416 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
aan de verschillende nooden aandacht is geschonken,
want in het voorstel van Burgemeester en Wethouders
en in hun rapport aan den Raad betreffende het te ver-
leenen subsidie aan de Stads-Armenkamer, doen Bur
gemeester en Wethouders het voorstel om de middelen
aan die instelling te verhoogen en het subsidie te be
palen op 325.000.— in stede van op 309.080.10. De
motiveering daarvan is
omdat wij het raadzaam achten dezen post te ver
hoogen met het oog op de voortdurende slechte om
standigheden en een te verwachten stijging van het
totale bedrag der ondersteuningen."
Een ieder, die deze crisisuitgaven kent, die deze maar
eenigszins kent, zal zeggen dat de zienswijze van Bur
gemeester en Wethouders in dat opzicht juist is. Ik ben
inderdaad blij, dat dit voorstel er op het oogenblik is
en dat dit rekening houdt met behoeften, die mogelijk
in de toekomst zullen blijken.
Mijnheer de Voorzitter, als men het zoo heeft over
de financiëele verhouding, krijg ik den indruk, ook in
verband met het voorstel van den heer Dijkstra, dat wij
in dat opzicht nog niet hebben gedaan wat mogelijk is
om een goede stabiliteit in de financiën te betrachten.
Wij heffen, om kort te gaan, 80 opcenten op de hoofd
som gebouwde eigendommen, 20 opcenten op de hoofd
som ongebouwde eigendommen, 75123 opcenten op
de hoofdsom personeele belasting, 50 opcenten op de
hoofdsom vermogensbelasting, 60 opcenten op de hoofd
som gemeentefondsbelasting. Als ik dat zoo zie, zeg ik,
er is op het oogenblik reeds naast de druk, die de ge
meente legt op de gemeentenaren, nog de provinciale
druk, die ons o .a. dit vertelt, dat in 1933 50 opcenten
op de hoofdsom gebouwde eigendommen, 50 opcenten
op de hoofdsom ongebouwde eigendommen en 16 op
centen op de bemalingsbelasting zullen worden bere
kend. En verder zullen op de vermogensbelasting en
inkomstenbelasting 1933/34 40 opcenten worden gelegd.
Wat het Rijk zal doen is nog niet bekend, maar ook
daar overweegt men een opcentenheffing, zoo noodig
op de Rijksinkomstenbelasting en nog op een ander
object, dat mij op het oogenblik niet te binnen wil
schieten
De heer Wiersma: Opcenten op de Gemeentefonds
belasting.
De heer KoopalOpcenten op de Gemeentefonds
belasting, prachtig. Wij hebben ons dus afgevraagd,
zijn wij inderdaad zoo zuinig uit, en dan zeg ik neen.
Als wij het totaal aantal opcenten zien, dan komen wij
tot een bijzonder cachet, zoo, dat wij moeten zeggen
wij kunnen op het oogenblik niet verder gaan.
Maar daarnaast, naast dien druk, die wordt uitge
oefend op de gemeentenaren, door het heffen van ver
schillende soorten van opcenten, hebben wij zorgen,
zorgen die door het college zijn erkend en waarvoor
de noodige posten zijn uitgetrokken. Ik denk hierbij in
de eerste plaats aan de kwestie van de jeugdige werk-
loozen, een zaak van Overheidszorg, die aan de ge
meenten is opgedragen, zoo noodig met subsidie van
de Regeering. Als ik dan zie dat die zorg voor de jeug
dige werkloozen op het oogenblik meer vraagt dan
verleden jaar 3720. dat voor het Crisis-comité is
uitgetrokken 4890.10 en dat voor de werkverschaf
fing meer is uitgetrokken 91.800. zoodat wij dus
in totaal een verzwaring hebben voor die objecten met
buitengewoon belangrijke sommen, dan komt het mij
voor, dat op het oogenblik betracht is wat noodig is.
Bovendien hebben wij ook nog de subsidies aan de
werkloozenkassen, want ook die moeten functionneeren.
