258 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932. voerd door de Heidemaatschappij en niet door een aannemer. Ik ben met die zaak, die door de heeren Oosterhoff en Hettinga naar voren is gebracht, op de hoogte. Het bestuur van de afdeeling Leeuwarden van een of twee aannemersbonden is Zaterdag bij mij ge weest om die zaak met mij te bespreken en ik heb toen gezegd: de zaak is nu op het oogenblik klaar en de tijd dringt. Als wij nu nog de geheele zaak moeten omwer ken en voor aanbesteding geschikt moeten maken, gaat daar nog 4 of 5 weken mee heen, terwijl het van be lang is, dat het voorstel de volgende vergadering wordt aangenomen. Zij hebben mij verteld dat hun Hoofd bestuur bij den Minister is geweest en dat deze de toe zegging heeft gedaan dat, als een Gemeentebestuur iets voelde voor aanbesteding en het dat bij den Minister aanvroeg, de Minister dan zooiets in ernstige overwe ging zou nemen. Maar natuurlijk zou dan hier deze heele zaak nog moeten worden omgewerkt en dan zou dit seizoen de werkverschaffing door dit plan niet meer mogelijk zijn. Waar de opzet van het begin af is ge weest, dat de Heidemaatschappij dit werk zou uit voeren en de zaak nu in kalk en cement is, ben ik er voor. dat wij nu ook hieraan vasthouden, want anders wordt dit plan weer voor langen tijd uitgesteld. Ik kom thans nog, zou ik willen zeggen, tot een ern stige beschuldiging aan het adres van Burgemeester en Wethouders. Ik denk niet, dat de heer Dijkstra het zoo bedoeld heeft, maar hij heeft zich toch tegen dit voorstel verklaard, ten minste zoo heb ik het opgevat. Nu staat het met die zaak zoo. Ik heb zooeven aange toond dat het niet alleen te doen is om werk te zoeken voor werkloozen uit een bepaald vak, maar voor een heele groep uit verschillende vakken. Daaronder zijn veel menschen, die het hard noodig hebben en voor wie het van belang is dat er werk komt en ook dat er productief werk komt. Ik versta productief werk zoo, als het plan tot verbetering van de Nieuwestad en den Wirdumerdijk, dat van middag door den Raad is aan genomen, zou moeten worden uitgevoerd in werkver schaffing, dan zou ik mij daar tegen verklaren. Ik zou daar tegen zijn, want men heeft daar absoluut bij noo dig grondwerkers, straatmakers en metselaars, dus vak lieden. Ik kan wel een voorbeeld noemen, omdat ik het heele jaar met die dingen annex ben. Ik bedoel de ver betering van den Westersingel, waarbij ook toevallig een groep van die menschen uit verschillende vakken vroeg om te worden aangenomen. De aannemer zei toen: die menschen kan ik niet gebruiken en hij heeft er toen slechts 2 of 3 uit genomen. Toch waren die menschen goede en valide arbeiders, maar niet geschikt voor grondwerk en voor die menschen is de werkver schaffing een uitkomst. Als men een dergelijk werk ging uitvoeren tegen loonen van de werkverschaffing, zou ik mij daar absoluut tegen verklaren. Maar hier hebben wij een werk, dat in normalen tijd niet zou worden uit gevoerd hoewel er hier zeer zeker behoefte is aan sportterrein, kunnen wij ons allen wel indenken dat de aanleg van een dergelijk sportterrein financieel niet mogelijk zou zijn en dat dit dus niet zou worden uit gevoerd De heer Stobbe: Hoe komt U daar dan nu toe; om die twee ton De heer De Vries (wethouder): Daar zal ik straks op antwoorden. Een tweede punt is, dat er niet vol doende werkobjecten meer zijn. Maar nu kom ik op de interruptie van den heer Stobbe: hoe kunnen wij thans financieel wel dit werk uitvoeren? In de eerste plaats geven wij elk jaar een bedrag van een 70.000.