420 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. werpen, is kortelings ook weer aan het college van Burgemeester en Wethouders door de stemming in den Raad duidelijk gemaakt toen er een bijzonder gewichtig voorstel hier aan de orde was. Mijnheer de Voorzitter, ik kom nu tot de begrooting zelve. Wanneer ik in den aanbiedingsbrief van de begrooting voor 1932 lees, dat Burgemeester en Wethouders met voldoening constateeren, dat zij er in geslaagd zijn de begrooting sluitend te maken zonder belangrijke en noodig geoordeelde posten te schrappen en zonder de belastingen te verhoogen, dan laat zich daarmee een passage vergelijken uit den aanbiedings brief van de begrooting voor dit jaar, waarin het vol gende te lezen is „Bestendiging daarvan is intusschen alleen bij een zeer voorzichtig geldelijk beheer, mede gericht op volgende jaren, mogelijk." Welnu, mijnheer de Voorzitter, dit is een zinsnede die mij bijzonder gefrappeerd heeft en die ik zeer toejuich. Inderdaad moet men bij het maken van een begrooting wel degelijk kijken naar volgende jaren en of men nu pessimistisch of optimistisch is, niemand onzer weet hoe lang deze moeilijke tijden, die wij nu doorleven, nog zullen duren. Wanneer ik b.v. zie dat een van onze knapste koppen in Nederland, Dr. Colijn, in de Kamer bij de behandeling van het ontwerp-vraagstuk van de inpoldering van den Noordoosterpolder er ten sterkste op heeft aangedrongen dit werk niet te laten vallen, omdat in tijden van hoogsten nood, in 1934, een der gelijk groot object voor de werkloosheid niet gemist kan worden, wanneer ik zie dat een man als Dr. Colijn, gezien de buitengewoon groote talenten, gezien de bui tengewoon groote relaties en het buitengewoon groote arbeidsveld, dat zijn geest bestrijkt, door de verschil lende functies die hij bekleedt, dat een man als Dr. Colijn verwacht, dat wij nog niet aan het einde der werkloosheid zijn en den toestand nog lang niet zoo is dat zich een begin van den dageraad vertoont, welnu, mijnheer de Voorzitter, dan is het begrijpelijk dat, wan neer wij een begrooting als deze bekijken, Burgemeester en Wethouders tot hunne voldoening en ook tot onze voldoening constateeren dat de begrooting sluitend is gemaakt, waarbij zij onmiddellijk er den nadruk op leggen „zonder belangrijke posten te schrappen" en ook ik sta op het standpunt, dat wanneer het mogelijk is, men in een gemeente als Leeuwarden het cultureele werk, dat de gemeente doet, zoo lang mogelijk moet vasthouden en het zou eerst dan in den alleruitersten nood geoorloofd zijn dit cultureele werk te laten vallen. U begrijpt dat wij op het oogenblik niet geneigd zijn om dit te doen en wij willen pogen het cultureele werk. dat op het oogenblik door de gemeenschap staande wordt gehouden niet te laten vallen. Dan volgt hieruit wel, dat wij de begrooting moeten bekijken in het licht van de volgende jaren. Wanneer men ziet hoe de be grooting sluitend is gemaakt, wanneer men ziet dat de begrooting o. a. sluitend is gemaakt door de hoogere winsten uit de bedrijven niet dat deze zoo geweldig zijn gestegen, dat is niet waar, alleen de cijfers op de begrooting vertoonen deze stijging dan blijkt dat de begrooting niet zoo heel stevig is. Zoo is b.v. in 1931 voor de Gemeentelijke Gasfabriek een winst geraamd van 23.000.'terwijl in werkelijkheid een winst van 63.000.— is gemaakt. Voor 1933 is een winst geraamd van 80.000.