Ook die vragen een verhooging van niet minder dan
16.000. Als ik daarnaast dan nog aanschouw, dat
Burgemeester en Wethouders de stadsverbetering op
het oogenblik niet te niet willen doen, maar naast het
algemeen noodige ook nog de kwestie van de werk
verruiming willen bevorderen, door werken te doen uit
voeren die van ontzaglijk veel nut zijn voor hen, die
werkloos zijn, als ik zie dat op den kapitaaldienst is uit
getrokken 28.600.— voor verbetering van den Noor
dersingel, dat daarop is uitgetrokken voor verbetering
van het tweede gedeelte van den Mr. P ,J. Troelstra-
weg 86.032.41, dat ons staat te wachten een voorstel
tot verbetering van het Oldehoofsterkerkhof, waarvoor
is uitgetrokken 61.220.'dat voor de verbetering
van de scholen 7a en 7b zal worden besteed 14.550.—
en voor verbetering van den ingang van den Prinsen
tuin 1500.en als ik daarbij dan nog aanneem de
verbetering en reorganisatie van de Brandweer met
onderbrenging daarvan in het bekende gebouw, als
mede van het Politiebureau en de vergrooting van de
stadhuisruimte, waarover wij het misschien allen wel
eens zullen zijn dat dit noodig is, dan voelt U wel dat
er in dat opzicht enorme lasten worden gelegd op de
gemeente. Maar naar mijn meening moeten al die wer
ken worden gezien in het verband, dat wij willen be
hoorlijke lokalen voor de verschillende diensten en een
behoorlijk bewoonbare stad, die het aspect krijgt, dat
Leeuwarden niet achteraan komt, maar in dat opzicht
baanbrekend werk verricht. Als ik al die uitgaven be
schouw in het licht van de algemeenheid van de be
grooting, dan zeg ik dat wij ook in dit opzicht trots
kunnen zijn op dit Gemeentebestuur, dat op het oogen
blik, in dezen crisistijd, de mogelijkheid heeft gezien
om dergelijke werken voor te stellen en tot stand te
brengen.
Daarnaast is hier gesproken over de enorme winsten,
die er zouden worden gemaakt door het Gasbedrijf, het
Electriciteitbedrijf, ook door het Grondbedrijf wordt
nog een behoorlijke winst gemaakt, het Slachthuis, enz.
enz. Zeker, mijnheer de Voorzitter, die bedragen zijn
groot, maar als men die groot noemt, moet men daar
tegelijk naast leggen de rekening alleen van de Reini
ging. Die wordt altijd vergeten, dat is een vergeten
hoofdstuk, omdat het verlies oplevert. Dat is echter ten
slotte ook nog niet zoo kolossaal, het is een bedrag van
251.000.— en daar profiteeren wij allemaal van. Daar
zit geen progressie in; die dienst doet zijn werk. zonder
zich af te vragen of men het voor een welgevulde of
voor een minder welgevulde beurs doet.
Als wij dus deze zaken zien in het algemeen verband,
dan zeg ik ik ben blij dat de zaak op het oogenblik
zoo ligt en dat wij, ook gezien de kwestie van de werk
verruiming, op het oogenblik zijn op een behoorlijk plan.
Mijnheer de Voorzitter, de begrooting is kloppend en
toch wordt er op het oogenblik een voorstel ingediend
door den heer Dijkstra om te komen tot belastingver
laging en tot belastingverhooging. Wat wil de heer
Dijkstra hiermee?
De heer Dijkstra: Dat weet jij wel
De heer Koopal: Hij krijgt daardoor een surplus, een
overschot, zooals hij heeft uitgerekend, omdat hij meer
overhoudt dan hij uitgeeft. De zaak is mij alleen niet
erg duidelijk, want ik heb mij de moeite getroost om
het geheele zaakje over te nemen en ik heb dat be
schouwd. Hij heeft gezegd dat de druk op de lagere
klassen in dat opzicht dan zoo zal zijn, dat men kan
zeggen nu, dat beteekent nog al wat. Maar als men
neemt de klasse, die alleen Gemeentefondsbelasting be
taalt, dat zijn de laagst aangeslagenen, dan zullen die
1090 aanslagen minder opbrengen 1498.75. Ik heb dat
bedrag gedeeld door het aantal aangeslagenen en dan
kom ik hiertoe, dat ieder van die aangeslagenen en
dat zijn dan meestal gewone inwonende zoons of dienst
boden gemiddeld per jaar het enorme voordeel heeft,
dat hij minder kan betalen, een bedrag van 1.37}^
De heer Dijkstra: Als dat juist was
De heer Koopal: Ja, dat is juist, U hebt dat zelf in
Uw cijfers neergelegd. Dan krijgen wij de volgende
klasse, van 800.tot 1000.waarbij men een ver
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 417
lichting van belastingdruk per jaar krijgt van 2.75 en
zoo krijgen wij verder bij de klasse van 1000.—
tot 1200.— een verlichting van 4. bij die van
f 1200.— tot 1400.— een verlichting van 4.40, bij
die van 1400.— tot 1600.— een verlichting van
4.20, bij die van 16Ö0.— tot 1800.— een verlich
ting van 3.60 en bij de allerlaatste klasse, waarbij de
druk wordt verlicht, dat is de klasse van 1800.— tot
ƒ2000.—, levert dit voorstel in totaal op een verlichting
van 2.40 per hoofd en per jaar, niet per maand, maar
per jaar.
