ot
410 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Van deze zijde is er op gewezen, dat het vooral thans
de post indirecte belastingen is, die het mogelijk maakt
dat de moeilijkheden voor dit college nog niet zoo heel
groot zijn. Zoolang er in Leeuwarden nog een batig
slot is of een toevlucht in de bedrijfswinsten, die er
gemaakt worden, kan men het roer wel recht houden,
doch dat zal wel anders worden als de positie van Leeu
warden anders wordt. En als alle teekenen niet be
driegen, zal die anders worden en dan zal ook ons ge
meentelijk scheepje in de branding komen en zullen wij
zien hoe dan de houding van de gezagvoerders zal zijn.
Dan komen naar mijn meening de moeilijkheden pas
voor de volle 100 op dit college aan.
Ik geloof, ik ben geen vriend van de O. S. P., men
weet dat wel en men kan dat natuurlijk levendig be
grijpen, maar ik geloof ik mag dit via U, mijnheer
de Voorzitter, wel tegen de O. S. P. zeggen dat er
in de huidige situatie, zooals die in Leeuwarden thans
is, op dit oogenblik voor de O. S .P. in Leeuwarden wel
wat is te verdienen.
De heer Muller: Dat is óók politiek
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik kom
thans tot een ander punt, n.l. de opcentenheffing op de
Gemeentefondsbelasting. Het is bekend, dat het vorige
jaar door mij een voorstel bij het college is aanhangig
gemaakt om een progressieve regeling van die opcenten
onder de oogen te zien, maar ten slotte heb ik dat voor
stel, omdat het geen voldoenden steun ondervond, weer
teruggenomen. Ik heb toen verwezen naar verschillende
gemeenten, waar reeds langen tijd, n.l. zoolang de Wet
op de financiëele verhouding bestond, een progressieve
regeling in de opcenten was. Thans is door ons mede
lid, de heer Dijkstra, een voorstel ingediend, waarbij
ons tevens een becijfering wordt aangeboden, die ge
baseerd is op een zelfde totale opbrengst aan opcenten,
wat natuurlijk ook niet anders kan en waar men beslist
rekening mee moet houden.
Ik meen, dat ik de strekking van dit voorstel aldus
kan aangeven, dat het inderdaad ernstig is bedoeld om
de minst draagkrachtigen iets te ontlasten en de meer
draagkrachtigen iets hooger te belasten. Ik geloof dat
vooral de arbeiders, de lagere ambtenaren en een zeer
groot deel van den kleinen middenstand met dit voor
stel gebaat zullen zijn. Ik zie het zelfs zoo, dat het in
het bijzonder voor een breede groep middenstanders
iets aantrekkelijks heeft, omdat het juist voor de groe
pen met een zuiver inkomen van 2000.— tot 5000.—
de belasting gelijk laat staan zooals die tot nu toe was,
n.l. met 60 opcenten. Ik meen dat juist daardoor voor
verschillende meer kleine middenstanders dit voorstel
vooral aantrekkelijk wordt gemaakt.
Ik wil er op wijzen dat een andere indeeling of op
bouw van de cijfers natuurlijk ook zeer goed mogelijk
is. Misschien ware het tot 3500.of 4000.te
wagen met 50 of 55 opcenten en daarna 60, om vervol
gens te gaan tot 70 of desnoods 75 opcenten. Een der
gelijke cijfergroepeering zou misschien dit voordeel
hebben, dat het voorstel wellicht voor meerderen iets
meer acceptabel was en dat het dan naar mijn meening
ook zoo zou komen te staan, dat men niet direct alle
expansie uit de geheele opcentenregeling zou nemen,
d. w. z., als men met de hoogere bedragen nu direct
gaat tot 80 opcenten, staat daarmee vast. dat men die
straks niet hooger meer zal kunnen belasten en dat dus,
als het volgend jaar door den nood der tijden de be
lasting hooger moet worden, daardoor dan uitsluitend
de meer kleine menschen zullen worden getroffen. Daar
staat natuurlijk tegenover dat, zooals het voorstel thans
is ingediend, die menschen thans een meer direct voor
deel uit dat voorstel zouden trekken.
