426 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. ten slotte is het niet onze schuld, maar de schuld van de partijen, waar de Regeering op steunt, dus van de christelijke partijen, dat de mogelijkheden voor de ge meente om belastingbronnen aan te boren, zoo beperkt zijn. Als wij dan ten slotte staan voor de beperktheid van die bronnen en wij moeten van twee kwaden het minst kwade kiezen of misschien wel van drie öf het in stand houden van een te hoogen prijs öf aantasting van cultureele goederen öf belastingverhooging, dan geloof ik dat in dezen tijd en op dit oogenblik het in stand houden van misschien twijfelachtige tarieven het minst gevaarlijk en het meest aangewezen is. Als men wil overgaan tot bezuiniging op die dingen, welke hier door den heer Feitsma en anderen zijn genoemd, kan dat misschien van hun standpunt wel erg prettig zijn, maar ik geloof zeker dat dit niet ten bate is juist van die kleine verbruikers, voor wie de cultureele goederen vooral mede zijn tot stand gebracht en ik geloof niet, dat van onzen kant daarvoor ook maar eenige mede werking verleend zal kunnen worden. Mijnheer de Voorzitter, wat betreft de ingediende belastingvoorstellen, de voorgestelde verhoogingen zijn mij ook door den heer Dijkstra niet aannemelijk ge maakt. Ik geloof ook niet dat ik de critiek, die daarop van den kant van den heer Koopal is uitgeoefend, be hoef te herhalen, want naar mijne meening heeft de heer Koopal zeer aannemelijk gemaakt dat deze voor stellen onvoldoende doordacht zijn. Het is op het oogen blik hier niet de plaats daarop nader in te gaan. De heer Dijkstra: Daar zullen wij het morgen over hebben De heer Van der Meulen: Dan zullen wij elkaar daar morgen nader over spreken, mijnheer Dijkstra. Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat het op het oogenblik het verstandigste zal zijn, dat wij de zaak laten zooals zij is en zooals zij in de begrooting is toegelicht. Wanneer aan Burgemeester en Wethouders mocht blijken, dat inderdaad de minder draagkrachtigen te zwaar worden belast door maatregelen op de gemeente, die door het Rijk worden getroffen, dan zullen Burgemeester en Wethouders tegenmaatregelen moeten overwegen, maar ik geloof dat het voldoende zal zijn dat dit jaar Burge meester en Wethouders eens nagaan of binnen het raam van de gemeentelijke belastingheffing en de ge meentelijke tarieven iets gedaan kan worden tegenover de maatregelen, die door het Rijk worden getroffen en thans de belasting ongewijzigd te laten. Mijnheer de Voorzitter, verder zou ik nog over enkele andere dingen willen spreken en in de eerste plaats over de overdekte zwem- en badinrichting. Bur gemeester en Wethouders hebben in de Memorie van Antwoord de opmerking gemaakt, dat de tijdsomstan digheden er voorloopig niet naar zijn, om verdere voor stellen in deze richting te doen. De heer Vromen heeft het zoopas een vriendelijkheid genoemd om zoodoende de zaak voorloopig te laten rusten. Ik hoop niet dat het van den kant van Burgemeester en Wethouders zoo bedoeld is en ik geloof ook niet, dat de tijdsomstandig heden tot deze houding dwingen. Wanneer wij nagaan, dat ook in dezen tijd in gemeenten, die met de gemeente Leeuwarden ongeveer op één lijn zijn te stellen, als Delft, Dordrecht, Arnhem, Zwolle, gedacht wordt aan de oprichting van een overdekte bad- en zweminrich ting, dan geloof ik dat ook voor Leeuwarden deze kwestie nader onderzoek verdient. Ik zou er op willen wijzen dat misschien een oplossing is te vinden in dien zin, dat men zich verder op de hoogte stelt van de in stelling van het Sportfondsenbad. Ook in de plaatsen die ik zoo pas genoemd heb, heeft men een oplossing van dit vraagstuk willen vinden in samenwerking met de N. V. Sportfondsenbad. Ik geloof dat een dergelijke oplossing ook in Leeuwarden niet tot het onmogelijke behoort. Dit is in ieder geval