Nu zeg ik dit. Ik ga uit van de billijkheidsgedachte
en ik kan mij voorstellen, dat de heer Dijkstra op het
oogenblik het evenwicht wil versterken met een sur
plus, maar mijnheer Dijkstra, nu kom ik tot de groote
middengroep van 2000.— tot 5000.— en tusschen
die grenzen is een groot verschil. Ik leef zelf van mijn
eigen salarisje en ik weet heel goed dat, als ik 5000.—
had ik wilde dat ik het had ik een heel andere
kerel was als nu. Maar over die groep zwijgt de heer
Dijkstra, hij zegt daar niets van, hij laat die zaak blanco
en hij denktdat mogen ze zelf uitrekenen
De heer Wiersma: Neen, daar blijft het aantal op
centen 60.
De heer Koopal: Ja goed, dan blijft men daarbij in
de algemeene nivelleering, die wij nu hebben. Maar
dan zou ik zeggen en de heer Wiersma zou dat ook
zeggen als wij bij inkomens van 2000.— tot
5000.— den druk houden op 60 opcenten, dan zijn wij
bij die klassen daar, waar wij op het oogenblik ook zijn,
maar is dat dan op het oogenblik de opklimming, die
wij moeten hebben
De heer Wiersma: Ik heb ook gezegd, dat ook een
andere groepeering mogelijk was.
De heer Koopal: Uitstekend, dat is voor Uw reke
ning, maar ik houd hier rekening mee.
Als de heer Dijkstra dan de 5000.— is gepasseerd,
begint hij met 1000.op te klimmen, van 5000.—
tot 6000.—, van 6000.tot 7000.—, van 7000.—
tot 8000.—, van 8000.tot 9000.— en van
9000.— tot 10.000.— en dan houdt hij weer op en
zegt: als die groep van 2000.— tot 5000.60 op
centen betaalt en die 5 groepen van 5000.— tot
10.000.— elk 70 opcenten ja, mijnheer Dijkstra,
het is uitstekend, wat U wilt, maar als ik op het oogen
blik zie dat de verhouding van 70 opcenten loopt van
5000.— tot 10.000.—, dan zeg ik dat ook bij die
groepeering nog zoo'n groot verschil zit in de grenzen,
dat het mij absoluut onjuist lijkt om al die groepen in
te deelen bij de 70 opcenten.
Dan komen natuurlijk de groepen boven 10.000.—
en als de heer Dijkstra eindelijk de 15.000.te pak
ken heeft, gaat hij zoo door tot 200.000.— en dan
wordt van die groepen steevast genomen 80 opcenten,
terwijl ook de groep van 10.000.— tot 15.000.valt
onder de 80 opcenten.
Mijnheer de Voorzitter, zooals ik de zaak zie, getuigt
dit voorstel, wat betreft de heffing van opcenten op de
Gemeentefondsbelasting, te zijn een weinig serieus voor
stel. Ik zie het op het oogenblik zoo, dat er wèl een
rekensommetje is opgezet, maar dat hier niet is geweest
een behoorlijk accres en een behoorlijke toeneming en
naar mijn meening is het den heer Dijkstra niet gelukt
om mij te overtuigen dat hij, door het verlagen alleen
van de lagere klassen, de zaak daarmee heeft gezien in
het algemeen gemeentelijk verband. Ik meen dat hij
daarmee op het oogenblik de zaak onjuist en onzuiver
ziet.
