252 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932.
vreemdelingenbezoek tot zich trekt. Ook kunnen hier
dan groote sportdemonstraties plaats hebben die in het
Noorden worden gehouden en als die hier worden ge
houden, hebben de neringdoenden daar ook voordeel
van.
Ik herhaal en daarmee sluit ik dat dit geld, dat
mede voor verbetering van de sport wordt besteed,
rente zal doen, omdat de beoefening van de sport den
dokter keert. Er is ook nog een oud woord, dat zegt
mens sana in corpore sano, een gezonde ziel in een
gezond lichaam.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Het is
eenigszins met gemengde gevoelens, dat door ons dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders in den hui-
digen vorm is ontvangen. Eenerzijds verheugt het ons
ten zeerste. Het bevat een gedeeltelijke oplossing van
het werkloozenvraagstuk en van de werkverschaffing
in onze gemeente en het spreekt vanzelf, dat verheugt
ons ten zeerste. Hoewel misschien financiëel niet pre
cies valt af te meten of het voordeelig of schadelijk zal
zijn, wij van onzen kant komen toch tot deze erkenning,
dat er een groote moreele waarde in schuilt, als de
werkloozen op een dergelijke wijze kunnen worden te
werk gesteld en die moreele waarde is voor ons zoo
groot, dat wij ons daar een belangrijk financiëel offer
voor willen getroosten, omdat wij er van overtuigd zijn
dat niets funester is voor het groote leger van de werk
loozen, dan dat zij doelloos langs de straat slenteren.
Dat wil niet zeggen dat er onzerzijds niet eenige be
zwaren zijn. Ik wil hier naar voren brengen enkele be
zwaren, die tot op dit oogenblik niet genoemd zijn; wij
hebben n.l. eenige principieele bedenkingen. Men
schept hier dat is al gebleken uit hetgeen de heer
Turksma heeft gezegd door het aanleggen van een
uitgebreid en modern ingericht sportterrein, ongetwij
feld de gelegenheid om vooral op Zondag in onze stad
vele festiviteiten te organiseeren. En waar dit terrein
betrekkelijk dicht bij de stad ligt en hier en daar op het
oogenblik reeds direct grenst aan de bebouwde kom,
vreezen wij dat het wel eens kan zijn, dat straks, als
dit sportterrein ten volle wordt gebruikt, dit het beeld
van de Zondagsrust in onze stad niet zou bevorderen.
Men schept daarnaast ook allerlei andere noodza
kelijkheden. Zoo is extra dienst op Zondag van politie
en ander gemeentepersoneel misschien niet heelemaal
uitgesloten. In geval de gemeentelijke Overheid zelf zou
optreden als exploitante van het sportterrein, zou naar
onze meening met klem de eisch moeten worden gesteld
van de Zondagsrust en dat ook het personeel, dat er
bij in dienst is, niet aan de genotzucht en de zucht naar
sport van de groote massa mag worden opgeofferd.
Wanneer daarentegen het terrein aan anderen zou
worden verhuurd of in bruikleen gegeven, komen we
naar onze meening voor het feit, dat door de gemeen
telijke Overheid bepaalde voorwaarden dienen te wor
den gesteld betreffende het gebruik op Zondag.
Zoopas is door mijn voorganger, den heer Turksma,
de sport verbazend verheerlijkt en ik zou zeggen, ik
kan daarin ten deele meegaan. Maar men kan ten slotte
van alles te veel krijgen en ik vrees, dat onze heden-
daagsche cultuur van al dat goede van de sport ook
wel eens te veel krijgt.
Als ik al deze bedenkingen naar voren breng, wil
dat dan zeggen dat men daaruit kan concludeeren
ik hoop het niet dat men dit doet dat wij op grond
van het feit, dat wij op Zondag absoluut niets zouden
willen toelaten, tegen het maken van dit sportpark zijn?
