278 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 Augustus 1932.
om te betoogen, dat hier art. 9 toepasselijk is, maar ik
heb alleen de bedoeling gehad, dat uitzonderingen op
en aanvullingen van de wet en daarmee meerdere vrij
heidsbeperking dan de wet geeft, alleen mogelijk zijn
op grond van art. 9 van de wet en ik heb verder be
toogd dat dit artikel hier niet van toepassing is.
Als hier straks is gezegd, op grond van het feit dat
ik indertijd een verkeerde opvatting heb gehad van de
gronden, die door den Minister als bijzondere omstan
digheden worden aangemerkt, dat ik, waar ik in dat
geval ben gebleken mis te zijn, ook wel eens mis zou
kunnen zijn ten opzichte van de interpretatie van art. 3,
dus ten aanzien van de rechtsvraag of, indien een zaak
door den Rijkswetgever is geregeld, die zaak dan van
de competentie van den Raad is uitgesloten, wil ik op
merken, dat deze beide kwesties niet twee gelijksoortige
grootheden zijn. De vraag, wat de Minister of zijn De
partement zou willen verstaan onder bijzondere plaat
selijke omstandigheden, is niet voor een absolute be
antwoording vatbaar; het is mogelijk dat het Depar
tement het eene oogenblik een ruim begrip heeft van
plaatselijke omstandigheden en den anderen keer een
meer enge opvatting. Mijn opvatting was toen dat, als
de Minister logisch bleef, hij de toen hier gegeven op
merkingen niet als bijzondere omstandigheden zou aan
merken, maar het is gebleken dat de Minister daar
omtrent een ruimere opvatting had en de aangevoerde
omstandigheden wèl als bijzondere omstandigheden
aanmerkte. Dat is het verschil dat er toen was. Maar
als een zaak als deze wettelijk negatief geregeld is in
de Rijkswet, dan is daarmee de lagere wetgever uitge
sloten van het maken van bepalingen daaromtrent.
Daarover bestaat een heele groote literatuur, daarover
is in de rechtspraak een bepaalde meening gekomen en
in het algemeen neemt men aan, dat een negatieve be
paling als deze bedoelt en beteekent, dat in de practijk
ten opzichte van een dergelijke zaak de competentie van
den lageren wetgever is uitgesloten. Dat alleen zou de
beteekenis kunnen zijn van een zoodanige negatieve
bepaling. Overigens zou die kwestie verder ook geen
vraagstuk van wetgeving zijn maar van rechtspraak,
waarbij dus de rechter zou moeten uitmaken of het
plaatsen of bijvullen van automaten zou kunnen worden
verboden. Die bepaling had niet in de wet moeten
staan, wilde men de competentie van den Raad in dezen
niet uitsluiten; over die vraag geldt hier dus niet een
kwestie van persoonlijk inzicht, waarbij de heer Vro
men zich zou kunnen blijken te vergissen, maar het
geldt hier een staatsrechtelijke opvatting, waarover de
strijd reeds lang is uitgewoed.
Ik wil nog van deze gelegenheid gebruik maken om
te zeggen dat, als ik tegen den heer Turksma ben op
getreden, dat dan ging tegen de wijze, waarop hij heeft
goedgevonden hier een oordeel uit te spreken over de
niet-georganiseerden of, zooals hij later heeft ver
teld, zijn deze menschen wèl georganiseerd in een Bond
van Vrije Winkeliers, dus toch óók in een soort van
organisatie en tegen de wijze, waarop hij den staf
heeft meenen te moeten breken over deze winkeliers.