een voorbeeld van ver schillende gemeenten en daarom moet de mogelijkheid voor een nader onderzoek opengelaten worden En dan, mijnheer de Voorzitter, de kwestie van de Winkelsluitingswet. Ik meen dat een van de heeren er op heeft gewezen ik geloof dat het de heer Wiersma was dat Burgemeester en Wethouders de heele kwestie van de sluiting op een middag en het verbod van het melkventen op Zondag willen laten liggen tot dat de Winkelsluitingswet nader zal zijn gewijzigd. In dit geval is er misschien wel een en ander voor aan te voeren, maar ik meen, mijnheer de Voorzitter, dat van uitstel misschien voorloopig afstel komt, waar het vol gend jaar de Winkelsluitingswet nog wel niet gewijzigd zal zijn en ik geloof dat een onderdeel als verbod van melkventen op Zondag daarop niet behoeft te wachten, omdat een eventueele wijziging van de Winkelsluitings wet op dit punt weinig invloed zal hebben. Het is op het oogenblik een zeer geschikte gelegenheid dezen maatregel ten behoeve van de melktappers door te voeren en wat dit punt betreft, zou ik Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven dit in hun aandacht te houden. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Als ik een enkele opmerking zal maken, dan wil ik beginnen een antwoord te geven op hetgeen door den heer Dijk stra hier naar voren is gebracht, waar hij sprak dat vrij zeker iemand anders hier wel over de kwestie van den straataanleg bij het Rengerspark zou spreken. Mijn heer de Voorzitter, ik heb verscheidene jaren geleden aangedrongen op verbetering van den toestand bij het Rengerspark. Ik meen mij te herinneren dat in 1910 ik weet het wel heel zeker, wat door het schrijven van de bewoners bevestigd wordt daar inderdaad rioleering is aangelegd en zeer zeker met de bedoeling, dat daar te zijner tijd een straat op zou worden aange legd. De toestand is daar, naar het mij wil voorkomen, verbazend slecht en ik kan niet meegaan met de ge dachte, die door Burgemeester en Wethouders in den aanbiedingsbrief bij de begrooting naar voren is ge bracht, dat het de vraag zou zijn of de bewoners recht van uitgang op deze straat zouden hebben, omdat dit indertijd bij besluit van den Kantonrechter zou zijn uit gemaakt. Ook de opmerking, die eveneens in den aan biedingsbrief wordt gemaakt, dat wij hier hebben te doen met een doodloopende straat .onderschrijf ik niet, omdat zeer zeker met de straat, die onlangs door het college is genoemd Ifsbaanstraat, daar een behoorlijke verbinding tot stand zal worden gebracht. Wanneer ik echter desondanks toch niet met een voorstel zal komen om de verbetering, die meer dan noodig is, tot stand te brengen, dan komt dit hoofdzakelijk, omdat ik in de gelegenheid ben geweest om in de vergadering van de Commissie voor Openbare Werken, die wij dezer dagen voor een andere kwestie hebben gehouden, mij nader te laten inlichten over den toestand daar ter plaatse. Ik heb in het rapport van den Directeur der Gemeente werken dingen gevonden, die mij aanleiding hebben gegeven bij deze begrooting niet op verbetering van den toestand te blijven aandringen. In den aanbiedings brief wordt toegezegd, dat binnen niet al te langen tijd het uitbreidingsplan ter tafel kan komen en waar mij bekend is dat op dit terrein, op dezen modderpoel, een straat is geprojecteerd, hoop ik de vrijheid te heb ben te zijner tijd daarop nog eens terug te komen. Wel wil ik echter Burgemeester en Wethouders in over weging geven rekening te houden met de dingen, die door den Directeur der Gemeentewerken in zijn rapport over deze straatverbetering bij het Rengerspark zijn neergelegd. Een andere kwestie, mijnheer de Voorzitter, die hier vandaag ook nog al een beetje breedvoerig is bespro ken, is de kwestie van het eigen beheer. Er is voor gaande jaren ook over geklaagd dat de gemeente te Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 