248 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932.
groote vrijmoedigheid mag zeggen dat het mij niet
bekend is, dat een stad van deze grootte een zoodanig
groot sportpark bezit of wenscht aan te leggen. En
juist daarom maak ik, zooals ik zeg, voorloopig daar
tegen bezwaar, omdat ik het nog niet anders kan in
zien, dan dat dit op den duur voor onze gemeente een
groote financieele strop zal worden. Ik heb diezelfde
woorden ook gezegd in de Commissie voor Openbare
Werken en ik neem dus de vrijmoedigheid die hier nog
eens weer te herhalen.
Van die financieele strop kan ik mij op het oogenblik
nog niet losmaken, al gevoel ik de groote moeilijkheid
dat het mijn plicht zal wezen dat, indien dit voorstel
ook met mijn medewerking zou worden afgestemd, ik
geroepen zou zijn om andere objecten aan te wijzen,
waarin evenveel arbeiders kunnen worden te werk
gesteld als bij dit voorstel. En waar ik dat niet kan
doen, kan het zijn dat ik er iets voor voel om op nega
tieve gronden ten slotte met dit voorstel mee te gaan.
Maar ik kan dat nog niet beloven, omdat ik eerst nog
graag belangrijke financieele gegevens van U, mijnheer
de Voorzitter, zou willen hebben, van U, die hier op
dit oogenblik een dubbel jasje aan heeft, waar U hier
optreedt als Voorzitter van deze vergadering en tegelijk
ook als wethouder van Financiën.
Wanneer ik mij dan voorloopig bepaal tot de be
rekeningen, die ons in dit voorstel zijn geworden, dan
moet ik beginnen met daartegen bezwaren te opperen.
Maar voor en aleer ik die bezwaren opper, mijnheer
de Voorzitter, zou ik LI de vraag willen stellen, waar
hier uitdrukkelijk wordt meegedeeld dat de grondprijs,
dien wij aan het Grondbedrijf zullen moeten betalen,
117.000.is en wij dus dat bedrag in den vorm van
annuïteit zullen moeten leenen is aan het geachte
college voldoende bekend, dat wij het geld, dat daar
voor noodig is, tegen 5 zullen kunnen krijgen
Want, mijnheer de Voorzitter, ik lees hier op een be
paalde bladzijde, n.l. op bladz. 414 en vervolgens onder
de rubriek, waar een recapitulatie van een en ander
plaats heeft
,,De uitgaven zullen dus per jaar bedragen
A. gedurende 50 jaren 5850.'
En in een voorafgaande zinsnede staat
„A. kosten van den grond 117.000. af te
lossen in 50 jaren (annuïteit)."
Ik moet eerlijk zeggen dat ik deze berekening niet
begrijp, want als ik mij plaats op het standpunt, dat
de basis voor deze leening zal wezen 5 dan kan
het op grond van de gegevens, die ik heb, niet juist
zijn, dat men gedurende 50 jaar een bedrag van
5850.— zal moeten betalen aan rente en aflossing
of in het algemeen aan annuïteit. Mijn berekening is
in elk geval een heel andere, als ik als basis aanneem
dat de leening tegen een rente van 5 wordt afge
sloten, wat ik op het oogenblik nog betwijfel, omdat
het mij bekend is dat verschillende levensverzekerings
maatschappijen verleden jaar reeds bericht hebben ge
zonden aan enkele overheids- en andere lichamen, dat
een 5 c/(. leening op het oogenblik niet rendabel zou
zijn. Daarom heb ik deze vraag vooraf laten gaan
heeft het college de zekerheid dat een leening kan
worden gesloten tegen 5 en zoo ja, is het dan de
bedoeling die jaarlijks af te lossen en rente te betalen
in den vorm van annuïteiten Dan, mijnheer de Voor
zitter, ligt de fout misschien bij mij, maar dan is volgens
mij de berekening van 5850,— minder juist, omdat
dan volgens mijn berekening dat bedrag op 6408.88
moet komen.
Hetzelfde geldt ten aanzien van hetgeen is vermeld
sub Egedurende 25 jaren jaarlijks een som van
3600.—. Als mijn hypothese juist is, zal dat bedrag
in werkelijkheid niet 3600.— maar ook vrij wat
hooger moeten zijn, volgens mijn berekening minstens
4228. Daaromtrent zou ik dus graag eenige nadere
inlichtingen willen hebben.