— uit voor werkverschaffing en die bedragen komen nu in mindering op de 5 a 6 ton, die dit werk moet kosten. Verder krijgen wij van het Rijk 60 c/c subsidie en die ruim 2 ton kan hier ook worden afgetrokken. Maar als wij dit als gewoon werk uitvoerden, kostte het de ge meente een 6 ton De heer Stobbe: Dan ging het ook in den goeden tijd. De heer De Vries (wethouder): De heer Ritmeester zal daar wel nader op ingaan; dat zijn meer financieele kwesties, maar ik denk dat niemand van de Raadsleden op het oogenblik zou willen voorstellen om het werk gewoon uit te voeren en daar 6 ton aan te besteden. Bovendien is dit werk uiterst geschikt om er allerlei menschen in aan het werk te zetten, want het is niet zoo gemakkelijk een geschikt object voor werkverschaf fing te vinden. Toevallig lag dit plan nu in het uitbrei dingsplan en zoodoende is men er toe gekomen, maar als deze groote werkloosheid er niet was, dan was dit werk binnen 5, 6 of misschien 10 jaar nog niet aan de snee gekomen. Hiermee heb ik ook den heer Dijkstra beantwoord. Er is hier absoluut geen sprake van loondruk van den kant van de gemeente. Als een normaal werk in nor malen tijd zou worden uitgevoerd in werkverschaffing, dan zou er sprake zijn van loondruk en dan zou ik mij daar ook absoluut tegen verklaren. Het loon is hier gelijk aan dat in de werkverschaffing en dat is daar al tijd geweest 24 cent of met toeslag van de gemeente 36 cent per uur. Maar de heer Dijkstra weet ook wel dat die 36 cent niet zoo vast staat en dat er meer daar boven wordt verdiend dan daar beneden. Ik heb de cijfers wel bij mij, waaruit blijkt dat het uurloon van 36 cent meestal wordt overschreden; ik zal om andere reden hier die cijfers niet noemen, maar men moet niet zoo staan op die 36 cent. Mijnheer de Voorzitter, ik meen hiermee voldoende dit voorstel te hebben toegelicht en ik hoop van harte, waar het hier een zoo belangrijke zaak geldt en waar het zoo urgent is om de menschen te helpen en ik neem direct aan dat iedereen het zoo voelt dat de Raad met algemeene stemmen dit voorstel zal aan nemen. De heer Balk heeft intusschen de vergadering ver laten. De Voorzitter: Wil de Raad eerst naar huis of zullen wij doorgaan? De heer Muller: Laten wij dit punt eerst maar afhan delen. De Voorzitter: Dan wil ik beginnen met een enkel woord toe te voegen aan hetgeen de heer De Vries heeft gezegd. Ik wil dit zeggen dat uit den aard der zaak dit voorstel is geboren uit den nood der tijden. Toen in de algemeene vergadering van de N. V. ,,De drie Provinciën" op 5 December 1931 over de werk verschaffing is gesproken, heeft daar de Voorzitter, de Inspecteur van de Rijkswerkverschaffing, dit gezegd: ..De toeloop naar de werkverschaffing overtreft verre de aanvankelijk daaraan gestelde verwachting, met gevolg dat werken, waarvoor een tijdsduur van zes jaren was gedacht, in drie jaren volkomen vol tooid zijn. Op die wijze kan niet worden doorgegaan en de tijd zal komen, dat naar andere middelen moet worden uitgezien om de werkeloosheid te bestrijden." En hij zegt verder „Spreker zou den raad willen geven in eigen ge meente iets te vinden, door wegenaanleg en derge lijke voor het volgend jaar zal het toch hoogst moeilijk zijn alle werkeloozen op ontginningen te plaatsen." Het is uit den aard der zaak den Raad ook reeds uit de stukken gebleken, dat alleen aan reiskosten over 1931 ruim 21.000.— betaald is wij kregen ruim Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932. 259 10.000.— voor onze rekening, maar het bedrag was 21.000.