Wij stellen ons op het standpunt, dat onze stad andere
behoeften heeft te dien opzichte, ook op Zondag, dan
het platteland; dat b.v. een stad als Amsterdam heel
andere behoeften heeft dan een plattelandsgemeente en
wij zijn genegen, voor zoover dat met onze beginselen
overeenkomt, om met de mogelijkheden, die het
practisch leven schept, zooveel mogelijk rekening
te houden. Ik herinner er aan dat in verschil
lende gemeenten ook wel met de meerderheid is
meegewerkt aan de tot stand koming van ver
schillende dingen, zooals hier thans ter tafel wor
den gebracht, maar dat dan van de zijde van die
meerderheid ook eenige rekening is gehouden met onze
principieele wenschen en dat men van die zijde ook hier
en daar een tegemoetkomende houding tegenover ons
heeft aangenomen. Ik wijs o. a. want als ik mij niet
vergis is dat daar ook gebeurd op de bad- en zwem
inrichting in de gemeente Leeuwarderadeel of wel in
Huizum (interrupties: dat is particulier). Mocht ik mij
daarin vergissen, dan zijn er wel andere plaatsen, waar
van onze zijde aan het oprichten van een bad- en
zweminrichting is meegewerkt, maar waar men ook
met onze bezwaren heeft rekening gehouden.
Ik weet zeer wel, dat dit vraagstuk eigenlijk pas
straks aan de orde zal komen, als het sportterrein zoo
ver is, dat het in exploitatie kan worden genomen,
maar toch klemt voor ons eenigszins deze vraag. Toch
zouden wij graag willen vragen of het niet mogelijk is
dat er in dezen van den Raad een uitspraak kwam, al
thans, dat men van de zijde van de meerderheid op dit
oogenblik zoo ongeveer zou willen bepalen, hoe men
in het algemeen ten opzichte van ons standpunt omtrent
deze zaak staat.
Verder een zeer korte financiëele beschouwing. Er
zijn hier al breede financiëele beschouwingen aan mijn
betoog voorafgegaan, waarom ik daarin zeer sober zal
zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik wilde ook U of het
college van Burgemeester en Wethouders de vraag
stellen: is het zeker, zooals daarop in het voorstel van
Burgemeester en Wethouders is gerekend, dat die 60
subsidie gedurende 4 winterhalfjaarperioden aan ons
uitgekeerd wordt Ik zou daarover dit willen zeggen.
De heer Terpstra heeft ter sprake gebracht het rapport-
Weiter, aan ons allen wel bekend. Nu heeft het mijn
aandacht getrokken, dat daarin ook voorkomt dat men
op de subsidies aan de verschillende werkverschaffin
gen 15 wil bezuinigen. Nu weet ik zeer wel, dat het
rapport-Weiter nog geen Regeeringsvoorstel is en ik
prijs mij gelukkig dat het dat nog niet is; ik hoop dat
het, ongewijzigd, nooit een Regeeringsvoorstel zal
worden, omdat er verschillende dingen in zijn opge
sloten, die onuitvoerbaar zullen blijken te zijn en ik
hoop dus, dat de Regeering daartoe nooit zal overgaan.
Maar toch, het is zoopas reeds gezegd, zou er door het
college aan dergelijke dingen gedacht moeten worden.
Ik meen toch, dat de zaak zoo staat, dat de subsidies
voor de werkverschaffingen aan de gemeenten beloo-
pen 25 tot 75 Als ik dan zie, dat het Gemeente
bestuur van Leeuwarden er in geslaagd is om op het
oogenblik, in dezen toch critieken tijd, van den Minister
60 subsidie los te krijgen, dan wil ik graag daarvoor
van onze zijde een woord van groote hulde en dank
en waardeering aan het college van Burgemeester en
Wethouders brengen, omdat ik besef, dat het groote
moeite zal hebben gekost om het zoo ver te brengen.
Toch zou ik te dien opzichte graag een positief ant
woord willen hebben op de vraag: meent het college
dat vrij vast 60 subsidie zal worden gegeven voor
de uitvoering van het geheele werk?
Verder nog iets omtrent de exploitatie. Er is zoopas
gezegd: men kan over den tijd van indiening van de
exploitatierekening verschillen; de heer Terpstra heeft
een tijd van 5 of 6 weken genoemd en ik meen dat van
de overzijde door den heer Van Kollem is gezegd, 4
jaar. Ik weet dat het zeer moeilijk is om nu alreeds iets
te zeggen, maar toch lees ik in dit voorstel van Burge
meester en Wethouders deze uitdrukking
,,dat naar het zich laat aanzien, een loonende
exploitatie geenszins buitengesloten is te achten."
Er zullen dus op dit moment factoren bij het college
aanwezig moeten zijn, die doen verwachten dat over
4 jaar een loonende exploitatie mogelijk zal zijn. Als
het mogelijk is, zou ik graag zien dat die zinsnede nader
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932. 253
werd toegelicht, op grond waarvan zich dat zoo laat
aanzien.
