422 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. schap een vrij groot, zij het dan niet al te groot, bedrag moet geven voor de hygiënische verzorging voor andere waarborgen die zij meent noodig te hebben, die de Overheid heeft ingesteld voor andere levensmiddelen en gebruikswaren, voor de uitvoering van de Waren wet en voor de uitvoering van de Vee- en Vleesch- keuringswet. Het is een moreele verplichting, de taak van de gemeenschap, een taak die de gemeenschap zal moeten nakomen, ook al zal het geld kosten. M. i. is het onlogisch dat de winst van het Openbaar Slacht huis geheel in de gemeentekas komt en ik wil mij ver stouten om bij de behandeling van de begrooting van het Openbaar Slachthuis voor te stellen de winst in het bedrijf zelf te laten, want laat men de winst in het bedrijf en had men dit al die jaren gedaan dat het be drijf bestaat dus sedert 1926 dan zou er nu reeds meer dan een ton in het bedrijf zijn overgebleven, wat zou kunnen gebruikt zijn om de tarieven voor keuringen, enz. te verminderen. Dan zou dus de hygiënische maat regel minder geld gekost hebben aan de betrokkenen. Nu heeft men deze winst geabsorbeerd, en is het aan de gemeenschap ten goede gekomen. Dit is m. i. een onjuist principe. Door haar klein winstbedrag neemt de begrooting van het Openbaar Slachthuis op het oogenblik ten op zichte van de gemeentebegrooting een geheel andere positie in dan die van andere bedrijven. Wanneer men b.v. de 80.000.— winst van de Gasfabriek gesteld dat het kon in het bedrijf liet, in plaats van die winst te storten in de gemeentekas, en wanneer men dit evenzoo deed met de winst uit het Gemeentelijk Elec- triciteitbedriff, dan zou dit de gemeentebegrooting ge heel ontwrichten en daarom zou ik zeggen wat men daarvoor ook zou kunnen aanvoeren wij kunnen er eenvoudig niet buiten, maar de luttele winst van 2800.— van het Openbaar Slachthuis kan de ge meentebegrooting nog wel missen, al zouden wij alleen den post „Onvoorzien" er mee moeten verlagen. Nu de winst zóó laag is, is het oogenblik gekomen om te zeggen: wij gaan de fout die wij vroeger gemaakt hebben althans indien de Raad het daarmee eens is door de winst van het Openbaar Slachthuis, die dit jaar geraamd is op 2800.— ,te houden op de ge meentebegrooting, ongedaan maken. Op het oogenblik is de geraamde winst zóó gering dat wij dit kunnen doen zonder daarmee de begrooting in gevaar te brengen. In zooverre, mijnheer de Voorzitter, ben ik niet tevreden met het antwoord dat ik gekregen heb van Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord ten opzichte van de winst uit het Openbaar Slachthuis. Ik dring er bij den Raad op aan om ter wille van de zuiverheid zou ik willen zeggen deze meest geschikte gelegenheid aan te grijpen om een einde te maken aan het feit dat de winst van het Open baar Slachthuis in de algemeene middelen terecht komt, al zal ik natuurlijk na dit betoog met belangstelling hooren hoe Burgemeester en Wethouders naar aanlei ding van deze uiteenzetting over dit vraagstuk denken. Een andere vraag omtrent de bedrijfswinsten betreft die van de Gasfabriek, waar men m. i. op een te ge vaarlijke politiek drijft door de winst, die door de Gas fabriek gemaakt wordt, geheel te storten in de ge meentekas. Wanneer ik zie dat bij de Gasfabriek het bouw fonds en vernieuwingsfonds dat aanwezig was en on geveer 3 ton bedroeg, is verminderd tot 60.000.