427 veel werk in eigen beheer laat uitvoeren en te weinig aandacht schenkt aan de particuliere ondernemers. Ik heb het toen reeds gezegd en ik wil het nu herhalen, dat ik niet begrijp waar deze klacht vandaan komt, omdat het mij bekend is, dat het bij de gemeente bijna uitsluitend gewoonte is, alle werken, die zij laat uit voeren, te laten aanbesteden. Waarschijnlijk wordt hier bedoeld het gewone onderhoud van de gemeentegebou wen, wat nu de laatste jaren geregeld in eigen beheer is geschied. Als het deze kwestie is, mijnheer de Voor zitter, dan hoop ik van harte dat wij niet terug zullen gaan naar den ouden toestand, toen in vroegere jaren het onderhoud van de gemeentegebouwen geregeld werd uitbesteed, omdat ik vast en zeker er van over tuigd ben, dat dit onderhoud dan op minder serieuze wijze zal geschieden en meer tot nadeel van de ge meente zal strekken, dan zooals het thans gebeurt. Wat betreft de kwestie van het schilderwerk, waar mede een proef is genomen, wil ik zeggen dat in dit geval, waar de heer Terpstra het heeft aangevoeld als een gebrek in de organisatie van de schilderspatroons, waardoor deze proef is mislukt, ik wil hopen dat de organisatie van de schilderspatroons dan nog wat ge brekkig blijft, want in ieder geval is het dezen keer een meevaller geweest, omdat, hoewel er niet onder bonds- garantie is aanbesteed, het werk toch aanbesteed is, waardoor de gemeente een kleine 600.heeft ver diend. De heer Oosterhoff meende dat de Directeur van Gemeentewerken had verzuimd daartegenover te stellen hoeveel het in eigen beheer had gekost. Wanneer de heer Oosterhoff den brief van den Directeur nog eens overleest dan zal hij daaruit kunnen zien dat ook het schilderwerk van school 4 niet in eigen beheer is uit gevoerd, omdat het is aanbesteed, niet onder bonds- garantie. maar de inschrijver heeft een aanbod gedaan dat 600.— minder was dan onder de z.g.n. bonds- garantie. Een andere vraag, mijnheer de Voorzitter, die ook in de sectievergadering naar voren is gebracht en ook m. i. terecht door Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord is beantwoord, is deze de kwestie van de benoemingen en het passeeren van rechts bij verschillende benoemingen. Er is door Burgemeester en Wethouders gezegd, zoolang men ons niet met positieve feiten kan aantoonen in welk opzicht wij daarin hebben gefaald, dan kunnen wij daarop het ant woord schuldig blijven. Er is hier vanmiddag herhaalde malen, mijnheer de Voorzitter, weer over gesproken dat bij benoemingen bij verschillende bedrijven rechts gepasseerd werd en onze vriend Wiersma, die in de sociaal-democratische beweging bijzonder goed thuis schijnt te zijn, beter dan ik, heeft zelfs een staat van sociaal-democraten, die bij de gemeentebedrijven werk zaam waren. Ik hoop dat deze personen, die hij bedoelt, dit goed in hun oor zullen knoopen en zij werkelijk besluiten sociaal-democraten te worden, want te dien opzichte ontbreekt er nog vrijwat aan. Het is misschien mogelijk dat de rechterzijde allen, die niet naar hun kerk gaan, als sociaal-democréiten beschouwt. Dat is mogelijk De heer Vromen: Dat geloof ik niet. De heer B, Molenaar: Anders is het onverklaarbaar dat men hier een dergelijke cijferreeks kan noemen, alsof bij de gemeentebedrijven maar geregeld anders denkenden zouden worden gepasseerd en sociaal democraten zouden worden benoemd. Of de rechterzijde in de eerste plaats de aangewezen richting is, die daarover het woord moet voeren, mijn heer de Voorzitter, de geschiedenis bewijst wel dat dit ernstig in twijfel moet worden getrokken. De heer Balk heeft gezegd dat hij gaarne zal willen dat van de zijde van Burgemeester en Wethouders een nader onderzoek zou worden ingesteld naar de juistheid van de bewering, dat aan de Arbeidsbeurs, wanneer losse werklieden worden aangenomen, ik geloof niet dat