Wat geldt voor het voorstel betreffende de opcenten
op de Gemeentefondsbelasting, geldt in de tweede
plaats voor de verzwaring van opcenten op de Perso
neele belasting. Op het oogenblik staat de zaak zoo, dat
bij een huurwaarde van tot en met 200.worden
geheven 75 opcenten, bij 201.— tot en met 260.—
83 opcenten, bij 261.— tot en met 320.— 91 opcen
ten, bij 321.— tot en met 380.99 opcenten, bij
381.tot en met 440.i07 opcenten, bij 441.
tot en met 600.— 115 opcenten en bij meer dan
600.— 123 opcenten. Nu komt de heer Dijkstra en
zegt: ik trek dat een beetje door, ik wil dat een beetje
verzwaard zien. Hij begint daar, waar men is opgehou
den, hij begint van 600.— tot 800.— met 123 op
centen en gaat dan zoo door, ten slotte klimmende tot
160 opcenten. Ja, de heer Dijkstra had het ook nog
zwaarder kunnen doen; waarom is hij opgehouden bij
160 opcenten?
De heer Vromen (die tijdens de rede van den heer
Koopal ter vergadering is gekomen): Men moet toch
één keer ophouden?
De heer Koopal: Hij had toch kunnen zeggen ik ga
nog wat door, ik brei de kous nog verder af.
Ik zou echter zeggen, waar de begrooting kloppend
is gemaakt en waar wij op het oogenblik overtuigd zijn
dat wij allen wat moeten doen enwat moeten laten
vallen, daar aanvaard ik de begrooting in haar alge
meenheid en daar zeg ik waar op het oogenblik de
noodzakelijkheid van belastingverhooging niet is geble
ken, ben ik op het oogenblik geen voorstander er van
om tot verzwaring van dien druk mee te werken.
Maar bovendien de heer Dijkstra heeft op het
oogenblik een ietwat andere denkwijze dan die, welke
ik heb
De heer Muller: Daarvoor is hij ook bij de O. S. P.
De heer Koopal: daarvoor is hij dan ook ver
anderd van politiek inzicht en heeft hij zich aangesloten
bij een andere politieke partij maar de heer Dijkstra
heeft ook het vorig jaar gesproken bij de begrooting
bij het voorstel van den heer Hofstra tot verlaging van
de electriciteitsprijzen en hij zei toen letterlijk het
staat op bladz. 245 van de Handelingen
„Elke cent van het tarief toch is ongeveer 20.000.— a
25.000.als er dus 5 cent afgaan, wordt het vijf maal dat
bedrag en moet er een kleine anderhalve ton komen. Wil de heer
Hofstra dan voorstellen doen, om tegelijkertijd de belasting te
verhoogen? Dan krijgen wij ten m.nste een inzicht in zijn be
doeling en geen scheeven indruk."
Als ik dat zoo lees, kom ik tot de conclusie, dat de heer
Dijkstra het vorig jaar nog niet zoo gebrand was op
een belastingverhooging, die hij nu heeft voorgesteld en
waarvoor misschien tot grondslag is genomen de mee
ning van den heer Wiersma om te komen tot een pro
gressieve opcentenregeling.
Ik kan dus de meening van den heer Dijkstra niet
deelen. Wij hebben op het oogenblik de zaak in haar
algemeenheid te bezien en ik blijf er bij dat ik datgene,
wat ik op het oogenblik niet noodzakelijk vind, ook niet
zou willen. Dat wil niet zeggen dat er ook niet bepaalde
verlangens leven in mijn hart, die misschien beoogen
om door verschuiving van den belastingdruk verbete
ring te brengen in de Gemeentefondsbelasting of een
verlaging van druk aan te brengen, door Leeuwarden
voor de Personeele belasting te brengen van de 5e naar
de 4e klas. Als de heer Dijkstra een voorstel had ge
daan in dien geest, had ik kunnen zeggen hij wil al
thans de lagere groepen iets ontlasten
De heer Dijkstra: Dat kan toch niet meer
De heer Koopal: Dat kan nu niet meer, maar dan had
U maatregelen moeten treffen toen het wèl kon
De heer Dijkstra: Dat maak ik zelf uit
De heer Koopal: Maar dan moet U nu niet doen alsof
juist is wat U voorstelt. Dan zeg ikik benijd U Uw