400 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. wat het antwoord van het college wezen zal en of het ook tegemoet zal komen in zake dat bezwaar van ons. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij in de eerste plaats aansluiten bij de opmerking van den heer Oosterhoff, dat de begrooting met de bijbehoo- rende stukken te laat bij de Raadsleden is gekomen. Het is toch zoo, dat de Gemeentewet absoluut voor schrijft dat de begrootingen ten minste vóór 1 Sep tember ingediend moeten worden. De geschiedenis van dat wetsartikel is geweest, dat aanvankelijk het woord ,,ten minste'' daar niet in stond, maar bij de laatste wijziging is juist dat artikel in dien zin gewijzigd, dat het woord ,,ten minste" er in werd gebracht, waar schijnlijk omdat het anders nog zoo geïnterpreteerd zou kunnen worden, dat het toch nog mogelijk was dat de begrootingen later werden ingediend. Door invoeging van het woord ,,ten minste" in dat artikel staat dus uitdrukkelijk vast, dat het college van Burgemeester en Wethouders speciaal de Burgemeester, die bij zijn ambtseed of bij het afleggen van de belofte heeft be loofd, dat hij aan de wet de hand zou houden, evenals het geheele college ook met beslistheid de hand daar aan heeft te houden. Het is echter niet alleen zoo bij de aanbieding van de bedrijfsbegrootingen en van de ge- meentebegrooting, maar dat moet ook gebeuren bij de aanbieding van de rekening. Nu stond er, bij de aan bieding van de rekening over 1931, ook bij, dat deze den Raad werd aangeboden ingevolge een bepaald artikel van de Gemeentewet, maar dat is ook niet juist geweest, omdat ook de termijn, voor de aanbieding van die rekening gesteld, al verstreken was. Wat erger is, is dat gebleken is dat men de over treding van dit wetsartikel gaat vastknoopen aan een bepaald systeem en dat men gaat zeggen: er zijn twee systemen: wij dienen de begrooting in volgens de wet of wij dienen haar in niet volgens de wet, met het oog daarop, dat wij daarin dan later geen wijzigingen meer behoeven aan te brengen. De practijk met de begrooting voor 1932 heeft echter geleerd dat daarin inderdaad toch nog eenige wijzigingen zijn gekomen, al zijn die dan ten slotte ook niet van zoo ernstigen en ingrij penden aard geweest. Vervolgens krijgt men nog dit, dat door het niet voldoen aan art. 238 van de Gemeentewet men be werkt, dat ook het college van Gedeputeerde Staten in de onmogelijkheid is om aan het voor hem geschreven wetsartikel te voldoen, n.l. dat het college van Gedepu teerde Staten ,,in den loop van het jaar", dus in dit geval al voor 31 December 1932, de begrooting zou moeten goedkeuren. Nu weet ik niet hoe men zich hier in de practijk uit de moeilijkheid helpt, waar art. 245 of art. 246 van de Gemeentewet bepaalt, dat een ge meente geen uitgaaf mag doen, voordat de begrooting door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd of dat, als die goedkeuring niet tijdig kan worden verleend, Gede puteerde Staten bepaalde posten moeten aanwijzen waarop gelden mogen worden uitgegeven en zelfs ont vangen. Wanneer deze begrooting op 31 December of mogelijk even eerder zal zijn afgehandeld, is de le Januari reeds aangebroken en dan begrijp ik niet met welk kunst- en vliegwerk Gedeputeerde Staten alsnog machtiging zullen verleenen tot het doen van uitgaven en het innen van ontvangsten. Wij krijgen dus dit geval, dat Burgemeester en Wethouders op 1 Januari en volgende dagen uitgaven zullen doen, waar voor zij zelf persoonlijk aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld. Ik heb dit eens speciaal nagegaan, omdat hier feitelijk het geval is dat door een al te late aanbieding van de begrooting de Raadsleden voor de onmogelijkheid zijn gesteld om de begrooting grondig te bestudeeren. Er is hier op 30 November