— in totaal zoodat het zeer gewenscht is werkobjecten in de gemeente zelf te vinden, want dan is dat het eerste geld, dat wordt verdiend. Als men dan naar objecten gaat uitzien, moet men in de eerste plaats uitzien naar werk, waar het meeste geld in verloond wordt, omdat men uit den aard der zaak, waar het hier gaat om de bestrijding van de werkloosheid, moet trachten zooveel mogelijk werkloon te betalen. En het valt niet te ontkennen, dat bij den aanleg van een sport park, zooals hier is geprojecteerd, het meeste geld wordt verloond. De heer Terpstra heeft gezegd: waarom doet men het bij deze zaak zoo in het groot, waarom neemt men hier een oppervlakte van ongeveer 35 pondemaat? Maar even verder heeft hij gezegd regeeren is vooruitzien. De heer Terpstra heeft daarmee op zijn eerste vraag in tweede instantie al een antwoord gegeven. Hier is ook vooruitzien noodzakelijk; wij mogen niet aannemen dat Leeuwarden een stad blijft van 50,000 inwoners, maar wij kunnen allen wel aannemen dat de stad zich zal blijven uitbreiden en dat het voor Leeuwarden dus uit den aard der zaak noodzakelijk is om een sportpark in te richten, dat iets grooter is dan een, dat is geba seerd op de tegenwoordige omstandigheden. Men zal in de practijk zien, dat er van alle kanten een ruim gebruik van zal worden gemaakt en dat de Leeuwarder vereenigingen, die zich op het oogenblik buiten deze gemeente van speelterein hebben voorzien, zich dan ook in Leeuwarden zullen gaan vestigen. Ik maak in dit verband ook attent op de voordeelen, verbonden aan het verhuren van het terrein en aan die ten op zichte van de vermakelijkheidsbelasting. Dan zegt de heer Terpstra: als gij de zaak op die manier gaat financieren, zouden wij het op prijs stellen dat ook de berekeningen zooveel mogelijk juist waren en dat gij U hieldt aan de cijfers, zooals de heer Terpstra die speciaal naar voren brengt. Hij zegtUw cijfers zijn onjuist, want als gij met annuïteiten gaat werken, stelt gij U niet op een basis van minstens 5 rente. Ik erken dat dit juist is; deze annuïteit is niet gesteld op een basis van 5 rente, maar ik zeg nu regeeren is niet alleen vooruitzien, maar het kan ook zijn achter uitzien. En ik wil dan eens achteruitzien naar hoe het was in 1880, toen leeningen werden- gesloten tegen 3, 3% en 3 x/2 Het is heel moeilijk om een annuïteit voor een heele reeks van jaren vast te leggen. Men moet ook niet vergeten dat een annuïteit ook op een gegeven moment converteerbaar is en er is dus absoluut geen aanleiding om de geheele annuïteit zonder meer op 5 te stellen. Maar afgescheiden van die kwestie, de heer De Vries heeft al gezegd, dat wij het geld hier voor niet behoeven op te nemen, omdat voor dit land al geleend is. Hiervoor is in 1921 geleend en die leening is in 1926 geconverteerd op 4J/£ Wij betalen dus van die 117.000.— Ax/i en die leening loopt nog 30 jaar, dus als men daar voorloopig aan vasthoudt, is de basis van deze annuïteitsleening volkomen te recht vaardigen ook voor de volgende jaren. Ik twijfel er niet aan of de heer Terpstra zal dat ook wel willen toe stemmen. De heer Terpstra heeft zich verder begeven in de kwestie, dat van een bedrag van 60.900.— rond 60.000.is gemaakt. Hij moet mij echter verontschul digen, als ik daar niet al te hard op inga, waar het hier op een bedrag van 60.000.een verschil in rente van 40.per jaar betreft. Al ontken ik niet dat het niet practisch is, het heeft thans toch geen zin om daarop door te gaan. Toch wil ik opmerken dat de cijfers eerder aan den hoogen kant zijn dan aan den lagen kant. Alleen al wat het zand betreft, hebben wij gerekend op een aankoop per M3., maar het is zeer goed mogelijk dat in de practijk blijkt dat wij een groot deel van het zand wel gratis kunnen krijgen. Het komt voor dat als men ergens het zand weggraaft, de boeren daarvoor heel dankbaar zijn, omdat op die manier hun land wordt verbeterd. Dat zijn van die dingen, die mogelijk zijn, maar die mogelijkheid is hier niet in ver werkt, omdat wij zoo zeker mogelijk wilden zijn. Ik zou dus werkelijk in overweging willen geven om aan deze cijfers niet al te zeer te tornen, omdat zij in het alge meen gesproken op een goede basis rusten. Ik erken dat het mogelijk is, dat er 50.