332 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932.
moeten zijn. Een plan maken en een teekening maken
en een financiëele berekening opzetten is niet zoo n
kunst, maar daarnaast moet men zien daarvoor de
financiën te krijgen en dat is een ander vraagstuk.
Daar zat het college voortdurend voor en dat moet
men hierbij in het oog houden. Als men hierbij niet de
medewerking krijgt van alle autoriteiten, is het niet
mogelijk en U weet net zoo goed als ik dat het tot
dusver niet mogelijk was, want in alle kranten kon
men lezen, dat de Regeering alleen bereid was een
bedrag van 20 millioen voor de bouwvakken beschik
baar te stellen, indien de loonen van de bouwvakar
beiders naar beneden gingen. Met al dergelijke kwes
ties houdt deze zaak verband.
Ik wil wel zeggen, dat het voor mij wel vast staat
dat het college wel met een plan zal komen en dat dit
wellicht niet zoo heel lang meer zal duren, maar ik wil
er direct bij zeggen, gij krijgt bij deze begrooting die
plannen nog niet, want dat zou alleen weer kunnen
beteekenen een uitstellen van de begrooting. Om dus
zonder meer te zeggen, gij krijgt bij de begrooting die
plannen, is voor mij niet mogelijk; wil het college die
verklaring afleggen, dan is dat mij best, dan hebben wij
alleen nog een beetje meer tijd met de begrooting, maar
anders zou ik zeggen binnen afzienbaren tijd zal er
wel iets komen, zal U althans wel iets worden meege
deeld, ik zal mij maar aan den zeer voorzichtigen kant
houden. Als wij niet de absolute medewerking van het
Rijk hebben, komen wij weer zeer in moeilijkheid, want
met de krotopruiming kan de gemeente er alleen niet
komen, wij hebben op dat punt ook de medewerking
van het Rijk noodig om te komen waar wij willen zijn.
Op één ding wil ik nog attendeeren, n.l. op iets, dat
hier reeds in den vorigen Raad is gezegd. Toen is deze
kwestie hier ook reeds meermalen naar voren gebracht
en is er gezegd wij moeten op het punt van den wo
ningbouw in verband met de krotopruiming het noodige
doen en er is toen van de zijde van de Vrijzinnig-
Democraten bij monde van onzen vriend Westerhuis
uitdrukkelijk gezegd dat wij wel belastinggeld er voor
over hebben om dien toestand te verbeteren. En dat
zeg ik in dit geval nog, n.l. dat wij eventueel voor de
verbetering van dezen toestand wel belastinggeld over
hebben, maar dan moet dat niet van één kant behoeven
te komen, dan zal er zeer zeker ook een deel van den
kant van het Rijk moeten komen. Maar ik zou willen
zeggen, forceer deze zaak niet. LI kunt toch de zaak
niet forceeren door dit voorstel niet aan te nemen, daar
is geen sprake van; het is zooals de Voorzitter heeft
gezegd, ook als dit voorstel wordt afgestemd gaat deze
zaak welgemoed verder. Het is dus een wassen neus
als men daar tegen stemt, maar bij de begrooting heeft
men natuurlijk in elk geval de gelegenheid om zich
hierover uit te spreken.
Evenwel, gij hebt het recht niet ik ontken dat ten
sterkste om het college ook maar op één punt in
gebreke te stellen, want het college is niet in gebreke.
De Voorzitter: Ik wilde er eerst zelf nog iets aan
toevoegen en zal dan ook verder over deze kwestie
niet meer spreken. De heer Muller heeft de vraag ge
steld. die ik zoo gauw als ik kon heb opgeschreven
willen Burgemeester en Wethouders dan toezeggen dat
zij bij de begrooting ten opzichte hiervan voor de op
lossing van dit vraagstuk met positieve voorstellen
zullen komen? Nu is maar de kwestie wat men onder
positieve voorstellen verstaat en ik vermoed dat de
heer Mluller onder positieve voorstellen alleen verstaat
voorstellen tot het bouwen van woningen. Dit wil ik
wel zeggen, ik kan dat op het oogenblik niet namens
Burgemeester en Wethouders toezeggen, want het zou
dan bekend moeten zijn dat Burgemeester en Wet
houders binnen zeer korten tijd dergelijke voorstellen
in den Raad aan de orde zouden stellen. Die toezegging
kan ik dus niet doen.
De heer Dijkstra gaat nog verder en zegtwat de
Voorzitter zegt is allemaal wel heel mooi, maar van
Burgemeester en Wethouders is niets te verwachten.