Vervolgens is ons hier meegedeeld dat de kosten
van den grond 117.000.— bedragen. Mijnheer de
Voorzitter, wat bedoelt men daarmee, bedoelt men
daarmee de boekwaarde, die deze perceelen op het
oogenblik hebben? Want ik voel het toch zoo, dat de
verkoopwaarde, ofschoon wij leven in dagen van crisis,
vrij wat hooger zal zijn. In elk geval, als wij dit terrein
nu geven voor dit bepaalde doel, dan geeft men tegelijk
met die 117.000.- weg de eventueele revenuen, die
thans met en door dit terrein worden verkregen.
In de vijfde plaats, moet ik dit bezwaar maken
en dat staat gelukkig voldoende in de stukken wij
spreken hier over den aanleg van een sportpark, maar
in werkelijkheid zal blijken, als deze werkzaamheden,
die nu worden voorgesteld, hebben plaats gehad en
zijn uitgevoerd, dat dan het eigenlijke sportpark er nog
moet komen. Ik heb mij daaromtrent laten inlichten
en die inlichtingen zijn vrij zeker en vrij volledig en
vertrouwbaar. Als deze werken uitgevoerd zijn, komt
er voor het eigenlijke sportpark nog een onzeker bedrag
bij van misschien \y2 of 2 ton. Dat moet men bij de
beschouwing van dit voorstel niet vergeten, want voor
die uitvoering voor 2 ton krijgen wij absoluut geen
cent subsidie van het Rijk.
Mijnheer de Voorzitter, het is voldoende duidelijk
wat ik zeggen wil, want ook in de stukken staat wat
niet onder dit voorstel en de uitvoering begrepen zal
zijn: ten eerste de aanleg van het eigenlijke sportpark,
in de tweede plaats de rioleering en verharding van
het parkeerterrein en in de derde plaats wat ik maar
zal noemen de attributen voor spel en sport. Dit een
en ander is alles buiten dit voorstel. Er komt dus nog
een aanzienlijk bedrag van \x/2 of 2 ton bij en daarvoor
wordt geen cent subsidie ontvangen.
Er is mij verder nog een eigenaardig iets opgevallen,
wat ik onder 6e heb gerubriceerd. Er wordt hier ge
sproken van een totaal bedrag, dat de gemeente jaar
lijks zal moeten betalen van 61.881.25 en daarop volgt
dan ik meen daar even op te moeten wijzen, al is
het een kleinigheid ,,of rond 60.000. Ik geloof,
dat die afronding in dit geval zeer onjuist, onnatuurlijk
en ongeoorloofd is. Het is altijd gewoonte geweest, als
de kosten van iets worden een bedrag van 61.881.25
waar naar mijn berekening nog een aardig bedrag
bij komt dat men dit niet afrondt naar beneden, dus
er 1800.— en zooveel aftrekt, maar dat men het af
rondt naar boven. Voor mij zelf lees ik daar dan ook
liever ,,of totaal rond 62.000. waarbij dan natuur
lijk de eerste jaren of ook wel in later jaren zal komen
een bedrag voor kosten, die moeten worden betaald in
verband met de Invaliditeits- en Ziektewet, welk be
drag hier is geschat op 9000. wat zeker wel vol
doende zal zijn, voor zoover ik daar kijk op heb. Maar
in de stukken is ook uitdrukkelijk vermeld, dat van die
9000.— het Rijk hoogstens deel als Ziektewet
premie betaalt, zoodat er dus de eerste 4 jaren in elk
geval een bedrag, gelijk aan J4 deel van 9000. bij
moet. Ik moet dus bezwaar maken tegen deze afronding
naar beneden in plaats van naar boven en tegen het
feit dat hier een bedrag niet bijgeteld is geworden.