een berg cijfers voor de Raads leden gedeponeerd en daaruit moeten vooral de nieuwe Raadsleden maar eenig systeem of eenig lichaam zien te vinden. Dat is natuurlijk zeer lastig. Men heeft eerst de stapel stukken te bestudeeren, die op het Stadhuis liggen en verder moet men dan maar het een met het ander in eenig en soms zeer onbegrijpelijk verband zien te brengen. Dit ten aanzien van het indienen van de begrooting. Wat ik vervolgens wensch te bespreken en waar omtrent ook andere leden reeds het een en ander hebben opgemerkt is de hooge winst van de bedrijven en ik meen dan speciaal die van het Electriciteitbedrijf. Ik merk hierbij op dat naar mijn meening principieel door geen enkele partij die hooge winst is te verdedigen. Wij weten dat de S. D. A. P. oorspronkelijk stond op het standpunt, dat geen winst hoegenaamd door de bedrijven mocht worden gemaakt, maar het schijnt dat, evenals in andere opzichten, het standpunt van de S. D. A. P. ook in dit opzicht belangrijk is gewijzigd, in sommige punten soms zelfs zóó, dat er geen systeem meer in is te vinden. Ik wil opmerken dat het Electriciteitbedrijf in 193! aan afschrijvingen de z.g. stille reserve 82.800.- heeft afgeschreven. In zekeren zin is dit een verkapte winst, al zal men tot het doen van die afschrijvingen wel verplicht wezen. Het Provinciaal Bedrijf heeft volgens het verslag over 1931 op zijn stroomlevering, dusl op de stroomlevering over de geheele provincie en een gedeelte van Groningen, verdiend 608.000.—. waarvan 204.000.uit rentelooze voorschotten is verdiend, zoodat dit dus in zekeren zin buiten beschou wing blijft. Waar dus de provincie met haar geheele bedrijf, met inbegrip van de opwekking van den stroom, dat niet door de gemeente Leeuwarden geschiedt, over de geheele provincie en een gedeelte van de provincie Groningen, een bedrag van 404.000.heeft verdiend, daar vind ik het ten hemel schreiend dat de gemeente Leeuwarden zich veroorlooft op haar bedrijf een winst te maken van 3J/2 ton. Ik moet mij daar ten sterkste tegen verzetten. In de Gemeentewet staat dat de op brengst of retributie van keurloonen en dergelijke niet hooger mag zijn dan zoo, dat er een matige winst wordt gemaakt. Dat staat in zooverre niet vast voor de ge meentebedrijven, die niet onder dat artikel vallen, maar toch acht ik het een goede toepassing en een moreele toepassing voor de bedrijven dat men geen winst maakt zooals hier. Wanneer de winst, in plaats van 3l/2 ton - waarbij een post als reserve voor een nog eventueel aan het Provinciaal Electriciteitbedrijf te betalen bedrag zou bedragen 100.000. dan is aan te nemen dat die winst nog zelfs boven het gewone was. Dit klemt te meer, omdat sommige particuliere bedrijven een schromelijk verlies te boeken geven. De vraag: waar zit de winst in het Electriciteitbedrijf? is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Men zegt: die zit in de contracten met de groote bedrijven, en men zegt: die zit in de andere contracten. Dat is niet zoo na te gaan, maar in elk geval, als men den stroomprijs per K.W.U. verlaagt en daarnaar de basis van de andere contracten berekent, is er al veel bereikt. Nu stellen Burgemeester en Wethouders voor om in de verordening het gegarandeerd jaarverbruik, om tegen bijzondere voorwaarden en prijzen stroom te kunnen betrekken, te verlagen van 5000 K.W.U. tot 3000 K.W.U. Ik vraag echter of daarmee de burgerij wel zal worden geholpen. Er staat wel dat het gegarandeerd jaarverbruik zal worden verlaagd van 5000 K.W.U. tot 3000 K.W.U., maar er staat niet bij, welke be sparing dit aan de burgerij zal geven. Wie zegt dat een vrij contract voordeeliger zal wezen dan wanneer men een ander tarief gaat vaststellen en den stroomprijs b.v. met 5 cent gaat verlagen Dit klemt te meer, waar Burgemeester