Ja, ik zou zeggen, wie dat uit mijn woorden opmaakt
en wie het zoo wil zien, die denkt er pessimistisch over
en wie het anders ziet denkt er optimistisch over. maar
ik heb niet gezegd dat er van Burgemeester en Wet
houders niets te verwachten is, ik heb alleen gezegd dat
Burgemeester en Wethouders op het oogenblik niets
kunnen toezeggen-, men moet alleen mijn woorden ne
men zooals die gezegd worden. Alleen daarom heeft
ook de heer Ritmeester gezegd, om er toch maar iets
van te kunnen zeggen: laat ik mij. als ik er iets van
zeg, daarbij in de ruimte houden, maar, zooals de heer
Ritmeester ook heeft gezegd, bij de begrooting is er
misschien gelegenheid, m. a. w. zou de toezegging kun
nen worden gedaan, dat bij de behandeling van de be
grooting deze zaak nader door Burgemeester en Wet
houders onder de oogen zou kunnen worden gezien.
Dat is misschien de eenige toezegging, die thans door
Burgemeester en Wethouders zou kunnen worden ge
daan, maar een positieve toezegging kunnen zij op het
oogenblik niet doen.
De heer Muiier: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou naar
aanleiding van wat de heer Ritmeester heeft gezegd,
nog wel een enkele opmerking willen maken; U zult
mij dat wel mogelijk willen maken.
In de eerste plaats heeft de heer Ritmeester gezegd
dat de Sociaal-Democratische fractie zeer zeker wel
zou kunnen weten wat de laatste jaren ten opzichte van
dit vraagstuk bij Burgemeester en Wethouders is ge
beurd. Nu, mijnheer de Voorzitter, ik wil wel eerlijk
verklaren dat ik daar betrekkelijk zeer weinig van weet.
En wanneer thans blijkt dat hier op het oogenblik door
den Voorzitter nog niets kan worden gezegd, of wel
iets maar toch heelemaa! niet iets positiefs, dan blijkt
toch wel dat er zooveel belangrijks ten opzichte van
j dit vraagstuk toch niet in het college van Burgemeester
I en Wethouders is gebeurd.
Dan zegt de heer Ritmeester: ja, de centen, en daar-
naast heeft hij gezegd, dat de Vrijzinnig-Democratische
1 fractie wel bereid is om ten opzichte van dit vraagstuk
tot eenige belastingverhooging over te gaan. Maar ik
j mag er aan herinneren
De heer TurksmaNeen, dat is niet gezegd, men
I wilde er belastinggelden voor beschikbaar stellen.
De heer Muller: Nu. belastinggelden er voor beschik
baar stellen dan. Maar ik mag er aan herinneren, dat
mijn partijgenoot, de heer Botke, bij de begrooting van
1927 heeft gezegd dat wij voor dergelijke zaken, de
volkshuisvesting rakende, de verantwoording voor
eenige belastingverhooging op ons zouden willen nemen
en de heer Westerhuis heeft dat indertijd ook gezegd.
Daaruit blijkt dat men niet zou zien op een paar centen,
wanneer het in het belang van de volkshuisvesting gaat.
Ik zie ook niet in dat deze zaak van zoo groot finan-
cieel belang voor de gemeente behoeft te wezen. Want
laten wij eens even kort wezen door een klein reken
sommetje op te zetten en laten wij eens zeggen dat
Burgemeester en Wethouders bij de begrooting zouden
komen met een voorstel tot het bouwen van 100 wo
ningen, die ongeveer in verband met de bouwkosten op
een huur van ƒ4.— zouden komen
De heer Van der Schoot: Dan is U een beetje te duur.
De heer Muller: Houd U maar eens even stil. Als
men nu weet dat het Rijk ten opzichte van dit vraag
stuk, dat behoort tot het vraagstuk van de krotoprui
ming, bereid is om 50 c/c bij te dragen in het nadeelig
saldo, als dat niet hooger is dan 1.—per woning per
week, dan zou dat de gemeente ten hoogste 100 keer
50 cent per week kunnen kosten en dan behoefden de
toekomstige huurders niet meer te betalen dan 3.—
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932. 333
per week. Zóó'n groot financieel vraagstuk is dat dus
niet. Men ziet hier bergen hoog tegen op en als men
tot de exploitatie komt blijkt, dat voor een groot deel de
toekomstige bewoners de gelden voor de woningen
zullen opbrengen en dat het geld, dat de gemeente
daaraan als jaarlijksche toelage moet betalen, maar een
betrekkelijk klein bedrag zal zijn. Als wij daar b.v.
f 5000.—- in een jaar voor uittrekken, wat op onze be
grooting toch een miniem bedrag is, dan zouden wij
door die 5000.— toeslag uit te keeren al 100 woningen
kunnen bouwen
De Voorzitter: Dan kan men 200 bouwen.
De heer Muller: Dan ben ik voorloopig al lang te
vreden, als wij eerst maar 200 bouwen.
De heer Ritmeester (wethouder): Ik zou Uw huur
prijs er maar uit laten, want die is niet juist.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter, ik heb ten
opzichte van deze kwestie nog geen voldoende toezeg
ging van U gekregen. Zegt U mij nu namens het col
lege van Burgemeester en Wethouders toe, dat deze
zaak bij de begrooting aan de orde komt. Want als het
inderdaad zoo is, dat er in het college van Burgemeester
en Wethouders al zooveel over gesproken is en dat de
plannen als het ware al klaar zijn volgens den heer Rit
meester, dan is het alleen een kwestie van centen en
dan kunnen wij er bij de begrooting over spreken of wij
die centen zullen voteeren. Als Burgemeester en Wet
houders dat niet toezeggen, moeten wij zeggen dat zij
dat niet willen, maar als het alleen een kwestie van
centen is, is daar met ons over te spreken.