—. Dit is niet een bewijs dat de winst dit jaar zoo geweldig zal toenemen, het bewijst alleen dat men nu de ramingen heeft moeten opvoeren tot het hoogst mogelijke bedrag. De Voorzitter: De muziek is er uit. De heer Vromen: De muziek is er uit, mijnheer de Voorzitter, maar ik vind dat goed. Ik houd wel van muziek ik heb zoo vaak al laten merken, dat ik voor het tot zwijgen brengen van een heel korps niet gevoel ik voel wel voor muziek, maar ik vind het heel goed dat zij uit de begrooting is. Het is eenige jaren geleden, dat wij van het college gehoord hebben: wij blijven er voor de ramingen zoo juist mogelijk te doen zijn. Ik vrees echter dat dit streven een belangrijken zweepslag heeft gekregen door den nood der tijden en wanneer men kans had gezien op een andere manier de begroo ting sluitend te maken, dan had men deze cijfers niet zoo juist geraamd als nu het geval is. Er zal misschien nog wel een heel klein beetje muziek in zitten, maar veel zal er niet meer in zijn, omdat deze posten zoo veel hooger op de begrooting staan en in werkelijkheid de winsten niet belangrijk zullen toenemen. Daarom is de begrooting niet zoo stevig als wij oppervlakkig zou den denken, wanneer wij alleen maar naar de cijfers kijken. Juist het feit dat de muziek er uit is, geeft ons te denken. In verband met de passage die wij zoo juist gelezen hebben in den aanbiedingsbrief, dat men een voorzichtig geldelijk beheer heeft te voeren, mede ge richt op volgende jaren, kan het Burgemeester en Wet houders niet verwonderd hebben dat een van de leden in de sectievergadering gevraagd heefthebben Bur gemeester en Wethouders eenig idee over het batig saldo van den dienst 1932? Ik heb deze vraag al vaker gesteld en heb daarop in de Memorie van Antwoord altijd hetzelfde antwoord van Burgemeester en Wet houders gekregen, of liever gezegd, zij weigeren daarop te antwoorden. Bij de mondelinge besprekingen, onder de sfeer van welwillendheid die hier in de Raadszaal heerscht, hebben wij wel eens een antwoord gekregen, maar dit is toch niet de juiste manier. Nooit of te nim mer dan na lang gevraag, heeft men een cijfer gege ven van het batig saldo. Ik begrijp ook heel goed dat dit cijfer met absolute vastheid niet te zeggen is, maar eenig inzicht moeten Burgemeester en Wethouders zeker hebben op het oogenblik waarop zij de begroo ting aanbieden met deze passage, dat men een voor zichtig geldelijk beheer moet voeren en heeft te kijken naar de toekomst, wanneer wij weten dat wij de vorige jaren hoofdzakelijk hebben gedreven op de hooge batige saldi van voorgaande jaren. Het is een vraag die ab soluut voor de hand ligt en die Burgemeester en Wet houders hebben kunnen zien aankomen. Het is logisch en redelijk wanneer uit den Raad stemmen opgaan, die vragen: kunnen Burgemeester en Wethouders ook zeg gen hoe het staat met post 1 van de begrooting voor 1934, hoe het met het batig saldo staat? Ik ben zoo brutaal een voorspelling te doen. Ik wil voorspellen dat het batig saldo over 1932, hoewel in die begrooting wel wat muziek zat, waarschijnlijk belangrijk lager zal zijn dan men bij de behandeling van die begrooting gedacht heeft. Wanneer dit zoo is, mijnheer de Voor zitter, nu wij inderdaad de begrooting sluitend krijgen door de winsten uit de bedrijven, nu alle muziek er bijna is uitgehaald, dan houd ik mijn hart wel een beetje vast voor de volgende jaren. Dan vrees ik dat voor volgende jaren andere maatregelen zullen moeten worden genomen, die wij nu nog niet aandurven en dat wij met bezuinigingen van verderen aard zullen moeten komen, dan wij nu gedaan hebben. Mijnheer de Voorzitter, een enkel woord over de bezuinigingen zelf. Er is in de begrooting momenteel een bedrag van ongeveer 70.000.— a 80.000.— be zuinigd, welke bezuiniging in hoofdzaak zit in de be grooting van Gemeentewerken. Deze is geweldig sterk besnoeid en wanneer wij lezen in de Memorie van Ant woord dat ten aanzien van deze bezuinigingen Burge meester en Wethouders zeggen ik kan het niet zoo gauw vinden maar het komt hierop neer, dat Bur gemeester en Wethouders zeggen dat het mindere onderhoud, dat nu gedaan wordt, dat het geld dat minder beschikbaar wordt gesteld voor het onderhoud van verschillende objecten, uit den aard der zaak niet aan die objecten ten goede komt. Mijnheer de Voor- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 