364 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 November 1932.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 November 1932. 365
verzoek niettemin op overwegende bedenkingen. Immers
zouden de gevraagde bergplaatsen een plaats moeten
vinden op de dikwijls kleine erven achter de huizen en
in vele gevallen aan de Zuidzijde der woningen komen
te staan, waardoor de toetreding van licht en lucht in
niet geringe mate zou worden belemmerd en aan de
bewoonbaarheid van de huizen afbreuk zou worden
gedaan. Bovendien zouden de bergplaatsen meestal
tegen den achtergevel der panden moeten worden
aangebouwd, met het gevolg dat een raam van woon
vertrek of W.C. in den aanbouw zou uitkomen en zijn
doel zou missen. Daarenboven zouden de gebouwtjes
zoodoende juist op de kolken der rioleering moeten
worden gezet. Wil men een en ander voorkomen, dan
moeten de bergplaatsen aan het einde van het achtererf
gebouwd worden, hetgeen het groote bezwaar mede
brengt dat de oppervlakte der open ruimte, zoo al niet
in strijd komende met de desbetreffende bepaling der
Bouwverordening, op ontoelaatbare wijze zou worden
verkleind. Zoowel in het eene als in het andere geval
zou derhalve een zeer ongewenschte toestand worden
geschapen.
Voorts moet in het oog worden gehouden, dat de
bouw der gevraagde bergplaatsen voor de gemeente
een belangrijke uitgave zal medebrengen en in de toe
komst onderhoud zal vergen, waarvan de kosten
moeilijk uit verhooging van de huur kunnen worden
teruggevonden.
Om deze redenen moeten wij U ernstig ontraden tot
den gevraagden bijbouw over te gaan.
Wij geven U mitsdien in overweging afwijzend op j
het verzoek te beschikken.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter. Toen
ik, na de daarop betrekking hebbende stukken gelezen
te hebben, een onderzoek heb ingesteld ter plaatse, is
bij mij onmiddellijk de gedachte naar voren gekomen,
dat hier bij Burgemeester en Wethouders of bij den
betreffenden dienst een misverstand moet heerschen.
Immers, in den Raadsbrief over dit punt worden argu
menten naar voren gebracht, die er op wijzen dat bij
Burgemeester en Wethouders of den betreffenden
dienst de gedachte heeft bestaan dat gevraagd werd
achter iedere woning een bergplaats van zekere hoogte,
een zoodanige hoogte, dat men zoo n bergplaats als een
soort bijbouw zou kunnen beschouwen. De zin waarin
staat
„Bovendien zouden de bergplaatsen meestal tegen
den achtergevel der panden moeten worden aange-
bouwd, met het gevolg dat een raam van woonver
trek of W.C. in den aanbouw zou uitkomen en zijn I
doel zou missen,"
wijst hier op, aangezien die raampjes van de W.C., die
in enkele panden aan de achterzijde zijn aangebracht
ik zeg er uitdrukkelijk bij dat dit slechts in enkele J
panden het geval is, want er zijn een groot aantal pan
den, waar de W.C. voor in het huis zit 2 M. boven
den grond zitten, dat, als die bergplaatsen hinderlijk
zouden worden in den geest als in den Raadsbrief is
bedoeld, die gebouwtjes dan een hoogte zouden moeten
hebben uitkomende boven de 2 M. Ik ben begonnen met
te zeggen dat hier blijkbaar een misverstand heeft plaats
gehad en toen ik ter plaatse een onderzoek heb inge
steld, is mij gebleken, dat een hoog bijgebouwtje geens
zins de bedoeling is van zeer vele bewoners. Ik heb in
de eerste plaats de werkelijkheid getoetst aan wat de
bewoners in hun verzoekschrift vragen en er is mij mee
gedeeld dat men daar een buitengewonen last heeft met
het opbergen van rijwielen en waschgereedschap. En
dat is inderdaad ook zoo. Voor een groot deel moeten
de menschen, die thuis komen van hun werk en de fiets
meenemen en die deze om de eene of andere reden niet
buiten kunnen laten staan, hun fiets in de gang plaatsen.
Deze is al klein, maar wanneer het vuil weer is, is dat
wel een groot ongerief. En willen de menschen hun
fiets achter brengen, dan staan zij voor hetzelfde, want
dan staat de fiets buiten in de open lucht.