Hij heeft dat in tweede instantie weer gedaan en ik
heb gemeend daar tegen op te moeten komen. In de
eerste plaats regardeert dat den Raad niet en in de
tweede plaats heeft de Raad niet de gegevens om dat
te kunnen beoordeelen. En ik ontken, dat de heer
Turksma hier werkelijk het recht heeft om met gering
schattende woorden over deze winkeliers te spreken,
vooral, waar het mij bekend is, dat zeer fatsoenlijke
sigarenwinkeliers om Jeden van hun opvatting van
zakenfatsoen zich niet willen aansluiten bij den Bond
van Sigarenwinkeliers, die door den heer Turksma zoo
hoog te paard wordt gezet. Het gaat niet aan om de
niet georganiseerde winkeliers zonder meer te beschou
wen als paria's en in zekeren zin als onzedelijke men
schen Ja, mevrouw Buisman, met het woord zedelijk
bedoel ik hier de zede en eer in den handel, die zeer
zeker ook in die menschen zal wonen en over deze
menschen is in dat opzicht hier zonder meer de staf
gebroken, zoodat die winkeliers in zekeren zin tot een
bepaalde soort van onzedelijkheid zijn geklassificeerd.
Een enkele opmerking nog aan het adres van den
heer Wiersma. Deze heeft begrepen dat ik mij accoord
verklaard heb met of verdedigd heb de argumenten, die
van middenstandszijde door de Middenstandsbonden
tegen de Winkelsluitingswet zijn aangevoerd. Ik heb
daar met geen enkel woord over gesproken, alleen heb
ik geconstateerd dat de Minister zoo kort na invoering
van de wet het noodig heeft gevonden een commissie
te benoemen, om een onderzoek in te stellen naar de
mogelijke nadeelen van de Winkelsluitingswet. Verder
heb ik over deze zaak geen enkel woord gerept. Ik heb
gezegd: vóórdat de Raad een verder strekkende bepa
ling maakt dan de Winkelsluitingswet, dient men wel
na te gaan of het daarvoor nu de tijd wel is, waar de
Minister in dezen tijd laat onderzoeken of de bepalin
gen van de Winkelsluitingswet niet al te scherp zijn,
Als in verband daarmee mogelijke misstanden, die in
het bedrijf van de firma Jamin zouden bestaan, hier
worden genoemd, begrijp ik dat niet; ik heb over de
firma Jamin niet gesproken, ik heb daar zelfs niet aan
gedacht. Als men hier dan ook op een dergelijke wijze
tracht elkaar een vlieg af te vangen, dan apprecieer ik
dat niet.
De heer BotkeMijnheer de Voorzitter. Verschil
lende leden van den Raad hebben met warmte tegen
dit praeadvies van Burgemeester en Wethouders ge
sproken. Ik heb mij niet zoo warm gemaakt over deze
zaak, want ik heb gedacht als hier een verbod komt
om de automaten bij te vullen, blijft de toestand precies
gelijk zooals die was. En ik ben daarin versterkt door
een uitlating van den heer Turksma, waar hij zegt dat
de automaten hier in de stad betaald worden door een
rijke firma in België. Als dat het geval is, zal zeer zeker,
wanneer de bijvulling niet toelaatbaar zou worden ge
acht, die firma wel zorgen dat er zoodanige automaten
werden geplaatst, dat bijvulling op Zondag niet meer
noodig was en dan blijft dus de toestand precies gelijk.
De heer Van der Schoot heeft gezegd dat de Zon
dagsrust verloren gaat, maar dat zie ik niet in, te meer
niet na de uitlating van den heer Weima, want als
waar is dat, indien de Raad besluit om het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders aan te nemen, dan
de automaten als paddestoelen uit den grond zullen
verrijzen, dan zal het gevolg zijn dat geen enkele auto
maat meer geheel zal worden leeggekocht; dan zal één
vulling op Zaterdag voldoende zijn voor den Zondag
en dan is dus de Zondagsrust absoluut verzekerd. Dit
geldt nog te meer, waar de rookartikelen een zeer bij
zonder artikel vormen. Daarbij geldt het „zoovele
hoofden zoovele zinnen" en men zal alle soorten sigaren
en sigaretten toch niet uit de automaten kunnen ver-
koopen. Ieder heeft zijn bepaalde voorkeur en ieder zal
zich daarvan dus zooveel mogelijk des Zaterdags voor
zien, Als er dus zooveel automaten komen als de heer
Weima het voorstelt, dan zal er absoluut geen kwestie
van zijn dat de menschen hun Zondagsrust moeten op
offeren, want dan zal er vermoedelijk geen enkele op
Zondag geheel leeg zijn. En als men bijvulling gaat
verbieden, dan zullen de automaten zoodanig worden
geconstrueerd, dat zij door een grooter formaat meer
kunnen bevatten of dat men een andere manier van
vulling toepast, die niet kan worden gecontroleerd.