Maar het grootste bezwaar dat ik heb bestaat hierin,
dat Burgemeester en Wethouders niet zijn gekomen,
waar deze zaak de gemeente toch aanzienlijke sommen
gelds kost, met een exploitatierekening. Nu geloof ik
dat het geachte college zichzelf te dien opzichte tegen
spreekt, want, eerst zeggen zij: het spijt ons althans
in dien geest heeft er een uiting plaats dat wij niet
kunnen komen met een exploitatierekening, maar, zoo
vervolgen zij dan, wij zullen dat toch zoo spoedig mo
gelijk doen. Mijnheer de Voorzitter, dat licht is mij nog
niet opgegaan. Waar men nu positief verklaart dat men
tot op den huidigen dag geen exploitatierekening heeft
kunnen afleveren, daar geloof ik dat men dat dan de
eerste 6 of 10 weken óók niet zal kunnen doen en dat
dus dit tijdvak, waarop ik nu zinspeel, nog zeer ver
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1932. 249
vóór ons ligt. Daarom acht ik dat een zeer gewichtige
tegenspraak; nü kan men dat niet doen en ik voel het
zoo, dat men het nooit goed kan doen, in elk geval niet
binnen een zeer kort tijdsbestek
De heer Van Kollem: Er staat ook „tijdig".
De heer Terpstra: Ja, het woord „tijdig" is een zeer
relatief begrip; daar kan men alles onder verstaan
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Dat beteekent:
vóór het terrein klaar is.
De heer Terpstra: Juist, vóór het terrein klaar is, die
beteekenis kan er aan worden gehecht, maar dan ver
valt daarmee het goede idee, dat ik er in heb gelegd
en waarvan ik altijd bij het geachte college overtuigd
zal zijn, n.l. dat, waar het hier zulk een aanzienlijk be
drag geldt, Burgemeester en Wethouders m. i. een ex
ploitatierekening hadden moeten overleggen. Wij heb
ben het de vorige vergadering nog gezien bij het voor
stel tot den bouw van 5 woningen; daarbij was door
het college wel degelijk een exploitatierekening over
gelegd. Ja, ik weet wel dat de heeren zullen zeggen dat
dat een zeer eenvoudige zaak was, maar nu wij hier
zoon onmogelijke greep doen in onze financiën, acht
ik het mijn eerste plicht, voor ik aan zoo'n groot werk
mijn verantwoording kan geven, om te zeggen dat ik
mij niet tevreden kan stellen met het niet overleggen
van een exploitatierekening en daarom zou ik het col
lege zeer ernstig in overweging willen geven: zou men
op die gronden, waar die exploitatierekening ontbreekt,
dit voorstel niet tijdelijk terug willen nemen? Men zou
dan inlichtingen
De heer DeVries (wethouder): Wanneer moeten die
menschen dan aan 't werk?
De heer Terpstra: Wanneer men dat wil, is altijd
nog gebleken het spreekwoord waarheid te zijn: Waar
een wil is, is een weg. Ik geloof dat dat ook hier be
waarheid zou worden. Ik voel dat een ieder spreke
hier voor zichzelf als een groot bezwaar. Want
wanneer voor mij zou kunnen worden voorgelegd en
blootgelegd een exploitatierekening, dan stond ik tegen
over dit voorstel heel anders. Ik zou daar dan misschien
van harte in mee kunnen gaan, omdat ik er straks reeds
op gewezen heb, dat ook door mij de zaak buitenge
woon ernstig wordt geteekend in verband met de werk
verschaffing.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou U nog een andere
vraag willen stellen, die ook direct verband houdt met
de financiën: is het college van Burgemeester en Wet
houders zeker van die 60 subsidie over de volgende
4 jaren? Er staat uitdrukkelijk in de stukken, dat de
Minister er de aandacht van het college op vestigt, dat
dit subsidie alleen maar geldig is tot 1 Januari 1933 of
tot 31 December 1932, dat komt op hetzelfde neer. Ik
meen dat daaruit duidelijk blijken kan, dat die 60
subsidie vrij wankel staat en wanneer ik die 60 sub
sidie beschouw in verband met het pas verschenen rap
port Welter en in verband met den financiëelen toe
stand van het Rijk, die meer dan indroevig is, dan
vraag ikzou de Minister van het betrokken Depar
tement straks, gedreven door omstandigheden, die hij
zelf niet kan beheerschen en gedrukt door de finan
cieele omstandigheden, die hij moet behandelen, niet
kunnen komen met een voorstel dat na 1 Januari 1933
dat subsidie verlaagd wordt, laat ik maar zeggen tot
50 of 40 In elk geval, U, mijnheer de Voorzitter,
zult daar in Uw dubbele kwaliteit wel meer van weten
dan wij. Ik meen dat ik het mijn plicht moet achten om
dat eerst te vragen en te weten, want wanneer de toe
stand zoo is, dat het subsidie wordt gewijzigd en niet
in gunstigen maar in ongunstigen zin, voor ons, brengt
dat ook voor de gemeente weer belangrijke offers.