—, dan, mijnheer de Voorzitter, geloof ik toch dat ook Burgemeester en Wethouders en de Raad zich ernstig moeten afvragen of deze toestand, dat alle winst van de Gasfabriek in de gemeentekas gestort en verbruikt wordt en niet gereserveerd op een of andere wijze ten behoeve van het bedrijf zelf, nog langer moet worden voortgezet. Ik geloof dat het dit jaar nog zal kunnen; ik vind in ieder geval geen vrijheid, gezien de slappe begrooting, met een ander voorstel te komen. Het vorige jaar is van onzen kant het voorstel ge daan om de meerdere winst, die gemaakt zou worden boven de winst die op de begrooting geraamd was, in het bedrijf te laten. Het vorige jaar heb ik dit voorstel gedaan, maar ik durf het dit jaar niet te doen, omdat het zeker een teleurstelling zou worden, omdat de winst wel niet meer dan 80.000.zal bedragen; ik zou niet weten waar men het geld vandaan zou moeten halen omdat wel alle muziek uit de begrooting is. Wan neer ik de ramingen van de belastingen zie, meen ik dat er geen sprake kan zijn van muziek in deze begrooting. omdat de inkomstenposten wel eens zouden kunnen blijken tegen te vallen. Als men ziet dat het vorige jaar de vermakelijkheidsbelasting eenige duizenden guldens minder heeft opgebracht dan op de begrooting was ge raamd, dan, mijnheer de Voorzitter, ben ik ten opzichte van volgende jaren niet heelemaal gerust en ik ben ook niet heelemaal gerust ten opzichte van de andere belas tingen, al zal ik dit op het oogenblik niet kunnen be wijzen. De groote werken die in Leeuwarden nog in de toekomst liggen, de geweldig groote dingen die nog zullen moeten gebeuren ik wijs b.v. op bruggen, op de verandering van het politiebureau en het stadhuis, waar men hier toch wel algemeen van meening is dat deze veranderingen geen langer uitstel kunnen velen zullen alle met zich meebrengen dat de begrootingen voor de volgende jaren niet onbelangrijk met rente en aflossing zullen worden verzwaard en daarom vrees ik dat wij met een begrootingspolitiek als wij nu voeren, op den duur vast zullen loopen. Men doet bezuinigingen op objecten, waarvan Burgemeester en Wethouders moeten toegeven dat deze die objecten zelf natuurlijk uit den aard der zaak niet ten goede komen, want andere bezuinigingen zijn blijkbaar niet te vinden en dan houd ik mijn hart vast als ik aan de volgende jaren denk. Wanneer ik zie dat in het Sectieverslag en in de Memorie van Antwoord de mogelijkheid van vervulling van verschillende wenschen wordt aangestipt, als b.v. de overdekte bad- en zweminrichting of de niet-over- dekte zweminrichting, dan vrees ik natuurlijk dat het een zoethoudertje is als Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid hiervan in het verschiet stellen en ben ik het daarmede volkomen eens, want Leeuwarden moet de eerste jaren waarschijnlijk wel wat bescheiden zijn in haar eischen en bovendien is het particulier initiatief nog altijd aan deze zaak bezig. Wij hebben een zeer sympathiek woord gehoord over het particulier initiatief, waar ik even bij wil stilstaan, omdat deze opmerking zeer leerzaam was. Er is van morgen gezegd uit den mond van een der weinige dames, die wij de eer hebben in ons midden te hebben, dat in de goede jaren de gemeente allerlei dingen heeft aangepakt, wat het particulier initiatief heeft doen terugschrikken. Wanneer de gemeenschap alles aan pakt, dan doodt men op den duur het particulier initia tief, terwijl het misschien anders in tijden als deze, nu het niet zeer levendig is, mede misschien als gevolg van het dooden daarvan in gunstige tijden, toen de gemeen schap wel den moed had allerlei dingen aan te pakken die niet zoo verschrikkelijk noodig waren misschien is dit de oorzaak geweest dat de kiem van het particu lier initiatief toen niet krachtig is opgebloeid wel tegen een stootje had gekund, als vroeger niet alles door de groote kas van de gemeenschap was betaald. Wanneer wij ook nu weer als gemeenschap alles gaan aanpakken, mijnheer de Voorzitter, dan blijven wij het particulier initiatief dooden. Niet alleen dat wij in moeilijke tijden daarvan nadeel ondervinden, ook