Verbiedt men de automaten, dan maakt men het zoo
en daar zal men toch niet voor wezen dat iemand
die wil rooken, maar geen rookartikelen meer heeft en
die bemerkt dat de winkels gesloten zijn, zal trachten
zich op een andere manier te voorzien, b.v. in een café
of andere inrichting, waar hij dan bovendien ook nog
iets zal moeten verteren. Dan is het toch beter, dat hij
het maar uit de automaat kan krijgen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 Augustus 1932. 279
Alzoo blijkt, dat ik het niet geheel eens ben met mijn
partijgenoot Muller. Als ik er van overtuigd was dat
de Zondagsrust van verschillende menschen hiermee
gemoeid was, zou ik er anders over oordeelen, maar
dat zie ik zoo niet en daarom kan ik meegaan met het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
De heer Wiersma vraagt het woord.
De Voorzitter: Mag ik zelf eerst nog even het woord
nemen en dan zou ik willen voorstellen om daarna de
discussies te sluiten ieder heeft thans twee keer de
gelegenheid gehad om te spreken. Ik zal zelf ook zeer
kort zijn.
De heer Turksma is erg belangstellend naar mijn
meening omtrent den „verkoop over 't hekje" maar hij
is niet in staat om daarmee deze kwestie te redden. Hij
zegt dat de verkoop over 't hekje ook is verboden, maar
er staat in de toelichting, dat dit is gebeurd, omdat er
in verschillende plaatsen een ontduiking was van de
plaatselijke verordening, doordat de winkelier den klant
het verlangde z.g. „over 't hekje" gaf. De Minister
heeft nu gezegd: laten wij die ontduiking onmogelijk
maken door dat ook te verbieden. Ik zie echter het ver
band daarvan met de automaten niet in.
De heer Wiersma 'is in zijn antwoord nog op de
praeadviezen van 1929 en 1932 terug gekomen. Wat
hij precies heeft gezegd, kan ik moeilijk aanhalen, om
dat ik zelf niet stenografeer, maar laat zoo meteen het
stenogram uitwijzen, wat hij in eerste instantie over
het praeadvies van September 1929 heeft gezegd; dan
kunnen wij zien of de heer Wiersma gelijk heeft of dat
ik gelijk heb. In het praeadvies, dat in September 1929
door Burgemeester en Wethouders de wereld is inge
stuurd, hebben zij tegen den Raad gezegd: wij stellen
U voor die automaten niet te verbieden, maar indien U
ze wenscht te verbieden, dan is dat en dat de weg.
Burgemeester en Wethouders hebben dus toen gezegd:
het is mogelijk, de wet laat het toe en het zou zoo kun
nen. Burgemeester en Wethouders hebben toen gezegd
dat het mogelijk was de automaten te verbieden, omdat
er toen géén Winkelsluitingswet was, maar nü zeggen
Burgemeester en Wethouders: het is niet meer moge
lijk, omdat de wet, die er nu wel is, dit verbiedt.
Ik zou nu het voorstel van den heer Turksma in
stemming willen brengen, dus m. a. w. het voorstel dat
op die uren, dat krachtens de Winkelsluitingswet de
winkels gesloten moeten zijn, het verboden is de auto
maten te voorzien van goederen, tot welker verkoop
deze automaten bestemd zijn.
