430 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. iets anders in de plaats zal kunnen komen, en dan moet de heer Koopal ons ten goede houden dat wij dat naar onze beste overtuiging hebben gedaan. Wij willen graag een zakelijke bestrijding, maar dan moet men hier niet met zoo n groot geraas de zaak aan kant komen schuiven, dat is minder hoffelijk. Mijnheer de Voorzitter, ik zal het hierbij laten, maar ik had het woord gevraagd om het mogelijk te maken, dat ik in tweede instantie het woord kan krijgen. De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter. De debatten bij deze begrooting zijn eigenlijk niet gegaan in de richting, die sommigen te voren hadden gedacht. Zooals de heer Van der Meulen al heeft gezegd, staan vooral de electriciteitstarieven in het teeken van de belangstelling; overigens is er in hoofdzaak een conglo meratie van wenschen naar voren gebracht, waarbij de een zich .interesseert voor dit en de ander voor dat onderwerp. Ik had anders wel graag het debat in een zekere richting gewenscht, waar wij in den loop van het jaar zoo nu en dan er aan herinnerd zijn en zoo nu en dan de belofte hebben gekregen: bij de begrooting zullen wij daar wel over spreken, dan zien we elkaar weer. Speciaal van den heer Dijkstra hebben wij wel eenige malen de mededeeling gekregen in den loop van dit jaar, wanneer door een van de leden van onze fractie iets naar voren werd gebracht: wacht maar tot bij de begrooting. Voordat ik hier iets over zeg, wil ik opmerken dat wij het den heer Dijkstra in dit speciale geval niet te zwaar zullen aanrekenen, dat hij hieraan geen gevolg heeft gegeven, want inderdaad, er zijn redenen, waarom hij meent dat hij niet erg fit is. Daarom zullen wij hem dan ook werkelijk een beetje de hand lichten. Maar toch, wanneer de heer Dijkstra heeft gesproken over verschillende onderwerpen, meenen wij dat hij verplicht was geweest althans één onderwerp ter sprake te brengen en dat is het bekende onderwerp betreffende het inrichten en in orde maken van een nieuw sport park. Het is deze kwestie geweest, die vooral in de kringen van zijn partij nog al wat stof heeft doen op waaien, het is deze kwestie geweest, waarover een speciale vergadering in de zalen-Schaaf is gehouden, het is deze kwestie geweest waarover de heer Dijkstra daar heeft gezegd dat de democratie van de Sociaal- Democraten een snert-democratie was. Het staat vast, dat de heer Dijkstra in die vergadering heeft gezegd dat hij er bij de begrooting op terug zou komen. Ik hoop nu alleen, dat de heer Dijkstra daar later nog eens op terug zal komen, opdat door ons die zaak dan ook een beetje recht gezet kan worden en opdat wij ook van onze zijde daarover licht kunnen laten schijnen. Daarbij zal blijken dat bij de geheele voorbereiding van deze zaak indertijd, toen de heer Dijkstra nog deel uitmaakte van onze partij en onze fractie, in alle voorbereidende vergaderingen en in alle instanties besluiten zijn ge nomen tot steun aan de uitvoering van dat werk, zooals het thans geschiedt. Met medewerking dus van den heer Dijkstra De heer Dijkstra: Daar ben ik nooit bij geweest De heer Van Kollem: Ik zou uit de notulen kunnen bewijzen, dat U met alles hebt ingestemd; indien maar gewaarborgd was, dat de werkloozen althans meer dan niets zouden kunnen verdienen en dat de bittere nood zaak hiervoor aanwezig zou zijn, aangezien het onmo gelijk was het sportpark anders aan te leggen en de werkloozen dan werkloos zouden blijven, terwijl boven dien er dan geen sportpark zou komen. Ik zeg er bij, dat wij mogelijk hierover later nog wel eens een dis cussie kunnen opzetten. Ik zou het ook wel aanlokkelijk vinden om in te gaan op de zaken, die ons geachte lid, de heer Terpstra, naar voren heeft gebracht. Ik schijn nog al een wit voetje bij hem te hebben, maar ik heb toch geleerd in den loop van dit jaar, dat de parlementaire betrouwbaarheid ik druk op het woord parlementair van den heer Terpstra wel eens met een klein korreltje zout moet worden aanvaard. Ik zal ook zeggen waarom, mijnheer Terpstra. Ik wil alleen maar in de herinnering