Mijnheer de Voorzitter, wanneer ik dit voorstel zie
en zoo zie ik het als een poging tot meerdere
benadering van het stelsel „belasting naar draagkracht",
dan heeft dat mijn sympathie. Het is bekend dat ook
in het Anti-Revolutionnaire Gemeenteprogram hier ter
stede een dergelijke zinsnede voorkomt en juist dat pro
gram heeft het vorige jaar van de zijde der Sociaal-
Democraten eenige goede woorden in ontvangst mogen
nemen.
Ik wacht dus met belangstelling af wat het college
ten opzichte van dit voorstel zal antwoorden. Ik wil dit
wel zeggen, dat ik, hoewel niet zeer nauw, toch in de
verte daarbij betrokken ben en dat ik er dus niet heele-
maal los van sta. Indien dit voorstel ondersteuning zou
moeten hebben om in behandeling te kunnen komen, wil
ik bij dezen het voorstel, dat door den heer Dijkstra is
ingediend, wel ondersteunen, opdat het in behandeling
zal kunnen komen. Wellicht zou dat anders ook wel
kunnen, maar dan kan het nu althans zeker in behan
deling komen Ja, mijnheer Turksma, dat ik dat
doe is een bewijs, dat ik meer rekening wil houden met
de minderheden, dan men hier met de minderheden van
rechts heeft gedaan.
Wat betreft de passage in het Sectieverslag, mijnneer
de Voorzitter, omtrent vergunningen voor demonstra
ties en optochten, zou ik, waar ik daarover in de sectie
uitvoeriger heb gesproken dan uit hetgeen daarover in
het Sectieverslag is vermeld kan blijken, met Uw verlof
daarover nog wel een enkel woord willen zeggen.
Ik wil ter verduidelijking dit zeggen, dat mijn opmer
king vooral betreft het geven van vergunning voor het
houden van demonstraties op Zondag. Ik kan wel zeg
gen dat in onzen kring is overwogen n.l. door de
Anti-Revolutionnaire en Christelijk-Historische Raads
fracties om een voorstel in te dienen tot wijziging
van artikel 30 van de Algemeene Politieverordening,
waarin op het oogenblik is vastgelegd dat het geven
van vergunningen berust bij den Burgemeester, maar
waarvoor in de plaats wij dan zouden hebben willen
lezen dat die bevoegdheid berust bij den Gemeenteraad.
Ik zeg, dat een oogenblik is overwogen om een dergelijk
voorstel in te dienen en ook is overwogen om te komen
met een voorstel, dat art. 30 van de Algemeene Politie
verordening zoodanig zou worden gewijzigd, dat de
Raad alleen te pas zou komen bij het geven van ver
gunning voor optochten en demonstraties op Zondag.
Ik zeg nogmaals, dat is overwogen, maar ik meen dat
het geen zin zou hebben, hier dergelijke voorstellen in
te dienen, omdat wij gelooven, dat zij op het oogenblik
geen kans van slagen zouden hebben, 't Ware intus-
I schen misschien mogelijk, dat de Burgemeester ook
zonder een poging tot wijziging van de verordening -
meer dan tot nu toe rekening hield met de principiëele
bezwaren van een groot deel der gemeentenaren,
Ten opzichte van het demonstratiestandpunt in het
algemeen is dit toch een feit, dat zelfs de heer Albarda
één jaar geleden nog ietwat anders stond tegenover het
houden van optochten en straatdemonstraties dan thans,
En het was ook de heer Marchant, die in de „Vrijzin
nig-Democraat" een artikel heeft geschreven, waarin
hij zegt, dat straatdemonstraties niet meer democratisch
zijn.
De heer Turksma heeft gewezen op iets, waarop ik
ook zou willen wijzen en wat ik ook in de sectie heb
ter sprake gebracht, n.l. het gebruik van de openbare
straat voor allerlei partij- en politieke propaganda door
verschillende partijen. Ik vrees dat ook in onze stad -
en onze stad maakt misschien geen uitzondering de
straat te veel het tooneel wordt voor het voeren van
allerlei propaganda door de verschillende politieke par
tijen en dat wij, zij het dan gelukkig voorshands nog op
respectabelen afstand, in dat opzicht Duitschland en
andere landen zullen volgen, waar de politieke propa
ganda op publiek terrein dikwijls door straatgevechten
van zeer ernstigen omvang wordt gevolgd.