Ik geloof dat het niet noodig is aan die bewoners te
onthouden iets, wat inderdaad volgens hen en ook vol
gens mij noodzakelijk is; in die woningen is redelijk
gesproken een tekort aan bergruimte. Wanneer hier nu
het denkbeeld had post gevat, dat met die bergruimten
bedoeld zouden zijn een belangrijke uitbouw, dan zou
ik mij met het praeadvies kunnen vereenigen. Maar aan
gezien mij gebleken is dat zeer veel bewoners buiten
gewoon tevreden zouden zijn met een bergplaats ter
hoogte van 1.20 M., een lengte van 2 M. en een diepte
van 1 M., zoodat het dan inderdaad zou zijn wat zij
vragen, een bergplaats voor het opbergen van rijwielen
of van waschgereedschap, en waar mij eveneens is ge
bleken dat bergplaatsen op die hoogte daar heel goed
geplaatst kunnen worden, zonder dat zij hinderlijk zijn.
hetzij voor de ramen of voor de toetreding van licht en
lucht, en waar hier wel reden zijn om daaraan te vol
doen, zou ik graag willen dat Burgemeester en Wet
houders hun praeadvies op dit adres terug namen en
alsnog een onderzoek zouden willen instellen naar de
mogelijkheid, onder overlegging van een kostenbereke
ning aan den Raad, om daar dergelijke bergplaatsen te
maken als door mij zijn bedoeld. Ik kan mij niet voor
stellen dat alleen op grond van het rapport, dat bij de
stukken ligt en waarin te kennen wordt gegeven, dat
inwilliging van het verzoek niet mogelijk is, zonder
meer daarop afwijzend kan worden beschikt.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou het
betoog van den heer Van Kollem willen onderschrijven;
ik geloof dat het inderdaad juist is als hier geconsta
teerd wordt dat deze woningen te weinig bergruimte
hebben. Er is daar onder de trap een kleine gelegenheid
voor eenige berging en ook boven op den overloop,
maar overigens is er voor berging van fietsen en wasch
gereedschap absoluut geen gelegenheid. Nu kunnen wij
dit vaststellen, dat als men de bewoners dwingt het
waschgereedschap te bergen op een plaats waar het
niet hoort, b.v. in een kamertje, de bewoning dan daar
door minder wordt. Niet dat dit schadelijk is. maar als
men dergelijke dingen gaat bergen in een kamertje,
wordt de omgeving voor de bewoning minder en dan
kunnen daaraan niet die hooge eischen worden gesteld,
die men aan de bewoning van die woningen kan en
mag stellen.
Inderdaad zou ik dus graag het betoog van den heer
Van Kollem willen onderschrijven en zou ik willen
vragen of niet een onderzoek mogelijk is en of het col
lege een kostenberekening wil overleggen van derge
lijke bergplaatsen van ruim 1 M. hoog, 2 M. lang en
1 M. diep.
Wanneer ik dat betoog hier onderschrijf, heb ik
echter ook nog een opmerking te maken naar aanleiding
van het advies, dat bij de stukken lag. Nu wil ik wel dit
zeggen, als ik de laatste zinsnede uit dat advies zou
moeten kwalificeeren, dan werd ik vast onparlementair
en daarom zal ik dat niet doen. Maar ik wil wel dit
zeggen, dat ik het ten hoogste betreur, dat een ambte
naar, die op die plaats zit in deze stad, een dergelijke
zinsnede in zijn advies aan Burgemeester en Wethou
ders durft te zetten.
De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter.