Dan zou ik deze vraag willen stellen. Ik verblijd er
mij over dat er 200 arbeiders aan het werk kunnen
worden gesteld gedurende 4 winterhalfjaarperioden,
maar uit de stukken, die voor ons liggen, blijkt dat een
aanzienlijk getal arbeiders méér werkloos is. Wanneer
daar dus 200 arbeiders kunnen worden te werk gesteld,
blijven er zeer waarschijnlijk nog minstens 200 arbei
ders over, die óók voor dat werk wel geschikt zouden
zijn. Wenscht men dan voor die menschen het roulee-
ringssysteem toe te passen, zoo, dat de eene week de
eene 200 aan het werk komen en de andere week de
andere 200 of gaat men selectie toepassen of schiften
in zoo'n buitengewoon moeilijk geval, waar zooveel
meer arbeiders werk kunnen vinden? Ik zou daar graag
een antwoord op willen hebben.
Per slot van rekening heb ik U, mijnheer de Voor
zitter, nog één vraag te stellen over iets, dat mij niet
duidelijk is geworden. Is de 50 toeslag, die de ge
meente geeft op de loonen, waardoor die loonen stijgen
van 24 tot gemiddeld 36 cent per uur, ook in deze be
rekening begrepen
Mijnheer de Voorzitter, het zal mij bijzonder aange
naam zijn, wanneer XI, voor en aleer ik een antwoord
in dezen of genen zin omtrent het vraagstuk, dat ons
bezig houdt, zal moeten geven, mij zooveel opheldering
kunt geven, dat ik voor dit voorstel zal kunnen stem
men. Van die opheldering en die inlichtingen hangt
mijn houding af, omdat ik eenerzijds de werkverschaf
fing graag wil steunen, maar anderzijds geen vrijmoe
digheid heb om ons zelf en degenen, die na ons komen,
met zulke belangrijke bedragen te belasten. Want ik
heb voor mij zelf een berekening gemaakt en ik meen
dat die vrij juist is.
Nadat dit werk zal zijn uitgevoerd, zullen wij nog 2
ton aan de inrichting van het eigenlijke sportpark
moeten besteden
De heer De Vries (wethouder): Waar haalt U die
cijfers vandaan
De heer Terpstra: \y2 a 2 ton heb ik zoopas gezegd.
Goed, mijnheer de Voorzitter, laat ik dan nemen 1 y2
ton, dat maakt zeer weinig uit op zulke bedragen.
Verder zal de gemeente gedurende 4 jaren 62.000.—
moeten betalen, wat dus werkelijk zal worden
248.000. Dan zullen wij daarna nog moeten betalen
gedurende 21 jaren 3600.wat ook 75.000.— is
en wij zullen, wanneer deze berekening juist is, wat ik
voorloopig nog betwist, dan nog gedurende 46 jaren
5850.— of ook nog 270.000.— moeten betalen plus
het bedrag van 2250.— dat ik zooeven heb genoemd.
Verder zullen wij verliezen de eventueele revenuen,
die wij van den grond zouden kunnen maken en van
al die groote bedragen, die uitloopen op bijna 7 ton,
betaalt het Rijk slechts 193.800. Voor en aleer ik
nu door mijn stem dien last op het tegenwoordige en
op het nageslacht leg, wensch ik graag daaromtrent
eenige inlichtingen. Het is buitengewoon gemakkelijk
om te zeggen de grond kost ons op het oogenblik
117.000. —en wij sluiten daar een annuïteitsleening
voor, maar wij weten allemaal wel, als wij een annuï
teitsleening sluiten voor 50 jaar, dan is het werkelijk
bedrag.dat uit de gemeentekas en dus uit de belasting
penningen van de gemeentenaren daarvoor moet wor
den opgebracht, niet 117.000.— maar drie maal zoo
veel. Als men de nieuwste annuïteitstafels daarnaast
legt, dan blijkt dat niet in 50 jaar 117.000.— wordt
betaald, maar precies 2.73 maal 117.000.—. Dat is een
last,die ook op het nageslacht rust en ik gevoel daar,
in verband met wat ik nog wensch te zeggen, ontzet
tend veel bezwaar tegen.
Mijnheer de Voorzitter, U hebt straks en ik ben
U daar dankbaar voor iets van den sluier, die over