Eenige weken geleden op een Zaterdagavond trok
het mijn aandacht, dat aan weerszijden van Kelders en
Voorstreek zich een groep menschen voortbewoog, die
ventten met een bepaald blad en dat aan de eene zijde
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 411
door de eene groep telkens werd geroepen
„Wie maakt onze centen zoek?",
waarop dan van de andere zijde werd geroepen
„Dat is Ruys de Beerenbrouck
De heer Muller: Is dat een leugen
De heer Wiersma: Al het verdere liefs van dat versje
:al ik den Raad maar sparen. Ik hoop echter dat tegen
een dergelijk optreden strengere maatregelen zullen
worden genomen.
Het is mij bekend dat ook „Het Volk" heeft ge
schreven, dat soms, vooral bij groote demonstraties,
dergelijke beurtzangen en spreekkoren niet te voorko
men zijn, maar ik had graag gewild dat men er van die
zijde wat meer zoo tegenover zou staan, dat zooiets j
afkeurenswaardig is. Niet geheel ten onrechte werd I
enkele dagen geleden door een Raadslid van den Vrij-
heidsbond in den Utrechtschen Gemeenteraad aan de
S, D. A. P. de vraag gesteld, hoe men het daar wel zou j
vinden, als door andersdenkenden de openbare straat
werd gebezigd voor propaganda op deze wijze
„Het allergrootst gespuis
Volgt Albarda en Duys,"
,,V7ie kan er beter liegen
Dan Oudegeest en Vliegen?"
De heer De Boer (wethouder): Dat is unfair!
De heer Wiersma: Ik ben het met dat Vrijheids-
bondsche Raadslid eens, dat dit zeer afkeurenswaardig j
zou zijn en derhalve (spreker onderbreekt zijn
rede even in verband met eenig rumoer in den Raad), j
De Voorzitter: Mag ik vragen of de heer Wiersma
wil doorspreken
De heer Wiersma: Uit het onrustige optreden van
de overzijde blijkt wel, dat men daar begrepen heeft,
waar het om gaat. Wij plaatsen ons op het standpunt,
dat dit afkeurenswaardig zou zijn, maar dan mogen wij
ook van de overzijde verwachten, dat men daar ook
ten opzichte van de Overheidspersonen, die ons het
naast staan, niet langer volhardt in een dergelijk op
treden.
Er is hier ook gesproken over de salarissen en loonen.
Onzerzijds wordt gemeend, dat er voorshands geen
reden is voor een verdere verlaging dan thans het ge
val is. Wel wordt nog gaarne tegemoet gezien de door i
het college in uitzicht gestelde staat, waarop is aange- j
geven het totaal aantal personen, dat in gemeentedienst
is en waarbij tevens is aangegeven wat elke persoon
apart verdient aan loon of salaris. Er zou kunnen wor
den opgemerkt dat dit wel uit de begrootingsstukken
valt te halen, maar meerdere Raadsleden hebben daar
mee dezen zomer eenige uren zoek gemaakt en zullen
met mij tot de conclusie zijn gekomen, dat het èn uit
de begrootingen èn uit de stukken, zooals die daar lig
gen, niet valt te halen. De eene bedrijfsbegrooting is in
dat opzicht veel ovèrzichtelijker dan de andere; bij de
eene is het te doen, maar de andere zal dan het begon
nen werk weer in de war sturen, zoodat het toch niet
is te doen. Ik zag dus graag dat den Raad een derge
lijke staat werd verschaft, opdat wij ons kunnen bera
den of de uniforme korting van 3 moet doorloopen
of dat er via den Raad of het Georganiseerd Overleg
een poging moet worden gedaan om ook hier de minst
draagkrachtigen iets te ontlasten en aan de anderen een
iets hoogere korting op te leggen dan 3
Mijnheer de Voorzitter, in het Sectieverslag is ook
aan het woord een voorstander van een progressieve
Personeele Belasting, Ik heb daar het vorig jaar bij de
openbare beraadslagingen bij de begrooting ook op ge
wezen: ik heb toen gewezen op de mogelijkheid van het
toepassen van een ander tarief voor den eersten grond
slag van de Personeele Belasting, n.l. van de huur
waarde, door daarbij een progressief tarief toe te pas
sen in tegenstelling met het uniforme tarief van 10
dat hier is toegepast. Het is thans niet de tijd om met