421 dtter, dit is dus eigenlijk geen bezuiniging, maar het weglaten van veel, niet altijd even noodzakelijk, onder houd. Het is geen bezuiniging die voor de toekomst geldt, maar een bezuiniging die in een der volgende jaren ongedaan moet worden gemaakt. Uit het ant woord van Burgemeester en Wethouders blijkt dat wij in 1934 en 1935 op een dergelijke bezuiniging niet kunnen rekenen, willen wij niet een zuinigheid toe passen. die de wijsheid bedriegt en waardoor het onder houd van verschillende objecten te kort schiet. Dat maakt, mijnheer de Voorzitter, dat ik omtrent de voor zichtigheid van het geldelijk beheer dat mede gericht is op de volgende jaren, zooals in den aanbiedingsbrief van deze begrooting staat, niet zoo absoluut gerust ben. Een enkel woord nog omtrent de bedrijfspolitiek in het algemeen. Ik behoor tot degenen die het niet redelijk vinden dat men de bedrijven van de gemeente, monopolistische bedrijven, er een verwijt van maakt dat daar winsten worden gemaakt, en ik vind het zeker niet onredelijk dat die winsten in de gemeentekas komen. En waarom, mijnheer de Voorzitter Wanneer wij ons afvragen waarom de gemeenschap van verschillende diensten monopolistische bedrijven heeft gemaakt, dan is dit niet om de winst begonnen maar om de gemeenschap te dienen. Als het alleen gebeurt om op een bedrijf wat te verdienen, dan, mijnheer de Voorzitter, ben ik tegen socialisatiepogingen, omdat dan ook die bedrijven monopolistisch worden, waarvoor anders geen motieven aanwezig zijn. Het motief, waarop de bedrijven tot nu toe in den regel monopolistisch zijn geworden, is omdat de aard van de producten die zij fabriceeren of de aard van de diensten welke zij bewijzen zóó belangrijk zijn, zóó vitaal is, dat iedere storing de gemeenschap zoo zeer zou treffen, dat de gemeenschap de waarborg wil hebben dat geen storingen kunnen plaats hebben en deze waarborg kan de gemeenschap alleen dan ver krijgen, wanneer zij de bedrijven tot zich trekt, bedrijven als de Gasfabriek, Electriciteitsbedrijf, enz. Dit zijn zoo vitale bedrijven, waarbuiten de gemeenschap geen uur kan leven en daarom zegt de gemeenschap wij moeten zelf deze bedrijven in handen hebben, om den waarborg te hebben dat dergelijke storingen niet kunnen plaats vinden. Men kan er wel anders over denken, maar feit is toch dat het monopolistisch karakter der bedrijven ont leend wordt aan de meest vitale belangen die deze be drijven voor de gemeenschap hebben en daarom behoeft de gemeenschap als zoodanig geen anderen eisch te stel len dan dat die bedrijven zoo safe mogelijk geëxploiteerd worden, opdat zij ten allen tijde kunnen voldoen aan de vitale nooden waarin zij moeten voorzien, èn dat zij zuiver en goed worden beheerd. Dat is de bedoeling. Het is onjuist te zeggen, dat deze bedrijven geen win sten mogen maken. Mijnheer de Voorzitter, ik sta op het standpunt dat men alleen uit dit oogpunt de be drijven moet bekijken. Men moet echter als eisch stellen dat de producten die de bedrijven leveren en de dien sten waarin zij voorzien, binnen het redelijk bereik van een ieder, die deze noodig heeft, worden gebracht. De vraag dus of bedoelde bedrijven te veel of te weinig winst maken is voor mij geen vraag; voor mij is wel een vraag of de tarieven zóó zijn dat misbruik gemaakt wordt van het monopolistische karakter, ra. a. w. dat de tarieven dus zoo hoog zijn dat rede lijkerwijze degenen, die voor deze allernoodzakelijkste levensbehoeften aangewezen zijn op deze bedrijven, hiervan niet kunnen gebruik maken. Het is niet mogelijk in deze een absoluten maatstaf aan te leggen. Men kan niet zeggen de prijs van het gas moet zooveel cent per kubieken meter zijn. Dat is niet mogelijk, wij kunnen alleen een relatieven maatstaf in dezen aanleggen. Wanneer ik kijk naar den prijs van het gas, naar den electriciteitsprijs in deze ge meente