en Wethouders eigenlijk in geen enkel opzicht aangeven op welke kosten hierbij wordt ge rekend. Zij zeggen enkel dat de winst is 3J^ ton en dat zij het cijfer 5 in 3 willen veranderen, maar welke Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 401 gevolgen dit voor de burgerij zal hebben, is niet uit de stukken op te maken. Voorts is hier door verschillende leden nog over enkele dingen gesproken, waarover ik dit zou willen zeggen. Als men spreekt over loonsverlaging, wil ik wel zeggen dat m. i. daar geen reden voor is, maar dat die fractie, die daarover heeft gesproken, daar dan eigenlijk ook aan had moeten vastknoopen, dat ook de pensioenen, die uit de gemeentekas worden betaald, moesten worden verminderd met een zeker percentage. Het deed mij daarom genoegen in de stukken te zien dat mr. Beekhuis voor zijn pensioen een korting van 3 heeft voorgesteld, maar over andere kortingen op pensioenen heb ik in de betreffende stukken niets kunnen vinden. Wat betreft de kwestie van het uitbesteden van verf- werken wil ik dit zeggen, dat het mij bij het lezen van de stukken bevreemd heeft, dat de Directeur van Ge meentewerken met den deskundige en den Voorzitter van den Frieschen Bond van Schilderspatroons het werk hebben kunnen taxeeren op 2900. terwijl gebleken is door de manipilaties van de schilders, dat het werk had kunnen worden gedaan voor 1700.— en lager. De fout zit dus eerst en feitelijk bij Gemeentewerken, omdat men daar ook heeft meegedaan aan het vast stellen van den hoogeren prijs van 2900. Waar verder niet is aangegeven of die prijs hoog of laag is, 20U men kunnen zeggen dat er is aangenomen, dat de verfwerken in eigen beheer 2800.— a 2900.zou den hebben gekost. Verder is het mij opgevallen dat er in deze begrooting weinig of niets is gedaan om de kosten van het levens onderhoud te verlagen. Ik denk hierbij aan de schippers, wier bedrijf in een deplorabelen toestand verkeert, dat weten wij allen. Ik heb gezien dat er een staat bij de stukken is betreffende de opbrengst van de bruggelden en daaruit blijkt, dat die voor alle bruggen sterk is gedaald. Ik had echter gaarne gezien dat Burgemeester en Wethouders, toen zij den post voor bruggelden hebben opgezet, daarbij het voorstel hadden gedaan om de bruggelden eenigszins te verlagen. Ten slotte zou ik dit nog willen opmerken, dat het ten aanzien van de kwestie van het benoemen van per soneel in dienst der gemeente mij ook is opgevallen, dat van Katholieke zijde de ambtenaren en werklieden hier zoo slecht zijn vertegenwoordigd. Ik hoop. dat dit in de toekomst inderdaad zal veranderen. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb in tegenstelling met andere leden van den Raad mijn te vredenheid te betuigen en daarnaast mijn erkentelijk heid te uiten dat deze begrooting op deze manier is sluitend gemaakt. In tegenstelling met hen, die het resultaat daarvan een beetje slap vinden, meen ik als mijn overtuiging te moeten uitspreken, dat het resul taat, vooral in deze moeilijke tijden, als schitterend kan worden aangemerkt, vooral omdat men uit vele rondom ons liggende gemeenten heeft opgemerkt, dat men daar middelen te baat heeft moeten nemen of voor het ver krijgen van gelden toestanden dient te scheppen, die in beginsel mijn goedkeuring niet kunnen wegdragen. Wij weten allen dat de economische crisis ook ons land heeft aangetast. Handel en verkeer hebben met bezwarende omstandigheden te kampen: de afzet geeft moeilijkheden en ook het platteland ondervindt de ern stige gevolgen van deze tijden, terwijl de terugslag daarvan wordt gevoeld door alle lagen. De vele be palingen in het buitenland en thans ook in het binnen land maken, dat het den zakenman in het algemeen in zijn bedrijf zeer belabberd gaat. Dat geldt ook voor den middenstand. De