Ten slotte wil ik eindigen met deze verklaring en
ik hoop dat dit voldoende gebleken is dat er van
onze zijde op grond van verschillende argumenten
groote genegenheid bestaat om mee te gaan met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, hoewel wij
graag ten opzichte van de dingen, die ik ter sprake heb
gebracht, eerst nog eenige nadere inlichtingen zouden
ontvangen.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. Ik had
willen beginnen, bij hetgeen ik over dit onderwerp in
het midden wensch te brengen, met mij aan te sluiten
bij hetgeen straks door mijn partijgenoot, den heer
Vromen, over de bestrijding der werkloosheid is ge
zegd. maar nu mij uit het antwoord van Burgemeester
en Wethouders daarop is gebleken, dat men naar mijn
iidee de woorden van den heer Vromen absoluut ver
keerd heeft opgevat, wensch ik nog een enkel woord
naar aanleiding daarvan te zeggen. Met zijn opmerking
bedoelde de heer Vromen dat men bij de behandeling
van allerlei belangrijke vraagstukken niet alleen reke
ning heeft te houden met de werkloosheid, omdat deze
slechts één van de factoren vormt, maar niet de eenige
factor is, waarmee men te maken heeft. Die opmerking
is naar mijn meening aan de tafel van Burgemeester en
Wethouders absoluut verkeerd begrepen. Men heeft
het zelfs noodig gevonden daartegenover uitspraken
Ivan den Vrijheidsbond te plaatsen, maar die zijn niet
in tegenspraak met de woorden van den heer Vromen.
Dat wij het daarmede volkomen eens zijn, kan wel het
beste blijken uit het feit, dat wij tegenover dit voorstel
zeer sympathiek staan, al hebben wij daartegen dan
ook enkele bezwaren. Het denkbeeld b.v., dat door
Burgemeester en Wethouders op den voorgrond is ge
schoven, dat wij toch verstandig doen, waar wij tóch
een belangrijk bedrag moeten uitgeven, om dit dan niet
uit te geven aan projecten, waar wij niets aan hebben,
maar aan zaken, waar wij als gemeente zooveel moge
lijk profijt van hebben, onderschrijven wij geheel en dat
is dan ook een van de reden, waarom wij sympathie
hebben voor dit voorstel.
Toch zijn er bij de bestudeering van deze kwestie
v.el enkele vragen bij mij gerezen van verschillenden
aard, ook van financieelen aard. Waar de heer Terp
stra straks een zeer uitvoerig financieel betoog heeft
gehouden, zal ik op die financieele kwesties niet al te
veel meer ingaan, maar op één zaak moet ik toch nog
even terugkomen. Ik kan alles, wat de heer Terpstra
heeft gezegd, niet geheel onderschrijven, maar zijn rede
heeft toch deze groote verdienste, dat hij op één punt
heeft gewezen, dat ook aan mij een zekere ergernis
heeft gegeven, dat is het punt, waarover strijd is ge
voerd door de heeren Terpstra en Turksma, n.l. door
jwie het bewijs moest worden geleverd omtrent de kos
ten van het verder in orde maken van het terrein. Ik
meen dat geen van beide heeren dat bewijs behoeft te
jleveren, maar dat Burgemeester en Wethouders ons
|Van te voren daarvan op de hoogte hadden moeten
jstellen. Wij krijgen hier thans weer voorstellen, waar
over wel meer is geklaagd, waarvan wij de portée
niet kunnen overzien, voorstellen, die nog een staartje
hebben, waarvan wij absoluut niet weten hoe lang dit
zal zijn. Dat is een zeer ernstige grief, die wij tegen
dit voorstel hebben; ik meen dat Burgemeester en Wet
houders tevens hadden moeten opgeven de kosten, die
hier nog bij komen om dit terrein gebruiksklaar te
maken. Of dat 250.000. 150.000.— of 100.000.—
zal worden, kan ik niet uitmaken, maar dat het een zeer
belangrijk bedrag zal worden is iets, wat voor ons
allen wel zal vaststaan. Het komt mij voor, dat wij dit
hadden moeten weten, tenzij Burgemeester en Wet
houders zich op het standpunt stellen wat het ook kost,
wij doen het toch. Ik wil echter wel zeggen, op dat
standpunt staat de Vrijheidsbond niet.