— verschil is en ik erken ook, dat dit misschien 500.— zal kunnen zijn, maar dat zal op een zoo groot werk niet die beteekenis hebben, die men er hier zoo graag aan wil hechten. Ik wilde ook even spreken over de 60 subsidie, die door het Rijk is toegezegd. Burgemeester en Wet houders hebben in hun voorstel gezegd ,,Wij voegen daaraan toe, met erkentelijkheid van 's Ministers toezegging tot het geven van een sub sidie voor dit doel van 60 kennis te hebben ge nomen," En het is ook met groote erkentelijkheid, dat wij daar van kennis hebben genomen, omdat wij daardoor in derdaad in een gunstige positie zijn geplaatst, hoewel niet gunstiger, dan deze vroeger geweest is, want van het begin af hebben wij 60 gehad. Maar als wij dat thans nóg ontvangen, is het aangenaam dat de consta- teeren. De Raad verkeert in ongerustheid dat het sub sidie zal verminderen. Dat is mogelijk, ik ontken dat niet, want de Minister heeft het recht om het na 1 Januari 1933 opnieuw onder de oogen te zien en dan kan de Minister zeggen dat hij met 's lands financiën rekening houdende, het bedrag moet verlagen. Maar als de Minister zegt: ik kan het niet betalen, dan blijven wij toch voor het feit staan dat, als de werkloosheid niet vermindert, wij de menschen toch in het leven moeten houden en dan zullen wij ze dus toch moeten laten werken, omdat wij anders toch geld aan hen zullen moeten uitkeeren. Het is dus mogelijk dat het subsidie 50 wordt, maar wie zegt ons, dat het niet 75 wordt. Dat is ook zeer goed mogelijk; ik weet het ook niet, maar wij hebben pas kunnen lezen dat Rotterdam 75 krijgt De heer Terpstra: Dan moeten wij eerst Rotterdam worden De Voorzitter: Dat zegt U zoo apodictisch, maar laten wij er in ieder geval toch met elkaar voor zorgen, dat wij Rotterdam niet worden. Het komt er dus op neer, dat wij met 60 °/c tevreden kunnen zijn en laten wij dan maar hopen dat het goed gaat; als het 50 wordt hebben wij ook niets te reclameeren, wij moeten op dat punt iets geven. Nu kan men zeggen: dan is het ons te riskant, want dit is een kwestie voor 4 jaar, maar kunt U in het algemeen gesproken werken noemen, die elk jaarprecies op den kop af afloopen? Dat is niet mo gelijk. Ik geloof, dat wij met deze toezegging zeer tevreden moeten zijn en dat wij die dankbaar moeten accepteeren en laten wij dan maar hopen dat de toe komst beter wordt. En als dan de Minister zegt: ik geef niets meer, dan mogen wij aannemen dat de werk loosheid en de werkverschaffing verdwenen zijn en niemand die daar meer naar verlangt dan ik. Dat hierbij niet meer dan 200 arbeiders aan het werk kunnen worden gesteld, is zeer te betreuren, maar al is dit een werk, waarbij men de menschen over 35 pondemaat kan verdeelen, op een gegeven oogenblik zijn daar toch niet meer dan 200 in te plaatsen. Het kan niet anders, alle berekeningen zijn op dat punt gebaseerd. Dat er op den duur meer arbeidsgelegenheid moet worden gevonden, vrees ik ook en voor zoover men dat zal moeten doen, zullen daarvoor ook gelden op de begrooting moeten worden beschikbaar gesteld. Ik wil nog wel eens een enkel tipje van den sluier oplichten en herhalen wat ik straks ook heb gezegd, n.l. dat wij meer dan een ton op de volgende begrooting hebben uitgetrokken voor werkloozenverzorging en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 14