sociale wetgeving van de laatste jaren is vooral gericht geweest op den werknemer, met belasting van den handel- drijvenden en industrieelen middenstand. Bezwarende wetten, zooals de Wet op de Winkelsluiting van den laatsten tijd, waarvan ook het negatieve resultaat geldt voor den middenstand, vragen dat een tegemoetkomende houding van de Overheid van deze stad in elk opzicht gewenscht kan geacht worden. Maar ik wensch die niet te vinden in middelen, die hier door enkele leden zijn gelanceerd ik wensch die niet te vinden in het scheppen van nieuwe belastingen of het bezuinigen op cultureele en ideëele instellingen, geenszins, en daar naast in geen geval in een verlaging van de loonen, omdat m. i. het belang van den middenstand niet ge diend kan worden met een verlaging van de loonen op dit oogenblik, omdat in deze gemeentebegrooting de noodzakelijkheid daarvan niet is aangetoond en omdat de koopkracht daardoor verlaagd zou worden. Mijnheer de Voorzitter, ik heb uit de verschillende uitlatingen gedistilleerd dat de heer Hettinga het in loonsverlaging zou willen vinden, dat de heer Ooster hoff daarvan ook geen tegenstander zou zijn en dat de heer Feitsma meent dat men daarop ook mag door gaan De heer Wiersma: Neen, neen, pardon De heer Turksma: Ik meende het zoo verstaan te hebben. In elk geval, ik ben blij om van die zijde te hooren, dat men daar althans dat inzicht niet deelt De heer Terpstra: Dat wist U toch wel De heer Turksma: Neen, zeker was ik daar niet van, maar in elk geval blijkt uit die interruptie, dat die zekerheid nu bekrachtigd kan worden. Maar, mijnheer de Voorzitter, er zijn enkele zaken, waarop ik toch Uw aandacht zou willen vestigen en die naar ik hoop het college binnen het raam van deze begrooting zou willen toezeggen ten behoeve van den middenstand. Ook ik heb hierbij het oog op een ver laging van de electriciteitstarieven en wel voor een enkel onderdeel, maar niet, zooals de heer Hofstra zegt, op een verlaging van den stroomprijs met 5 cent, terwijl hij daarnaast absoluut niet kan aangeven de dekkings- voorwaarden, zoodat misschien, doorgaande op zijn voorstel, die dekking zou moeten worden gevonden in belastingverhooging, iets wat mijn toestemming niet zou hebben. Met een dergelijke motiveering betoont de heer Hofstra zich al bijzonder zwak. Ook de heer Buiel heeft gesproken over het Electri citeitbedrijf en de heer Buiel kon uit het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet berekenen hoeveel dat scheelde. Mij dunkt dat het voor iemand, die een universitaire opleiding genoten heeft en die veelvuldig met cijfers heeft omgegaan, niet zoo'n groote kunst zou zijn om dat ongeveer na te gaan en om, als Burge meester en Wethouders aangeven hoeveel K.W.U. het scheelt, deze over te hevelen van het eene naar het andere onderdeel. Ik voor mij heb daarvoor eenigen tijd disponibel gesteld. Ik heb bij mij een lijst van 177 winkeliers in diverse branches, waarvan het verbruik van electriciteit is vastgesteld gedurende het tijdvak van 1 Juli 1931 tot 30 Juni 1932. Daar komen 6 op voor, die een verbruik hebben boven de 3000 K.W.U De heer Buiel: Maar hoeveel boven de 2000 K.W.U.? De heer Turksma: Als U even wacht, U mag mij niet in de rede vallen. Boven de 2000 K.W.U. daarop kom ik straks terug in verband met het adres van het Plaatselijk Comité van Middenstandsbelangen van Oc tober j.l., waarin wordt gevraagd dat zoo mogelijk de laagste grens voor toepassing van het speciaal tarief wordt verlaagd tot 2000 K.W.U. Boven een verbruik van 2000 K.W.U. zouden volgens deze lijst komen 26 bedrijven. Een overgang van dubbel naar speciaal tarief levert naar de raming van Burgemeester en Wet houders bij een minimum-verbruik van 3000 K.W.U. bij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 10