274 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 Augustus 1932.
automaten uitgaat, maar ik heb dat niet begrepen.
Misschien dat de heer Turksma bedoelt, dat de jeugd
door middel van de automaten artikelen kan koopen,
die zij nu in den winkel niet kan krijgen. Nu ben ik
niet zoo goed thuis bij den winkelstand, want ik sta
altijd alleen maar aan den eenen kant van de toonbank,
maar ik geloof toch dat als de jeugd bepaalde artikelen
wil hebben, zij altijd wel een winkel kan vinden waar
zij die kan krijgen.
De kwestie van het valsche geld in de automaten is
m. i. een kwestie van techniek. Wat die techniek betreft,
wil ik wel zeggen, als de Raad daar geen enkele ge
volgtrekking uit maakt, dat ik het heb meegemaakt,
dat een automaat absoluut weigerde te werken met een
2J/£ cent-stuk, waaraan bij nauwkeurige beschouwing
slechts één klein glimmend kantje zat, en dat dit geld
stuk, wanneer men het in de gleuf deponeerde, constant
in het bakje terugkeerde. Het is hier dus zuiver een
kwestie van techniek en bovendien heeft m. i. de Raad
er niet mee te maken of een automaat reageert op
valsch geld en of de mogelijkheid wordt geschapen om
daaruit artikelen te krijgen voor valsch geld.
Dan zegt de heer Turksma dat men in Duitschland
bepaalde artikelen uit automaten gaat verkoopen. Ja,
als men die artikelen uit automaten niet verkoopt, dan
zijn ze misschien niet bij de winkeliers, maar toch wel
bij bepaalde menschen te krijgen. Kan men nu, omdat
die artikelen uit een automaat te krijgen zijn. zeggen
dat men de automaten moet weren Ik ben dan mis
schien eenigszins bekrompen, maar ik kan dat niet in
zien. Als men in Duitschland artikelen uit een automaat
verkoopt, die anders in een winkel met gesloten gor
dijnen worden verkocht, is dan daarom een automaat
verkeerd? Dat is de kwestie. Naar mijn oordeel en ik
geloof ook naar het oordeel van het geheele college is
op den verkoop door middel van een automaat eigenlijk
niet veel te zeggen, niet uit een moreel oogpunt en ook
niet uit een ander oogpunt. Nu is de kwestie deze, als
men meent, dat er wél wat op te zeggen is en blijk
baar zijn er ook leden van den Raad, die meenen dat
de automaten als zoodanig moesten worden verboden,
ook al worden daaruit absoluut normale artikelen ver
kocht, die niet aanleiding geven tot verkwisting en
geen artikelen, waarvan het uit een moreel oogpunt
beter is, ze niet in het publiek te noemen maar wan
neer zulke artikelen en andere, die eenigszins aanleiding
geven tot verkwisting, snoeperij en andere dingen, uit
de automaten worden verkocht, zou het dan niet beter
en voorzichtiger zijn om den verkoop van die artikelen
te verbieden
Dan kom ik verder op het gebied van de Winkel
sluitingswet. De heer Wiersma heeft aangehaald Dr.
Noteboom, die uitgaat van dit standpunt. Hij zegt
volgens art. 3 van de Winkelsluitingswet vallen auto
maten niet onder die wet, dus zijn ze vrij gelaten door
die wet en dus kan de Raad art. 168 van de Gemeente
wet toepassen en op grond van de openbare orde, de
zedelijkheid of de gezondheid daartegen bepalingen
maken. Ik geef direct toe, als men een beroep doet op
de Kroon wij hebben dat vroeger ook wel gezien -
in verband met het artikel omtrent het maken van be
palingen op grond van de openbare orde, de zedelijk
heid en de gezondheid, dat dan blijkt dat dit een zeer
rekbaar artikel is, dat daar dan zeer veel onder kan
vallen en dat, wanneer men oogenschijnlijk zou zeggen
dat iets er niet onder valt, het toch, als men in beroep
komt bij de Kroon, met de meening van de Kroon daar
omtrent zeer ver is te brengen. Ik neem aan dat het
misschien mogelijk was, als er géén Winkelsluitingswet
bestond en daarmee dus geen bepaling omtrent den
verkoop door middel van automaten, hoewel ik niet zoo
sterk zou zijn om daarvoor argumenten bij te brengen,
dat bij iemand, die zich zoo sterk daarover heeft uitge
laten als de heeren van die zijde, de mogelijkheid be
staat dat men een argument zou kunnen vinden om op
grond van art. 168 der Gemeentewet den verkoop door
middel van automaten te verbieden. Maar nu zegt art.