Van de overzijde is hier straks ook naar voren gebracht
in verband met het aanbrengen van bergplaatsen het
bezwaar en ik deel dat ten volle dat de toetreding
van lucht zou worden weggenomen, indien die hokken
2 M. en hooger zouden worden gemaakt. Dit zou inder
daad een beduidende belemmering zijn. Ik heb ook ge
hoord dat de heer Van Kollem de opmerking heeft ge
maakt dat die menschen zich tevreden zouden willen
stellen met een soort hok. maar als ik mij indenk, dat
dit maar 1.20 M. hoog zou worden en 2 M. lang, dan
zou dat m. i. een bergplaats worden, die zeer ondoel
matig zou zijn. Men zou daar dan de fietsen beneden in
plaatsen en daarboven zou men dan een bergplaats
krijgen voor het waschgereedschap. Ik weet het niet,
maar ik geloof dat dit in de toekomst veel last zou ver
oorzaken. Ik zou daar graag bergplaatsen willen aan
brengen, maar dat moet ook kunnen om de rioleering
en om de toetreding van licht en het heeft op mij den
indruk gemaakt, dat dit niet mogelijk is. Wat betreft
de hokken die de heer Van Kollem bedoelt, men kan
daar wel een fiets in schuiven, maar heeft men daar in
de practijk wat aan Neen.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Voordat Burgemeester en Wethouders dit prae
advies op dit aan den Raad gerichte adres hebben op
gesteld, heb ik mij persoonlijk op de hoogte gesteld van
den stand van zaken. Inderdaad is mij gebleken dat, als
daar gewone schuurtjes worden gebouwd, zooals die bij
meerdere woningen zijn gebouwd, dit daar zeer belem
merend zal zijn voor de toetreding van licht en zonne
schijn in de achterkamer van die woningen. In verband
daarmee zijn zij tot de conclusie gekomen, dat wat hier
gevraagd werd niet kon worden toegestaan. Hier werd
gevraagd een bergplaats voor rijwielen en waschge
reedschap. Wanneer men van rijwielen spreekt, ligt het
voor de hand dat men niet bedoelt een bergplaats voor
één rijwiel, want in menig gezin heeft men er meer dan
één en er zullen dan dus minstens twee in moeten kun
nen worden geborgen. Als er dan ook nog tobben, em
mers en waschmachines in diezelfde hokjes moeten wor
den geplaatst, komt men daarmee beslist op een hoogte
van die bergplaatsen, dat men daardoor de toetreding
van zonneschijn zal belemmeren. Er komt nog bij dat
enkele erfjes zeer klein zijn, zoodat, zelfs wanneer werd
aangehouden op de afmeting van 2 M., die de heer Van
Kollem naar voren brengt, die hokjes zouden moeten
worden gebouwd op de kolkjes en putjes en daarboven
zouden moeten worden geplaatst. Wij hebben den toe- i
stand goed opgenomen en het is een feit, dat ook deze
door den heer Van Kollem genoemde afmetingen voor j
sommige woningen nog te groot zijn.
De heer Van Kollem heeft verder voorgesteld dat de
Raad dit voorstel zal aanhouden en dat door Burge
meester en Wethouders een nader onderzoek zal wor
den ingesteld, omdat hij meent dat Burgemeester en
Wethouders van een verkeerde veronderstelling zijn
uitgegaan. Wij hebben echter het adres niet anders
kunnen lezen, dan dat de bedoeling was daar behoor
lijke hokjes aan te brengen, zooals de steenen ge
bouwtjes, die een paar jaar geleden zijn aangebracht bij
de woningen aan de Marssumerstraat, toen daar de
houten gebouwtjes van de bewoners zijn opgeruimd,
omdat dit een zeer ongewenschte toestand was. Dat
zelfde was hier ook het geval. Deze woningen hebben
de gemeente al heel wat geld gekost om ze weer in orde
te maken en in een bewoonbaren toestand te brengen
en het gevolg was ook een ontruimng van de achter
erven van de hokken en getimmerten, die verwijderd
moesten worden om daar weer een behoorlijk bewoon
baren toestand te scheppen. Het is nog niet zoo lang
geleden, dat die maatregelen zijn getroffen en dat al
die getimmerten achter de woningen zijn opgeruimd.
Nu wordt gevraagd om die van gemeentewege weer
aan te brengen en als die erven daarvoor geschikt
waren, zou dat een punt van overweging uitmaken. Er
moet echter aan toegevoegd worden dat, nu die wo
ningen reeds zooveel geld gekost hebben om ze weer
in een bewoonbaren staat te brengen, het op het oogen-
blik ook niet zoo gewenscht is om dat nü te doen.