De Voorzitter: Ik zou alleen persoonlijk dit nog willen
antwoorden, hoe de andere heeren er over denken,
weet ik niet, maar ik vind het wel aardig dat men der
gelijke koopmanstermen gebruikt en dat men op die
manier tracht te onderhandelen, maar ik acht den Raad
daar te hoog voor.
De heer Muller: Hoe bedoelt U
De Voorzitter: Dat begrijpt U ook wel; die handje-
plakkerij, enz.
De heer Muller: Ik handjeplak niet, ik vraag alleen
om dat voor de begrooting toe te zeggen. De plannen
zijn er volgens Burgemeester en Wethouders en de heer
Ritmeester zegt: ik mocht veronderstellen, dat de heeren
dat wisten. Het is hier alleen een kwestie van de
financiën.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik wil nog even het volgende opmerken. De heer
Muller zegtdat en dat zegt de heer Ritmeester, maar
ik. zeg, dat wist de heer Muller óók wel, dat die plan
nen al lang in behandeling waren. Het gaat hier echter
niet om de teekening van het huisje, het gaat hier óók
niet om de kwestie van de financiën van Leeuwarden,
maar het gaat om het vraagstuk in hoeverre het Rijk
zal meewerken. En nu kunt U wel even zeggenzoo
doen we en klaar is Keesje, maar zoo eenvoudig is de
zaak niet op te lossen als U die stelt
De heer Muller: Zoudt U dan willen mededeelen in
hoeverre
De heer Ritmeester (wethouder) Ik kan alleen
zeggen dat dit inderdaad zoo is, U zult dat zelf ook wel
erkennen. U weet ook wel hoe de ambtelijke machine
op vele punten werkt. Daar gaat het nu op het oogen
blik niet om, maar op het oogenblik gaat het om de
kwestie, dat li van Burgemeester en Wethouders wilt
hebben de absolute toezegging, dat de zaak bij de be
grooting aan de orde komt en die toezegging kunnen
wij niet doen, tenzij wij zeggen wij stellen de behan
deling van de begrooting zoo lang uit, tot die zaak met
de Departementen is opgelost. Wij kunnen dat dus niet
doen. Alleen hebt U de gelegenheid om bij de begroo
ting op die zaak terug te komen en als li dan consta
teert, dat wij wéér niet aan het werk zijn ik zeg niet
,,nög niet", maar ik zeg ,,wéér niet" dan mag li het
college in gebreke stellen. Ik ontken echter, dat U thans
het recht hebt om het college en ik druk er daarbij
op dat dit is het geheele college in gebreke te stellen.
De Voorzitter: Ik stel voor om de discussies te
sluiten.
De heer Muller: Mlag ik dan nog één vraag stellen
De Voorzitter: Goed, maar dan krijgt li daarop geen
antwoord meer.
De heer Muller: Ja, daar verwacht ik natuurlijk een
antwoord op.
De VoorzitterDan stel ik voor de discussies te
sluiten.
De heer Muller: Maar ik mag toch nog wel een vraag
stellen
De Voorzitter: Dan krijgt li daarop geen antwoord.
De heer Muller: Neen
De Voorzitter: Dan stel ik nogmaals voor de discus
sies te sluiten. Kan de Raad zich daarmee vereenigen
De beraadslagingen worden gesloten.
De heer Muller: Is de discussie nu al gesloten
De Voorzitter: Ja, ik heb gevraagd of de Raad zich
daarmee kon vereenigen en toen heeft niemand iets
gezegd.
De heer Muller: Ja, dat is een handige truc van U.
dat kan niet door den beugel.
De VoorzitterHandig is wat anders, maar trucs
houden we er hier niet op na.
De heer Muller: Laat ik dan zeggen, dat is van li
een handige manier om de discussies te sluiten.
De Voorzitter: Dan vraag ik nog eens, wenscht
iemand stemming over mijn voorstel om de discussies
te sluiten
De heer Muller: Ja, daar vraag ik wel stemming over.
Het voorstel van den Voorzitter om de discussies te
sluiten wordt met 15 tegen 13 stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren Van der Schoot, Stobbe,
Terpstra, Turksma, Feitsma, Hoogland, De Boer,
mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Westra, Weima,
Oosterhoff, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi en de
heer Hettinga.
Tegen stemmen de heeren Van Kollem, Hofstra,
M. Molenaar, Hooiring, Balk, Wiersma, Muller, Botke,
Koopal, Van der Meulen, B. Molenaar, IJtsma, Rit
meester, Dijkstra en Buiel.
De beraadslagingen worden heropend.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog
graag één vraag willen stellen en dat is wel deze. De