3 van de Winkelsluitingswet dat de verkoop uit auto
maten buiten die wet valt en nu wil de heer Wiersma,
daarbij steunende op de meening van Dr. Noteboom,
zeggen dus die verkoop uit automaten is door den
Rijkswetgever vrij gelaten en dus mag de gemeentelijke
wetgever op grond van de Gemeentewet een andere
regeling maken. Die andere regeling is volgens deze
redeneering mogelijk, omdat de automaten bij de wet vrij
gelaten zijn en omdat daardoor het onderwerp door den
wetgever niet zou zijn uitgeput. Ik geloof echter dat de
heer Wiersma en Dr. Noteboom met meer grond zou
den kunnen beweren dat hun meening juist is, wanneer
de wet niet gesproken had over automaten. Dan stond
het m. i. onomstootelijk vast, dat de Raad op grond van
art. 168 der Gemeentewet op dit punt een verordening
mocht maken, mits deze dan zou steunen op die bepa
lingen van dat artikel, die vrij rekbaar zijn. Nu echter
in de wet juist is gezegd dat de automaten zijn uitge
zonderd van de bepalingen der Winkelsluitingswet, is
naar de algemeen gangbare meening het idee, dat daar
mee de geheele zaak betreffende automaten aan de be
voegdheid van den gemeentelijken wetgever is ont
trokken.
De heer Wiersma heeft daarbij art. 9 van de Winkel
sluitingswet aangehaald en de heer Vromen heeft dat
ook gedaan. Ik heb met genoegen naar den heer Vro
men gehoord, echter meer om de strekking van zijn
betoog dan om zijn argumenten, want ik meen dat art.
9 van de wet niets met de automaten heeft te maken.
Art.. 3 sluit de automaten uit, dus m. a. w., de auto
maten vallen absoluut buiten de bepalingen van de
Winkelsluitingswet en dus kan art. 9 ook nooit op de
automaten, in welk opzicht dan ook, van toepassing
worden verklaard. Dus in zooverre kan art. 9 hier
buiten gelaten worden.
Dat is de kwestie over de automaten zelf en ik geloof
dat ik namens het geheele college spreek, als ik ten
opzichte van deze kwestie zeg dat het college niet kan
inzien, dat een automaat een ding is, dat men met alle
mogelijke middelen moet keeren en dat aan de auto
maten zulke groote moreele en andere nadeelen kleven,
dat men zoo spoedig mogelijk een verordening moet
maken ik laat nu de Winkelsluitingswet maar in het
midden om die ondingen toch, hoe dan ook, te
weren. Burgemeester en Wethouders staan niet op het
standpunt dat dit noodig is en ik geloof de Raad ook
niet.
Ik wil alleen nog hierop wijzen, voordat ik overga
tot een behandeling van het tweede punt, n.l. de bij
vulling, dat de heer Wiersma heeft gezegd: er is strijd
tusschen het praeadvies van 19 September 1929 en het
tegenwoordige praeadvies. Ik kan dat voorloopig nog
niet inzien. Ik wil beginnen met op te merken dat het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders van dien
tijd was vóór de Winkelsluitingswet, die toen nog niet
gold
De heer Wiersma: De tekst stond toen reeds vast!
De Voorzitter: Ja, ze kunnen wel zooveel vaststellen,
maar die tekst gold toen nog niet of het was toen nog
vóórdat de Winkelsluitingswet gold; dat is een juister
uitdrukking
De heer Wiersma: En dat heele praeadvies handelde
over de Winkelsluitingswet!
De Voorzitter: Als ik het mij goed herinner, was het
ontwerp van wet toen nog niet eens in de Tweede
Kamer geweest, dus de tekst stond allerminst vast. In
elk geval, hoe dan ook, ik laat dat op het oogenblik
gaan, maar de heer Wiersma merkt op dat in dat prae
advies staat
,,Wenscht men den automatischen verkoop van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 Augustus 1932. 275
tabaksartikelen evenwel te verbieden, dan zou óf bij
afzonderlijke verordening enz.