Dan zijn er nog enkele vragen bij mij gerezen en wel
in de eerste plaats deze, of het college geen goedkooper
land voor den aanleg van dit sportterrein had kunnen
vinden. Ik weet wel dat op het voorloopig uitbreidings
plan dit terrein daar reeds ongeveer voor is aange
wezen, maar het komt mij voor, dat dit terrein, dat een
waarde heeft van ongeveer 9000.— per H.A., voor
dit doel bijzonder kostbaar is. Is de gemeente niet in
het bezit van andere terreinen, al zijn die dan waar
schijnlijk ook wat verder af gelegen, die niet anders dan
de gewone landwaarde hebben, b.v. de terreinen verder
het Kalverdijkje op, zooals het vliegterrein. Zou men
daar niet goedkooper mee uitkomen? Ik weet wel dat
daartegen het bezwaar kan worden aangevoerd, dat het
verder van de stad af ligt, maar dat kan toch niet een
overwegend bezwaar zijn, omdat heel veel menschen,
die aan sport doen. zich per auto of fiets naar het ter
rein begeven, zoodat het voor hen niet een onoverko
melijk bezwaar is, wanneer het terrein een 500 of 600
M. verder van de stad is gelegen. Dit is een vraag,
waar ik graag een antwoord op zou willen hebben.
Bij mij is ook even de vraag gerezen, wat er zal ge
beuren de heer Terpstra heeft daar ook al op ge
wezen als werkelijk de werkverschaffing het vol
gend jaar eens wordt stopgezet. Dan zal de gemeente
wij dienen ons dit op het oogenblik wel even te rea-
liseeren dit werk wel kunnen uitvoeren, maar wij
zullen dat dan voor eigen rekening moeten doen. Voor
de kostenberekening, die nu is opgezet, gelden heel
andere factoren en dat feit zou dus deze heele berekening
onderst boven kunnen gooien. Men zal toch dit werk
niet voor goed kunnen beëindigen als de Minister zegt
dat de werkverschaffing wordt stopgezet; wij zullen
dan dus door moeten gaan alleen op kosten van de
gemeente en of dat niet te zware offers op de gemeente
legt, is voor mij twijfelachtig.
Dan heb ik nog een vraag en dat is deze. Er staat
in het praeadvies, dat de Raad bij de uitvoering van
deze werken verplicht is dit te laten doen onder toe
zicht van de Nederlandsche Heide Maatschappij. Nu
schijnt het, dat in den allerlaatsten tijd de Minister van
dat standpunt is afgeweken. Officiéél is dat Burge
meester en Wethouders nog niet bekend, dat weet ik,
maar ik geloof dat het hun toch ook niet heelemaal
onbekend is. Ik heb hier voor mij een mededeeling van
den Nederlandschen Aannemersbond aan de plaatse
lijke afdeelingen van dien bond, waarin men mededeelt,
dat na onderhandeling met de Regeering deze geen
bezwaar maakt tegen het nemen van een proef met
aanbesteding van dergelijke werken. Als men dat wil,
kan men er heel gemakkelijk achter komen of de Re
geering daar in dit geval ook bezwaar tegen heeft; één
telefoontje en men weet het. En dan vraag ik mij af of
het in de tegenwoordige omstandigheden niet beter is,
de uitvoering van dit werk niet op te dragen aan de
Nederlandsche Heide Maatschappij maar aan den een
of anderen aannemer. Want ook onder de aannemers
zijn werkloozen en nu zal men misschien zeggen dat
de directe nood daar niet zoo erg is, maar ik ben van
meening dat, als men dit werk ook door een aannemer
kan laten verrichten, daar dan wel heel veel voor is te
zeggen. Ik weet niet of daar technische bezwaren tegen
bestaan; ik kan mij voorstellen dat het dan, om de zaak
in werking te stellen, nog eenigen tijd zal kosten, maar
dat kan toch niet zooveel bezwaar zijn bij een werk,
dat 3 of 4 jaar zal duren. Ik zou op deze vraag graag
een antwoord van Burgemeester en Wethouders willen
hebben, alvorens te bepalen hoe ik mijn stem zal uit
brengen, al sta ik wel op het standpunt dat, als het
eenigszins mogelijk is, ik voor dit voorstel zal stemmen.
De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal ook
over deze voordracht van Burgemeester en Wethou
ders mijn meening zeggen en ik wil dan beginnen met