een desbetreffend voorstel te komen; dat voorstel had
er moeten zijn 4 maanden voor den aanvang van het
belastingjaar. De wethouder van Financiën knikt van
„neen", maar ik meen dat dit onder de punten valt,
waarvoor de verordeningen 4 maanden voor den aan
vang van het belastingjaar klaar moeten zijn. In ieder
geval zou een dergelijke gedachte mij sympathieker zijn
al wil ik daarmee niet zeggen wat ik uiteindelijk zal
doen dan een verhooging van de opcenten op de
Personeele Belasting. Ik wil er op wijzen, dat de Per
soneele Belasting vroeger wellicht vrij zuiver het beeld
vertoonde van te zijn een verteringsbelasting, maar te
gelijk doet zich op het oogenblik, tengevolge van aller
lei omstandigheden, het feit voor, dat, waar dat vroeger
wél zoo was. die belasting thans dat beeld niet meer
vertoont. Wat toch is het geval? Wij zien thans dat
vooral de huurprijzen waarmee de belastbare huur
waarde gepaard gaat van de meer duurdere per-
ceelen belangrijk zijn gedaald, terwijl die van arbeiders
woningen en iets daarboven lang niet zoo zijn gedaald,
zoodat dus de huurprijzen van de kleine woningen lang
niet zoo zijn gedaald als die van de groote. Door den
eigenaardigen loop der omstandigheden komen wij nu
voor dit feit, dat de Personeele Belasting zeer onregel
matig gaat werken en niet meer als vroeger een zuivere
verteringsbelasting is. Het dient dus in die richting te
worden gestuurd, dat er verandering komt in de uni
forme verdeeling bij de 10 voor den eersten grond
slag. Dat is iets, wat ik gaarne het college in overwe
ging geef en dan hoop ik ook dat de beide Sociaal-
Democratische wethouders er zich van op de hoogte
zullen stellen, dat er in dat opzicht iets te doen is.
Er is door mij ook aan de orde gesteld in de sectie
de 48-uirge werkweek voor het verplegend personeel
in het ziekenhuis. Ben ik goed ingelicht, dan wordt daar
inderdaad vrij belangrijk meer dienst verricht dan 48
uur per week. Ik stel mij op dit standpunt en ik ver
moed dat dit in deze Vergadering wel ondersteuning
zal erlangen dat ik dat vooral voor dit personeel
betreur, omdat daaraan zeer hooge eischen worden ge
steld. Burgemeester en Wethouders hebben in de Me
morie van Antwoord een onderzoek toegezegd; ik hoop
dat dit onderzoek niet al te lang zal duren, opdat er
zeer spoedig verandering in dien toestand zal kunnen
komen.
Dan is door mij, mijnheer de Voorzitter, in de sectie
vergadering aan de orde gesteld de kwestie van de
middagsluiting voor kapperssalons. Deze zaak, zoo zegt
het college van Burgemeester en Wethouders in de
Memorie van Antwoord, ontmoet, blijkens de gevoerde
briefwisseling met den Minister van Economische Za
ken en Arbeid, bij de Regeering geen bezwaar.
Mijnheer de Voorzitter, waar reeds in het algemeen
door den Minister is te kennen geegven, dat hij in be
ginsel geen bezwaar heeft tegen een regeling van deze
zaak, de middagsluiting voor kapperssalons, zou ik
gaarne zien dat, afgescheiden van al het andere ten
opzichte van deze materie, ten aanzien van de kappers
salons van Burgemeester en Wethouders binnen niet al
te langen tijd een voorstel is te verwachten.
Mijnheer de Voorzitter, ik had gaarne gezien dat
door het college ten opzichte van de geheele zaak van
de winkelsluiting, melkventen op Zondag, enz., geen
afwachtende houding werd aangenomen, om na de
eventueele wijziging van de Winkelsluitingswet een
verordening op te bouwen die deze zaak regelt. Het zou
kunnen zijn dat het beter is wel de totstandkoming van
de wijziging der Winkelsluitingswet af te wachten,
maar ik geloof toch zeker dat deze Wet nooit zoo
danig gewijzigd zal worden, of de gemeentelijke wet
gever zal nog groote bevoegdheden behouden ten op
zichte van de regeling van deze materie.
Mijnheer de Voorzitter, er wordt in de Memorie van