarom ik voor dit voorstel zal kunnen stemmen en dat is wel zou ik zeg gen de ideëele gedachte, om hier in Leeuwarden ten opzichte van de sport wat meer te doen, dan hier tot dusver gegeven is. Het mag als bekend verondersteld worden dat de sportterreinen hier in Leeuwarden niet al te best in orde zijn; dat aan de Fonteinstraat vooral eischt dringend verbetering. Het is vooral daaraan toe te schrijven dat vele sportvereenigingen uit de stad gaan naar terreinen buiten de gemeente. Bovendien lijkt het mij toe dat de sport als zoodanig een groote opvoe dende waarde heeft en dat ook de gemeente daaraan dient mee te werken. Ik meen niet dat ik het getal te groot neem, als ik zeg dat hier in Leeuwarden zeer zeker 15 van de bevolking aan sport doet. En waar de sport een onderdeel is van de opvoeding en zij be oogt de verhooging van de volkskracht, stem ik veel liever hier voor dan voor dingen, die op de vernieti ging van de volkskracht zijn gericht. Ik meen dus dat ik ook uit dat oogpunt gerechtigd ben om hier voor te stemmen. Bovendien zou het inrichten van een zoodanig sport terrein voordeelen kunnen opleveren voor de stad. Want als hier een zeer goed terrein wordt ingericht en ik wil nu maar niet spreken over de fantastische cijfers van den heer Terpstra, die een bedrag van 2 ton heeft genoemd voor de bovengrondsche inrichting; ik geloof niet dat het zoo duur behoeft te zijn De heer Terpstra: Bewijst U dat maar De heer Turksma: Ik heb dat niet te bewijzen, U hebt te bewijzen dat het zoo is als U hebt gezegd. Ik heb wel op andere plaatsen gehoord, dat sommen van veel en veel meer dan de helft minder daaraan zullen worden besteed. U moet echter aantoonen dat die kosten 2 ton zijn; die bewijslast ligt bij U De heer Terpstra: Ja, dat keert men altijd om tegen woordig. De heer Turksma: Juist, dat doet U en daarom moet U het bewijzen. Een goed ingericht sportterrein kan ook een voordeel voor de bevolking van Leeuwarden zijn, omdat dit het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 10