I als ik zeg dat dit voorstel mij sympathiek is, dan kan ik
I het op andere gronden of gedeeltelijk andere gronden,
hier op financiëele gronden, nog wel degelijk bestrijden.
Hier is het dat de heer De Vries en ik elkaar ontmoeten.
Hij zegt ook dat regeeren vooruitzien is, maar er is ook
nog een andere variatie en dat is dat regeeren bijzonder
moeilijk werk is. Ook de Voorzitter, tevens wethouder
van Financiën, heeft gezegd: het is bijzonder moeilijk
werk, maar juist dat bijzonder moeilijke werk eischt,
dat wij deze zaak van alle kanten bekijken. Nu wordt
door de heeren de zaak maar van één kant bekeken,
maar ik heb ze van den dubbelen kant bekeken. Elke
medaille heeft twee zijden en zoo heeft men hier de
zijde van de werkverschaffing en de financiëele zijde;
wij moeten zorgen dat die twee zaken in evenwicht
blijven. Ik zal er niet lang meer over spreken, anders
zou ik den heer De Vries en het geachte college tegen
over den heer Turksma kunnen uitspelen; de een be
weert toch dat, als wij een normalen toestand hadden,
niemand er aan zou denken om een sportpark aan te
leggen, terwijl de heer Turksma het tegengestelde heeft
betoogd. Ik zou die heeren tegen elkaar kunnen uit
spelen, maar de beleefdheid eischt om dat niet te doen.
260 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932.
werkverschaffing. Als U mij echter verder vraagt over
de aanstaande begrooting, dan moet ik U verwijzen
naar October of November
De heer Vromen: Zeg maar December
De Voorzitter: wanneer het gordijn heelemaal
opgaat. Op het oogenblik kan ik daar niet op ingaan.
Op één ding wil ik nog wijzen en dat is dit. De
heer Terpstra zegt dat hem elders en het is dus in
de Provinciale Staten, dat hij dit heeft meegemaakt
verschillende gegevens van den Inspecteur der Directe
Belastingen zijn verstrekt inzake de veronderstelde
opbrengst in Friesland van de vermogensbelasting en
de inkomstenbelasting over 1932/33. Nu kan men die
opbrengst alleen maar veronderstellen, maar U moet
niet vergeten, dat de gemeente Leeuwarden in Friesland
een zeer eigenaardige positie inneemt. Het is natuurlijk,
dat er op de nieuwe begrooting op een aanmerkelijke
teruggang van de belasting zal worden gerekend; daar
behoeft men zich niet ongerust over te maken en anders
wil ik de heeren daar wel op attendeeren.
Verder zal ik daar niet op ingaan, maar ik zou willen
zeggen: als wij het geheel bij elkaar zien, dan zijn de
cijfers naar mijn meening niet zoo aan den verkeerden
kant. En dan staat nu de Raad voor de kwestie: wat
wilt ge doen Het werk tot één jaar bekorten Dan
kunt gij dit object niet nemen, maar dan zult gij een
ander object moeten aangeven. Dat is dan Uw plicht,
mijnheer Terpstra, dat hebt U zelf ook al gezegd en ik
wil U daaraan houden. Dat is de grootste moeilijkheid,
waarvoor wij komen te staan, want wij moeten de
menschen helpen. De heer Wiersma heeft ook gezegd
van hoe groote moreele waarde hij het acht om de
menschen werkzaam te stellen, omdat het ellendig leeg-
loopen hen naar beneden haalt en daarom moet in dit
geval de Raad van Leeuwarden met dit voorstel
meegaan.
Wat de principieele bedenkingen tegen het gebruik
van het sportterrein op Zondag betreft, geloof ik niet
dat op het oogenblik de tijd is aangebroken om daar
over te spreken. Wij kunnen dat doen wanneer over
4 jaar het sportterrein klaar is, maar op het oogenblik
liever niet, om de zeer eenvoudige reden dat wij op
het oogenblik nog niet een exploitatie van het sport
terrein kunnen krijgen.
De heer Terpstra heeft cijfers genoemd over den
afbouw en wethouder De Vries heeft zich in verband
daarmee laten verlokken om ook eenige cijfers te geven.