en ik vergelijk deze met de prijzen elders, dan heb ik niet het gevoel, mijnheer de Voorzitter, dat het in dezen tijd absoluut noodig en gewenscht is die ta rieven te verlagen. Wat betreft de gastarieven bestaat hier in dezen Raad misschien wel dienaangaande een communis opinio. In de sectie is van de zijde van hen die de electrici- teitstarieven willen verlagen, uitdrukkelijk gezegd: voor het gas vinden wij verlaging niet noodig; dat is hier goedkoop genoeg. Welnu, mijnheer de Voorzitter, daaruit blijkt absoluut dat door hen het standpunt wordt ingenomen dat het maken van winst wel geoorloofd is. Wat betreft de kwestie van de tarieven, wanneer men de tarieven van het Gemeentelijk Electriciteitbedrijf vergelijkt met de tarieven elders in Friesland en elders in het land, dan mijnheer de Voorzitter, al mogen wij hier misschien niet op het laagste punt staan, toch geloof ik niet dat zij zóó hoog zijn dat ik zou willen medewerken tot ver laging van deze tarieven en wel daarom niet, omdat op het oogenblik de gemeentebegrooting deze winsten niet kan missen, of men moet er andere dingen tegen over stellen, waaraan ik niet kan medewerken, als b.v. belastingverhooging. Daar doe ik niet aan mee, terwijl bovendien daar wijs ik met nadruk op het probleem verkeerd gesteld is, want, al is de winst door zeer toe vallige oorzaken dit jaar iets grooter dan andere jaren, het blijft toch alleen een ramingskwestie. Ik heb de cijfers van de rekening vergeleken met die op de be grooting en ik moet zeggen, de muziek is er uit, waar door het accoord wat voller is geworden. Het is een eigenaardige beeldspraak, maar zoo is het nu eenmaal De Voorzitter: U bent een muzikaal mensch De heer Vromen: U hoort dat ik het niet ben Bo vendien zijn die posten geflatteerd. De winst van het Electriciteitbedrijf is geflatteerd en waarom Omdat, zooals zeer duidelijk in den aanbiedingsbrief en ook in de Memorie van Antwoord te lezen ,is, men altijd met de mogelijkheid rekening moet houden dat de onderhandelingen met de Provincie er toch nog op zouden kunnen uitdraaien, dat eenige tegenprestatie door de gemeente zou moeten worden geleverd. Nu wil ik over deze zaak zelf een enkel woord zeggen. Ik wil dan zeggen dat ik na bestudeering van het contract de overtuiging heb gekregen, dat nóch moreel nóch juridisch het laatste gezegd met de noodige onbescheidenheid de gemeente de verplich ting heeft om een nieuwe extra bijdrage aan het Pro vinciaal Electriciteitsbedrijf te leveren en ik hoop dat het college, wanneer deze meening in den Raad ook overi gens aanwezig is, ook deze meening deelt en dat het college bij de onderhandelingen met het Provinciaal Electriciteitsbedrijf dat zich op het oogenblik achter mij verschuilt wel degelijk tot uiting brengt dat de Raad van meening is dat er geen verplichting op de gemeente rust en wanneer zij de gemeente toch nog een bijdrage afdwingt en met een aanbieding komt, dan doet de gemeente meer dan zij verplicht is. Mijnheer de Voorzitter, een uitzondering wat de winsten op de bedrijven betreft, zou ik willen maken voor het Openbaar Slachthuis. En waarom, mijnheer de Voorzitter Het Openbaar Slachthuis is geen bedrijf in den letterlijken zin van het woord. Het Openbaar Slachthuis is niet een inrichting, die anders door parti culieren zou worden geëxploiteerd en een vitaal karakter draagt, maar het Openbaar Slachthuis is een instituut dat langs wettelijken weg bevordert niet verplicht gesteld de hygiëne te dienen. Het alpha en omega, het doel van het Openbaar Slachthuis, is een hygiënische maatregel; daaraan behoort de gemeenschap niet te verdienen. Deze mag de gemeenschap geld kosten en mag door haar gesubsidiëerd worden, maar verdienen aan een dergelijken hygiènischen maatregel is absoluut fundamenteel onjuist, terwijl bijvoorbeeld de gemeen-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 20