het juist is en zij laten merken dat zij Katholiek zijn, dan ten ant woord krijgen: dan behoeven jullie er niet op te rekenen. Nu, mijnheer de Voorzitter, dit lijkt mij een zoo ernstige beschuldiging toe, dat, waar ik persoonlijk op het stand punt sta en mijn partijgenooten met mij, dat niet naar geloof of richting moet worden gezien, maar vast moet staan dat de menschen iets kunnen presteeren, ik gaarne zou willen weten of een dergelijke uitdrukking op een grond van waarheid berust. Het komt mij vreemd voor, waar er voor de bedrijven zelfs een Katholieke wethouder zit. Wij hebben van Katholieke zijde deze opmerking wel eens vaker gehoord. Ik herinner mij dat wethouder Fransen, toen hij nog geen wethouder was, die opmerking ook maakte. Ik herinner mij eveneens dat onder wethouderschap van den heer Lautenbach men over benoemingen van rechts nimmer hoorde spreken. Ik herinner mij ook dat de heer Westra, toen hij geen wethouder was, ook wel eens de opmerking heeft gemaakt dat geen voldoende rekening werd ge houden met de richting der Katholieken bij de benoe ming van verschillende werklieden. Wat ik wel weet is, dat wij thans hebben een R.-K. wethouder voor de Bedrijven; de Directeur van de Gemeentelijke Arbeids beurs is ook Roomsch-Katholiek; de chef-leider van de werkplaatsen van Gemeentewerken de baas van de Polle is Roomsch-Katholiek. Als dan wordt gezegd, mijnheer de Voorzitter, dat geen Katholieke arbeiders worden aangenomen, dan neem ik aan dat het werkelijk heeft gelegen aan de capaciteiten, die deze aanvragers naar voren hebben kunnen brengen. Al komt het toe vallig uit ten nadeele van een of andere geloofsrichting, ik geloof zeker dat het gemeentebelang toch den voor rang moet hebben en ik ben er bijna zeker van dat deze politiek ook door het college van Burgemeester en Wethouders geregeld wordt gevolgd, maar om deze praatjes voldoende uit de wereld te helpen, zou ik het werkelijk op zeer hoogen prijs stellen als het college, naar aanleiding van hetgeen door den heer Balk naar voren is gebracht, een onderzoek instelde en wij hierop van het college in een openbare zitting een positief antwoord zouden mogen hooren. De heer IJtsma: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil ook graag een enkel woord zeggen en ik doe dat met vrij moedigheid, beginnende ook met de klacht over het late verschijnen van de stukken, wat aan de eene zijde deze gemakkelijkheid in zich heeft dat ieder zich, als hij be gint te spreken, als ondeskundige kan aandienen, wat op zich zelf voor Burgemeester en Wethouders reden zal zijn in het vervolg te voorkomen dat ieder, die het woord vraagt, begint te zeggen dat hij niet voldoende in de stukken zit, waardoor dus misschien onnoodig lang over de zaken moet worden gesproken. Misschien is dit feit zelfs voldoende voor Burgemeester en Wet houders om te zeggen: dit willen wij uit den weg ruimen in het vervolg en dan mag het college althans ook eischen dat ieder met de noodige deskundigheid over de dingen kan spreken. Ik zal, mijnheer de Voorzitter, aan de hand van wat hier vandaag gezegd is, graag trachten niet in herhalingen te treden en ik zal mij dus beperken tot enkele opmerkingen naar aanleiding van wat hier vandaag is gezegd. Door enkele heeren zijn, meer betreffende de richting waarvan ik de eer heb hier vertegenwoordigd te zijn en waarvan men zoo af en toe vrij oppervlakkig spreekt, wat getuigt van weinig studie van dit onderwerp, opmerkingen gemaakt, die vrij oppervlakkig zijn en niet altijd even bescheiden zijn geweest. Ik zal daarbij heel best het komische, wat er inzit, kunnen genieten. Als ik den heer Terpstra in zijn fantasie volg en Ljouwertsje met den Egyptischen graanspeculant gearmd zie loopen, dan kan ik dat best als een aardigheid van zijn kant verdragen, maar toen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 23