Want als hier wordt gesproken dat de bouw van
tribunes, enz. 60.000.— a 70.000.— kost, dan komt
straks de vraag naar voren is die tribune wel direct
noodzakelijk Dat zijn alle van die dingen, die later
overwogen kunnen worden als het sportterrein klaar
is, maar als wij op het oogenblik de zaak bekijken,
ook in verband met huur en andere inkomsten, dan
geloof ik, dat in het algemeen werkelijk de exploitatie
niet ver van sluitend zal zijn. Dat is uit den aard der
zaak het heele vraagstuk dat hier naar voren komt.
Daarbij wil ik mijnerzijds dit zeggen, dat het nooit
de bedoeling is geweest om in dezen tijd een sportpark
dan nog als werkverruiming aan te leggen. Burge
meester en Wethouders en de Raad zouden hier nooit
op kunnen ingaan en er zou dus nooit een dergelijk
sportpark zijn ontworpen. Als men zegt: wij moeten
het doen als werkverruiming, dan zouden de normale
loonen voor onze rekening komen en was dat in dezen
tijd zeker onbetaalbaar. Maar als wij dat niet kunnen
doen, dan kunnen wij het alleen beschouwen als werk-
object en wij hebben nu dit werk expres aangegrepen,
zooals ook boven het voorstel staat, als „aanleg sport
terrein in werkverschaffing"waarbij het dus niet in
de eerste plaats te doen is om een sportterrein te
krijgen, maar waarbij het in de eerste plaats gaat om
de werkverschaffing. Dat is een zaak, die hier ten
sterkste onder het oog moet worden gebracht.
Ik zou ten slotte nog dit willen zeggen. Laat de
Raad dit voorstel aannemen en laat de Raad daarbij
over verschillende dingen heen stappen. Het is voor
Burgemeester en Wethouders werkelijk ook niet zoo
eenvoudig geweest om dit klaar te spelen, dat wil ik
U wel verzekeren. Toen wij eerst met het project bij
het Rijk kwamen en er sprake was van een kosten-
bedrag van 6 ton en een bedrag aan loonen van
323.000.deinsde men er daar ook van terug, al
zei men wel: het is prachtig. Maar op het oogenblik
is men er daar vlak voor, want de nood dringt en
deze zaak eischt dan ook dat men dit voorstel hier
met algemeene stemmen aanneemt. Dat is in het belang
van de zaak, in het belang van de gemeente en in het
belang van de werkloozen. Als men weet dat die men
schen 's morgens al om 6 of 7 uur naar hun werk
moesten en met het in den trein zitten mee pas des
avonds om 6 of 7 uur daarvan terugkeerden, dan zal
nu de practijk zijn, dat die menschen op een gunstiger
tijd naar hun werk kunnen gaan en ook op tijd naar
huis kunnen gaan, terwijl zij ook bij regenachtig weer
direct naar huis zullen kunnen gaan. Ook op dat punt
is dit voorstel belangrijk in hun voordeel en dat is ook
in het belang van de gemeenschap.