in goede tijden brengt het veel nadeel mee. Ik wil uitdruk kelijk verklaren dat bij alle dingen, die de gemeente aanpakt als zoodanig, ik mij absoluut afvragen zal of het wel een vitaal belang voor de gemeenschap is dat overgenomen wordt, of dat aan de gemeenschap weer een nieuwe taak opgelegd wordt. Met het particulier Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 423 initiatief is het langzamerhand zoover gekomen, dat alles wat eenigszins naar de gemeenschap kan worden toegetrokken, daar naar toegetrokken wordt en dan kan men er beter ruiterlijk voor uit komen dat men het standpunt inneemt van de S. D. A. P., die socialisatie wil van verschillende zaken, ook in dezen tijd, of het gewenscht is of niet. Laat men het eerlijk zeggen, als het streven is dien kant uit te gaan. Naar mijne meening moet men in dezen een objectieven maatstaf aanleggen en moet men zich telkens afvragen wat is de reden waarom dit of dat object door de gemeenschap behoort te worden geëxploiteerd? Ik stap nu van dit onderwerp af en wil nog een enkel onderwerp aansnijden, waar over ik ook in de sectievergadering iets gezegd heb. De Voorzitter: Mag ik U even in de rede vallen Duurt het nog lang, want anders zou ik willen voor stellen eerst tot 8 uur te pauzeeren. De heer Vromen: Het duurt geen 5 minuten meer, mijnheer de Voorzitter. Ik had in de sectie gevraagd hoe het staat met de verschillende verordeningen, die gemaakt behooren te worden en reeds gemaakt hadden moeten worden naar aanleiding van de reorganisatie van den Geneeskundigen Dienst. In 1929, bij de her ziening van de ambtenarensalarissen, is reorganisatie gebracht in den Geneeskundigen Dienst en daaraan zat vast herziening van de verordening, maar daaraan zaten bovendien vast verschillende onderwerpen van algemeenen aard. Ik heb bij die gelegenheid naar die verordeningen gevraagd en er is toen gezegd, dat mij nadere mede- deelingen hieromtrent zouden bereiken. Wanneer Bur gemeester en Wethouders er nu niet op antwoorden, hoop ik dat zij dit bij een volgende gelegenheid zullen doen. Het stond niet in het Sectieverslag, ofschoon ik er wel over gesproken had. Ik neem dit den notularis niet kwalijk, ofschoon ik mij best kan begrijpen dat De heer Buiel: Daar hebt li niet over gesproken. De heer Muller: Er is wèl over gesproken. De heer Buiel: Niet waar De heer Vromen: Als U dat zegt, hebt U het mis Ik heb er wèl over gesproken, maar ik neem het li niet kwalijk dat li het niet meer weet. Ik zou ook niet meer weten, wat U dien avond allemaal overhoop hebt ge haald, dus neem ik het U niet kwalijk dat U niet meer weet wat ik allemaal heb besproken. Dus, mijnheer de Voorzitter, met een belangstellende vraag naar de ver ordening omtrent den Geneeskundigen Dienst, zal ik van het woord afzien. Te 5.55 uur namiddags wordt de vergadering geschorst. Te 8 uur namiddags wordt de vergadering voort gezet. Alsdan zijn wederom aanwezig 28 leden. Afwezig de heer M. Molenaar. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou eerst een paar algemeene opmerkingen willen maken, om dan nog tot een onderdeel te komen, dat mij is opgedragen om hier ter sprake te brengen. In de eerste plaats, mijnheer de Voorzitter, zou ik oen opmerking willen maken naar aanleiding van de klacht, die hier reeds vele malen is ter sprake gekomen, n.l. omtrent de late indiening van de begrooting. Ik moet die klacht volkomen onderschrijven, ik ben ook van oordeel dat de behandeling van een dergelijke be grooting op deze wijze door de Raadsleden niet naar behooren kan geschieden. Ik ben het dus, waar de heer Vromen daar zoopas over klaagde, volkomen met hem eens, al zou ik de conclusie niet zoover durven trekken om van een eventueele behandeling van de begrooting af te