De heer Vromen: Dus daarmee wordt bedoeld de
bijvulling van alle automaten en niet alleen die van
automaten voor tabaksartikelen
De Voorzitter: Alle automaten; b.v. ook die voor
stationsperronkaarten vallen er onder.
De heer Vromen: Dat vraag ik juist. Maar in dat
geval zou ik toch willen voorstellen dit voorstel in han
den van Burgemeester en Wethouders te stellen om
praeadvies.
De heer Turksma ontkent dat dit de bedoeling is van
zijn voorstel.
De Voorzitter: Waarom valt een automaat voor
perronkaarten hier buiten? Hier staat „te voorzien van
goederen, tot welker verkoop deze automaten bestemd
zijn". Een perronkaartenautomaat is bestemd voor den
verkoop van perronkaarten, dus als die leeg is op Zon
dag, mag men die op dien dag ook niet bijvullen met
perronkaarten.
De heer Vromen: Het is ook nog een dubium, wat
de bedoeling is van de term: wanneer de winkels zijn
gesloten. Er zijn zeer veel uiteenloopende bepalingen
omtrent den tijd, waarop verschillende winkels gesloten
moeten zijn. Er zijn bepaalde winkels, b.v. die van
Joodsche winkeliers en ook andere winkels, die op een
bepaalden tijd wel open mogen zijn, terwijl de andere
gesloten moeten zijn; dan zou dus een Joodsche eige
naar van een automaat wèl recht hebben om zijn auto
maat bij te vullen en een andere niet. Ik vrees dat men
j op deze wijze voor een vreeselijk moeilijke geschiedenis
zal komen.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik wilde dit
zeggen, wat ik straks ook in mijn eerste speech heb
gezegd: als dit praeadvies van Burgemeester en Wet
houders wordt verworpen, laten Burgemeester en Wet
houders dat dan beschouwen, alsof de Raad wenscht
dat er een verordening komt, waardoor de bijvulling
van automaten onmogelijk wordt gemaakt en dan laten
wij graag de redactie over aan het college van Burge
meester en Wethouders
De heer Vromen: Juist, U heeft maling aan de juris-
j terij
De heer Van Kollem: Hij is bang voor zijn spoor
kaartjes
De heer Muller: Neen, ik ben niet bang voor mijn
spoorkaartjes; daar hebben jullie de macht niet voor
om dat zaakje onschadelijk te maken. Maar het lijkt
mij veel beter deze zaak niet te laten verdrinken in
verband met de vraag, welke motie wèl goed en welke
niet goed is Laat men dus het praeadvies in stemming
brengen; wordt dit aanvaard, dan is er geen motie meer
noodig en wordt het niet aanvaard, laten Burgemeester
en Wethouders dan op zich nemen om door middel van
de Commissie voor de Strafverordeningen een derge
lijke bepaling te maken.
De Voorzitter: Kan de Raad zich met dit voorstel
van den heer Muller vereenigen en de heer Turksma
ook
De Raad kan zich daarmee vereenigen, evenals de
heer Turksma, die daarmee zijn voorstel terugneemt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
wordt met 20 tegen 9 stemmen aangenomen.
Voor stemmende heeren De Vries, Ritmeester,
Botke, Van Kollem, Koopal, Hooiring, Balk, Hettinga,
mevrouw Van Dijk-—Smit, de heeren Dijkstra, De Boer,
B. Molenaar, Oosterhoff, Buiel, Westra, Van der
Meulen, mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi, de heeren
Vromen, Hoogland en M. Molenaar.
Tegen stemmen: de heeren Muller, Hofstra, Terpstra,
Stobbe, Van der Schoot, Weima, Feitsma, Wiersma
en Turksma.
13. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders
op bezwaarschriften tegen aanslagen in het recht wegens
vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het praeadvies van Burgemeester en Wet
houders.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade
ring door den Voorzitter gesloten.