Dat er bezwaren zijn erken ik, alleen men kan ze
breed uitmeten, maar men kan ze ook kleiner voelen.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal
trachten zoo kort mogelijk te wezen. De beleefdheid
eischt, dat ik begin met een verontschuldiging. Waar
ik bij het begin van mijn eerste rede ben begonnen
met te vermelden, dat mijn inlichtingen van dien aard
waren, dat Gedeputeerde Staten hun volledige mede
werking in dezen hadden toegezegd, is er van de
andere zijde geroepen: dat staat er niet. Ik heb echter
de stukken weer even ingezien en ik wil nu toch even
zeggen dat het er wel degelijk in staat. Maar volledig
heidshalve voeg ik er bij, dat de Voorzitter mij direct
heeft gezegd, toen ik de eer had er den Voorzitter
op te wijzen: die brief, waarop U zinspeelt en waarin
dat wel degelijk staat, is ten onrechte bij de stukken
gevoegd. Maar, mijnheer de Voorzitter, dat was toch
mijn schuld niet. Het blijkt dat de linksche heeren van
de overzijde dat stuk niet gelezen hebben, want anders
hadden ze mij niet uitgelachen. Als ik dus kwaad van
hen zou willen denken, dan zou ik daaruit de conclusie
kunnen trekken dat de heeren de stukken niet hebben
ingezien, maar dat doe ik natuurlijk niet. Zoo handelen
de heeren echter wel, als ik betoog op financieele
gronden, dat ik vooralsnog niet kan besluiten met het
voorstel mee te gaan; dan zeggen de heeren en
dat is de onwaardige, onjuiste en onrechtvaardige
conclusie die zij maken U voelt niet voor de werk
verschaffing. Met alle kracht, die in mij is, wensch ik
te protesteeren tegen een dergelijke uitdrukking. Ik
herhaal steeds weer, ik zeg wat ik kan verantwoorden
en zooals ik het zeg meen ik het. Als de heeren be
doelen dat ik voor de door hen bedoelde groep abso
luut niet gevoel, dan zij het in alle bescheidenheid
gezegd dat ik zelf de overtuiging heb. dat ik voor die
menschen het goede zoek. Maar ik doe dat juist niet op
de wijze van den heer Koopal wien 't echter ook
niet gelukt is door met krachtige woorden te zeggen:
zóó handelt U en zóó doet U. Laten wij, zij het op ver
schillende wijze, trachten het goede te zoeken en laten
wij zóó bij elkaar zien te komen. Ik ben begonnen met
te zeggen met wat ook de heeren van de overzijde
hebben gezegd, dat het voorstel ook mij sympathiek is.
Ik heb dat ook in het begin gezegd, maar als ik zeg dat
het mij sympathiek is, is het niet juist, dat dit insluit
dat ik er voor de volle 100 in meega of dat men van
mij eischt dat ik de zaak door een andermans bril zal
zien. Ik doe dat nooit, ik kijk door mijn eigen bril en
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932. 261
Mijnheer de Voorzitter, ik geloof zeker, als dit werk
wordt uitgevoerd, dat wij daarmee een goed werk zul
len doen en tot het doen van een goed werk wil ik o
zoo gaarne meewerken. Maar men zou het mij gemak
kelijker gemaakt hebben ik wil daar alleen maar
even op terugkomen indien het geachte college van
Burgemeester en Wethouders had overgelegd een een
voudige exploitatie. De heer De Vries spreekt zichzelf
ook tegen, hij zegt het kan wel en het kan niet en ge
bruikt daarbij de eigen woorden die in de stukken
staan, waar uitdrukkelijk staat te lezen: nü kan het niet
maar straks kan het wel. Ik voel dat verschil nog niet.
Het spijt mij, mijnheer de Voorzitter, dat ik na Uw
inlichtingen, die meestal voor mij uitermate voldoende
zijn, dat ditmaal niet voor de volle 100 kan zeggen.
Als U meent te kunnen bewijzen dat mijn berekeningen
omtrent de annuïteiten niet juist zijn, dan kan ik dat
niet onderschrijven. Want LI moge dan spreken uit
ervaring en dat zal wel zoo zijn en zeggen dat
de percentages later wel iets lager kunnen worden, dat
is mij ook wel bekend, maar het is ook mij bekend dat
zij wel eens verhoogd worden. En bQvendien, wanneer
een zoo ernstige begrooting aan de orde is, mag men
op dergelijke meevallers niet rekenen. Dat zelfde geldt
ook voor die goedkoopere zandkooperij; daar mag men
bij deze begrooting geen rekening mee houden, maar
men moet zeggen, het kost beslist zooveel en daarop
moet men de begrooting baseeren.
U zegt dat regeeren vooruitzien is. Zeker, een groot
man heeft dat vóór ons gezegd en wij zeggen het hem
na. Maar als U zich daarbij beroept op de uitbreiding
van Leeuwarden, is ook dat weer een beroep, dat geen
effect kan sorteeren. Want, ik heb daar ook al bij
vorige begrootingen op gewezen, Leeuwarden groeit
wel, maar het is een minimale groei, die absoluut niet
in verhouding staat tot de bevolking. Hoe dat komt,
daar wil ik het nu niet over hebben
De heer Vromen: Het is mijn schuld niet, het gaat
mij nooit hard genoeg
De heer Terpstra: Ik zeg ook niet dat het aan U ligt,
mijnheer Vromen, maar ik constateer nog eens weer,
dat de groei van Leeuwarden onvoldoende is, wanneer
op een bevolking van 48,000 zielen er jaarlijks maar
300 bij komen. Dat is absoluut geen groei en op dien
groei behoeven wij werkelijk geen vergroot of een groot
sportpark op te zetten.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegd dat ik kort
zou wezen en ik zal nu dan ook werkelijk ophouden.