willen zien. Maar ik zou toch inderdaad het col lege van Burgemeester en Wethouders willen vragen: tracht toch een mogelijkheid te scheppen dat de Raad op een rustiger wijze de begrooting kan behandelen dan op deze wijze het geval is. Ik moet U eerlijk vertellen, dit is de twaalfde maal dat ik de behandeling van de begrooting meemaak, maar ik heb nog nooit zoo weinig van de stukken kunnen zien als dezen keer het geval is, ik heb geen tijd kunnen vinden om ze behoorlijk na te zien. En het feit, dat wij nu, na een tamelijk drukken dag, vanavond nog weer moeten doorgaan met de be handeling, bewijst wel, dat wij onder een bepaalden druk deze begrooting behandelen. Ik geloof dat het voor een goeden gang van zaken beter is dat het niet op een dergelijke wijze gebeurt, zooals op het oogenblik het geval is. Ik zou ten opzichte daarvan deze vraag willen stellen: wanneer het onverhoopt weer zoo laat wordt, moet dan per sé in het laatst van het jaar en speciaal vóór 31 December dan die behandeling gebeuren? Er zijn toch ook gemeenten, waar men in Januari de be grooting behandelt en als het tóch zoo laat is dat wij tóch over de schreef zijn. zou ik prefereeren om dan de begrooting maar in Januari te behandelen. Als dat dan op moeilijkheden stuit, welnu, die zijn er om overwon nen te worden, maar deze moeilijkheden, waar de Raad op het oogenblik voor staat, zijn te groot voor een rustige behandeling. De heer Vromen kwam in het laatst van zijn speech op politiek terrein, maar hij was zoo wijs daar niet te ver op in te gaan. Ik wil toch even constateeren dat de heer Vromen, door op die wijze over eventueele vitale belangen te spreken, daarmee constateerde dat het van het grootste belang was dat dergelijke vitale belangen door de gemeenschap worden behartigd. Ik moet constateeren dat de heer Vromen zich m. i. hier mee op glad ijs heeft begeven, want als dat met de vitale belangen het geval is, dient toch de vraag te worden gesteld of het ook niet voor andere belangen van het grootste belang is dat zij door de gemeenschap worden behartigd. De heer Vromen moet die vraag eens onder de oogen zien en hij zal dan misschien tot de conclusie komen, dat de gemeenschap meer recht heeft om die belangen te behartigen dan zooals hij het nu ziet en zooals hij meent dat het geval moet zijn. Mijnheer de Voorzitter, nog een opmerking over de gedachte, door de Commissie van Rapporteurs naar voren gebracht, ten opzichte van het secretariaat bij Rapporteurs. Ik ben de gelukkige geweest, die het rap port heeft moeten samenstellen van de sectievergade ring, die tot halfvier bijna duurde. Ik kan wel zeggen, dat het bijna niet doenlijk is om zelf aan de discussies deel te nemen als men zelf rapporteur is en ik geloof dat het voor de samenstelling van het rapport en voor de eventueele beantwoording daarvan en voor den ge- heelen gang van zaken en den heelen geest van het Sectierapport en de Memorie van Antwoord van Bur gemeester en Wethouders van het grootste belang is, wanneer één en dezelfde ambtenaar aan alle drie de rapporteurs wordt toegevoegd. Dan weet die ambtenaar wat er den eenen avond gebeurt en hij weet ook wat er de volgende dagen gebeurt en na de vergadering van de derde sectie kan dan m. i. in overleg met de Com missie van Rapporteurs het verslag worden samenge steld. Ik geloof dat wij dan minder fouten in het Sectie verslag zullen aantreffen dan nu onherroepelijk het geval moet wezen. Ik zou ook een opmerking willen maken naar aan leiding van hetgeen de heer Turksma heeft gesproken over de baldadigheid van de jeugd. Hij heeft gezegd dat die baldadigheid in Leeuwarden veel grooter is dan in andere plaatsen. Ik weet niet of dat het geval is,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 21