Als men nu bedoelt daar eenige berging aan te bren
gen voor waschgereedschap, is dat een andere zaak, die
in overweging zou kunnen worden genomen, maar men
komt dan tot heel iets anders dan wat hier aanvankelijk
bedoeld werd. Aanvankelijk toch werden er vrij hooge
hokken bedoeld. Als de heer Van Kollem nu zegt, dat
er worden bedoeld bergplaatsen van 2 M. bij 1.20 M.
bij 1 M., dan zijn die voor sommige erfjes nog te groot,
maar die kunnen toch wel zoo worden gemaakt, dat er
in ieder geval wel twee fietsen in kunnen staan. Maar
waar moet men dan heen met het waschgereedschap
Dan moet dat omhoog en dan krijgt men weer een be
lemmering voor toetreding van het zonlicht, dat kan
niet anders. Er is daar nu eenmaal niet meer ruimte
men kan daar niet achter de woningen een groot hok
plaatsen voor fietsen, waschgereedschap, een wasch-
machine want die treft men daar in de buurt ook
nog al eens aan en misschien ook nog voor brandstof
er bij. Ik wil niet zeggen dat een dergelijke bergplaats
overdaad zou zijn, want naar mijn meening behoort die
bij iedere woning, maar deze woningen zijn zoo ge
bouwd en de erven zijn van dien aard, dat dit hier be
zwaarlijk kan.
Als men zich nu tevreden stelt met een kleine berg
plaats, zooals ik die ook heb gezien bij de nieuwe wo
ningen van den heer Geveke die bergplaatsen zijn
ook heel klein, er kunnen alleen een paar tobben en
emmers in staan dan kan men dat ook hier aan
vragen, maar dien indruk heeft men hier met dit adres
niet gevestigd. Hier werd heel wat anders bedoeld.
Toen ik mij daar op de hoogte heb gesteld van den
toestand en hoorde wat de bedoeling was, hebben ook
verschillende bewoners mij gezegd: die hebben wij hier
liever niet. Als echter de bedoeling is wat de heer Van
Kollem hier heeft gezegd, kan dat nog overwogen
worden, maar laten wij daar dan het volgend jaar over
spreken, omdat het dit jaar moeilijk zal gaan in verband
met de begrooting en de rekening. Als de heer Van
Kollem het zoo bedoelt, dat er een bergplaats komt
alleen voor tobben en emmers, dan zal dat overwogen
kunnen worden.
De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter. Ik
constateer tot mijn genoegen, dat uiteindelijk wethouder
De Boer het zoo ongeveer met mij eens is
De heer Van der Schoot: Neen
De heer Van Kollem: Ja. Waar hier door wethouder
De Boer is geconstateerd en ik heb dat ook verno
men dat b.v. bij de woningen, gebouwd door den
heer Geveke, een dergelijke bergplaats aanwezig is en
als hij gaat zeggen dat inderdaad het grooter maken
van die bergplaatsen bezwaar oplevert, waar ik volko
men mee accoord ga, dan gaat het hier m. i. alleen om
de vraag zullen wij die menschen, die gebrek aan
bergruimte hebben, aan een dergelijke bergplaats
helpen
De heer De Boer is nu zoo vriendelijk geweest om te
zeggen daar willen wij graag over denken, maar dan
het volgend jaar. Ik zie echter op het oogenblik geen
reden om dat beslist uit te stellen tot het volgend jaar,
heelemaal niet. Als deze kwestie bekeken is en als wij
meenen dat er geen overwegend bezwaar is om aan
het verzoek gevolg te geven, behoeft deze zaak m. i.
niet op de lange baan te worden geschoven. Ik herhaal
dat ik van verschillende menschen de verklaring heb
gekregen, dat zij volkomen accoord gaan met een berg
ruimte zooals door mij is aangegeven. Die menschen
kunnen daarvan dan gebruik maken, hetzij voor een
fiets, hetzij voor waschgereedschap, maar het wordt
dan een bergruimte, die voor hen zeer veel meehelpt.
Wanneer het de afmetingen krijgt van 1 bij 2 bij 1.20
M., wordt het een fatsoenlijk hok en voor de bleekjes
vormen dergelijke bergruimten geen bezwaar en voor
de toetreding van licht ook niet.
Ik handhaaf dan ook mijn voorstel om dit praeadvies
terug te nemen en Burgemeester en Wethouders te ver
zoeken bij den Raad te komen met een kostenbereke-