Daaruit valt echter niet af te leiden, dat Burgemeester
en Wethouders dien verkoop wenschten te verbieden:
hun conclusie was om het ingediende verzoek af te
wijzen, maar indien er Raadsleden waren, die wél een
verbod zouden willen, dan, zoo zeiden Burgemeester en
Wethouders, zou men het op die manier kunnen doen.
Burgemeester en Wethouders wenschten echter dien
verkoop toe te laten en zij komen daarmee geheel in de
lijn van het tegenwoordige praeadvies. Men kan dan
ook niet zeggen dat het praeadvies van 19 September
1929 in strijd is met dit praeadvies. Dit praeadvies ligt
in dezelfde lijn als het vroegere; daarbij heeft het col
lege gezegd: wij gaan de automaten het leven niet lastig
maken al is het dan ook een ijzeren leven en het
college wil dat op het oogenblik ook niet.
Het tweede punt betreft het bijvullen van de auto
maten na winkelsluitingstijd. Men heeft ten slotte
daarop den geheelen aanval gericht en deze is gecon
centreerd in het voorstel, dat de heer Turksma heeft
gedaan, n.l. dat het verboden zal zijn om gedurende de
uren, dat volgens de Winkelsluitingswet of volgens de
verordening de winkels gesloten moeten zijn, de auto
maten bij te vullen.
Laat men hier deze zaak nu ook als zoodanig behan
delen en daar niet allerlei andere zaken bij ter sprake
brengen, al wordt dat door alle Raadsleden wel eens
een keer gedaan. Het gaat hier alleen over den verkoop
van tabaksartikelen door middel van automaten, maar
de heer Turksma heeft daar van alles bij gehaald. Ik
ben niet zoo erg thuis in die zaken, maar ik weet wel,
dat er onder de tabaks- en sigarenwinkeliers in Leeu
warden heel veel zijn, waarvan de een wordt gesteund
door een groote Belgische maatschappij en de ander
misschien door een Nederlandsche maatschappij en een
derde mogelijk weer door een heel andere maatschappij.
Ik blijf daar buiten; wij krijgen hier bij den Raad een
voudig twee adressen van menschen, die in precies
dezelfde branche handelen en waarvan de eene groep
vraagt om asjeblieft het bijvullen van de automaten ge
durende de sluitingsuren van de winkels niet toe te
staan, terwijl de andere vraagt om dat niet onmogelijk
te maken. M. i. hebben Burgemeester en Wethouders
zich hier terecht op het standpunt gesteld, .dat alle win
keliers. met wiens geld zij dan ook werken - want dat
zij allemaal met eigen geld werken wil er bij mij niet in,
maar dat doet er voor ons niet toe allen gelijk voor
den Raad moeten zijn en dat men er niet bij moet halen
dat de eene met Belgisch en de andere met Fransch en
een derde met Nederlandsch geld werkt. Nu doet het
toch eigenaardig aan dat van die menschen, die in de
zelfde branche werkzaam zijn, de eene groep vraagt of
de Raad een verbod voor de bijvulling van automaten
wil maken, terwijl de andere groep vraagt dat niet te
willen doen. Dan begint de vraag naar voren te komen
of dit niet is een kwestie ter wille van de eigen zaak.
De een vraagt precies het tegenovergestelde als de
andere, maar ieder doet dat ter wille van zijn eigen
zaak en zijn eigen debiet, maar niet ter wille van het
algemeen belang, daar ben ik van overtuigd. Misschien
begrijpt de heer Turksma dat niet, maar ik meen, dat
hij in den handeldrijvenden stand wel goed thuis is en
hij weet ook heel goed, waarschijnlijk beter dan ik, dat
deze adressen zijn ingegeven ter wille van het eigen
debiet of misschien ter wille van de eigen rust; niet in
het algemeen belang, maar in het persoonlijk belang
van de winkeliers, ter wille van hun economisch be
lang. Daar ben ik zoodanig van overtuigd, dat ik daar
niet van af te brengen ben. Het doet eigenaardig aan
dat hier twee adressen van tegenovergestelde strekking
zijn ingekomen en moet de Raad zich hier nu eigenlijk
in dien concurrentiestrijd mengen? Want daar komt
het eigenlijk op neer.