De heer Dijkstra vraagt het woord.
De Voorzitter: Als U zich heel erg wilt bekorten,
misschien dat wij dan zoo aanstonds klaar zijn.
De heer Dijkstra: Ik heb maar één minuut noodig.
De Voorzitter: Wilt U het dan kort maken, anders
wil ik liever de vergadering schorsen tot vanavond.
De heer Dijkstra: Ik heb ook geen bezwaar om de
vergadering vanavond om 8 uur voort te zetten, maar
als ik met Uw permissie even mag, dan wil ik dit op
merken. Als wij voor zulke feiten staan, zoo zegt de
heer Muller, dan stappen wij van onze principes af.
Dat moeten zij weten. De heer Molenaar zegt, wij
hebben de macht niet bij een dergelijken gang van
zaken om het anders te doen, maar op deze manier zul
len zij die óók niet krijgen. Ik kan er mij wel mee veree
nigen dat dit werk wordt uitgevoerd onder toezicht
van of door de Heidemaatschappij, maar dan heb ik
de vrijheid daarbij het volgende voorstel in te dienen
Ondergeteekende stelt voor bij den aanleg van
het sportpark aan de werknemers die loonen uit te
betalen, die in de collectieve contracten zijn bepaald."
De heer Van Kollem: Snert
De heer Dijkstra: Ik wil den heer Van Kollem wel
zeggen dat hij niet met dergelijke insinuaties moet be
ginnen; ik zeg dat ik deze zaak ernstig vind en wan
neer men van dien kant op deze wijze begint, wil ik
hier wel een rede houden over die soort dingen, die
geweldig scherp zal zijn. Ik geloof niet dat dit in het
belang van de zaak zal zijn en ik geloof ook niet dat
dit thans aan de orde is, maar als gij als socialisten
den moed hebt om hier tegen te stemmen, dan stemt gij
maar tegen.
Ik dank U, mijnheer de Voorzitter, dat U mij het
woord hebt willen geven en als de heeren hierin aan
leiding vinden om hier straks op terug te komen, dan
heb ik hier nog wel een uur of drie vier voor noodig.
De heer Wiersma vraagt het woord.
De heer Vromen; Mijnheer de Voorzitter, dat gaat
toch niet op. Ik doe een voorstel van orde om de ver
gadering te schorsen tot hedenavond 8 uur. Ik vind dit
geen manier van vergaderen.
De Voorzitter: Als de heeren hier nog langer over
willen spreken, dan lijkt het mij ook beter thans de ver
gadering te schorsen.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, indien de
algemeene meening hier zou zijn dat men er de voor
keur aan geeft om thans nog even de vergadering voort
te zetten, zou ik niet van het woord willen afzien. Ik
had alleen nog naar aanleiding van het betoog van den
heer Molenaar over onze principieele beschouwingen
iets willen zeggen, maar voor het goede verloop van
de zaak en om een avondvergadering niet noodig te
maken, willen wij van onze zijde wel verder van het
woord afzien. Alleen zou ik dan deze verklaring willen
afleggen, dat wij hebben besloten om mee te gaan met
het voorstel van Burgemeester en V/ethouders, hoewel
hier gebleken is, dat wij daar bezwaren tegen hebben.
Maar wellicht vinden wij aanleiding om daar later op
terug te komen.
De Voorzitter doet voorlezing van het voorstel van
den heer Dijkstra en vraagt of dit wordt ondersteund.
Dit blijkt niet het geval te zijn, zoodat het voorstel
geen onderwerp van bespreking uitmaakt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wet
houders sub a tot c.
De heer Dijkstra vraagt aanteekening in de notulen,
dat hij geacht wil worden tegen te hebben gestemd.