Nu wordt hier zoo maar gezegd en Burgemeester
en Wethouders staan wel eens meer versteld, hoe licht
vaardig men soms iets neerschrijft of in den Raad dik
wijls argumenten worden naar voren gebracht dat
in Groningen een dergelijk verbod bestaat. Maar een
dergelijk verbod bestaat in Groningen absoluut niet; ik
durf hier wel te zeggen dat dit positief onwaar is en
voor wie het niet gelooven wil, ligt hier de brief van
den Secretaris der gemeente Groningen. In Amsterdam
bestaat dat verbod wél, maar ik wil er dadelijk bij
zeggen dat in Amsterdam thans een proefproces loopt,
om te zien of die bepaling voor de gemeente houdbaar
is. Er is daar proces-verbaal opgemaakt om de zaak te
zien uitgemaakt. Dat verbod steunt daar ook op art.
168 der Gemeentewet, maar men is toch ook daar alge
meen of vrij algemeen van opinie, dat de meening,
welke de heer Wiersma hier naar voren tracht te bren
gen, eigenlijk in strijd is met de Winkelsluitingswet,
omdat deze wet eigenlijk niet alleen de automaten als
zoodanig tot zich heeft getrokken, zij het dan ook in
negatieven zin, maar ook de bijvulling van de auto
maten en dat dus niet alleen ten opzichte van de auto
maten zelf de Gemeenteraad geen bepalingen mag
maken, maar dat hij dat ook ten opzichte van de bij
vulling niet mag doen. De Rijkswetgever heeft gezegd:
de automaten trek ik naar mij toe, ik wil niet, dat gij
daaromtrent een bepaling maakt; de automaten zijn
daarmee dus niet buiten de wet gehouden, maar de Mi
nister heeft gezegd: ik zet ze er in, want dan hebt gij
daaromtrent ook niets te bepalen. Als die opinie juist
is en door de rechterlijke macht als zoodanig wordt
erkend, zal dat verbod in Amsterdam op grond van
strijd met de wet moeten vervallen.
Ik zou verder willen zeggen: wat is er ten slotte uit
een oogpunt van algemeen belang eigenlijk tegen te
zeggen dat ,,de baas zelf" want niemand anders
mag het doen zijn automaat bijvult Ik heb deze
opinie, als dit kón worden verboden op grond van de
Winkelsluitingswet of op grond van de Gemeentewet,
dat men dan de automaten maar weer wat hooger
maakte. Dan behoeft de baas ze niet meer bij te vullen;
men zou dan de automaten uit een technisch oogpunt
daarbij wel doen aanpassen. Maar als wij de concur
rentie uitschakelen, wat blijft er dan nog over als een
argument voor algemeen belangals wij de concur
rentie en daarmee dus het persoonlijk belang of het
I economisch belang, dat de verschillende winkeliers er
bij hebben, uitschakelen, welk algemeen belang blijft er
dan nog over om te zeggen dat zoo n man op Zondag
zijn automaat niet mag bijvullen Dat kan ik niet zien
en de wethouders ook niet en daarom hebben Burge
meester en Wethouders unaniem dit praeadvies den
Raad aangeboden.
De heer Weima zegt: de middenstand zit op het
besluit van den Raad te wachten en wordt dit prae
advies aangenomen, dan zullen de automaten als pad
destoelen uit den grond rijzen. Welnu, dan rijzen ze
maar als paddestoelen uit den grond, daar is toch niets
tegen? Waarom niet? Waarom alleen automaten voor
kauwgummi, chocolade, enz. en niet voor tabaksarti
kelen? Wat is daar, naar ons oordeel, ten slotte tegen
te zeggen? U wilt zeggen, dan komt er geen rustdag,
maar dat komt niet door het plaatsen van de automaten,
maar door het bijvullen en dus kan men niet zeggen
dat er iets tegen is, dat de automaten als paddestoelen
uit den grond rijzen en dan mag men ook nooit een
verordening voorstaan om dat te verhinderen. Boven
dien, het is, zooals de Secretaris mij hier zoojuist op
merkt hoe meer automaten, hoe minder kans op bij
vulling.
De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter.
Ik zou nog een enkel woord willen zeggen. Ik heb met
genoegen en met groote aandacht Uw betoog gevolgd,
maar tot het laatst toe stond ik in twijfel, of U wer-