terug roepen de behandeling van het onderwerp winkelslui ting. Men zal zich herinneren dat toen door mij en meerdere Raadsleden is verdedigd een speciaal artikel, dat van belang was voor de Joodsche winkeliers. De heer Terpstra heeft toen in keurige woorden, zooals wij van hem gewoon zijn, daarover het woord gevoerd en hij heeft o. a. deze woorden gebruiktik wil zeer conciliant zijn ten opzichte van deze winkeliers. En toen de stemming kwam stemde de heer Terpstra daar tegen. Daaruit blijkt, dat wij zijn woorden hier wel met een klein korreltje zout moeten nemen en daarom wil ik hem ook cadeau doen die Chineesche of Japansche waaier, die hij voor mij had bestemdlaat hij die maar opbergen op den rommelzolder en men kan hem er dan later wel eens een plaatsje voor geven in het museum van oudheden. De heer Terpstra neemt het heel gemakkelijk in dat opzicht; hij zegt wat hem het beste in zijn kraam te pas komt, getuige zijn interruptie na de woorden van den heer Koopal, toen hij zei ,,een nieuwe burgerlijke partijDat is het eigenaardige, soms zijn wij te revo- lutionnair, maar als de heeren zien naar den anderen kant, dan zijn wij te burgerlijk De heer Vromen: Dat wil zeggen, er is dus geen vaste lijn De heer Van Kollem Dat is het eigenaardige en goede in onze beweging, dat wij in principes wel een vaste lijn hebben, maar er geen dogma's op na houden. Want als men spreekt over te veel revolutionnair zijn, dan mag ik hier wel iemand aanhalen, die om zijn uit latingen nog al eenige bekendheid heeft verworven en die ook nog al christelijk is; ik bedoel den heer Kersten, die in de Tweede Kamer, waar hij ook bij de christe lijke partijen als christelijk in aanmerking wordt geno men, tegen den Minister heeft gezegd denk om de varkensmesters; als U die hun zin niet geeft, blijven ze geen lid van de Burgerwacht en worden ze revolution nair. Och, die menschen mogen dat om mij worden; ze worden ook gedwongen door de omstandigheden. Maar toch zal men van mij niet hooren, dat de heer Terpstra revolutionnair is. Ik zou ook nog een enkel woord willen zeggen over een zeer belangrijk onderwerp, de electriciteitstarieven. Daarover is hier reeds lang en breed gesproken. De heer Van der Meulen heeft een uitstekende uiteenzet ting gegeven van ons standpunt, maar ik zou nog een kleine toevoeging willen geven, waarom ook onze fractie momenteel niet kan meegaan met een verlaging van de electriciteitstarieven. Als wij die tarieven ver lagen met 5 cent per K.W.U., dan heeft een ruwe be rekening uitgewezen, dat dit ruim 100.000.— kost, zelfs zal het ongeveer De heer Van der Schoot: Dat is een beetje hoog. De heer Van Kollem: Neen, dat is niet aan den hoo- gen kant; het zal volgens de berekening, die ik heb gemaakt, zelfs komen op ongeveer 116.500.— Ja. als U zoo tegen mij wenkt, mijnheer Buiel, dat doe ik ook niet tegen U:; of wilt U mij goeden dag zeggen? Maak dan ook niet zoo'n gebaar Als wij nu die ruim 100.000..moeten missen uit de electriciteits tarieven, zullen wij die toch ergens anders moeten zoeken. Als wij die dan moeten zoeken in verhooging van opcenten op de Gemeentefondsbelasting, dan zal dat 20 opcenten uitmaken. Wij zullen dan daarmee komen aan het maximum, dat wij mogen heffen en men zal hier dan ik wil dat hier uitdrukkelijk zeggen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 431 met de belasting tegen het plafond komen te zitten. Wij kunnen dan het volgend jaar niet meer verder gaan; als dan de pessismisten, waar we gelukkig niet allen toe behooren, gelijk krijgen, zullen er maatregelen moeten worden genomen en dan zitten we al vast, omdat, om bij de beeldspraak van den heer Vromen te blijven, alle muziek er dan uit is. Ik vrees dat het hier dan een dorre woestenij zal worden, ook met het oog op de verschillende instellingen van cultureel belang. Met het oog daarop meen ik, dat wij ons niet vast mogen leggen op het maxi mum van belastingheffing, maar dat het inderdaad een daad van goed financiëel beheer is en ik wil den wethouder van Financiën hierbij zeer graag mijn instemming daarmee betuigen als wij zien, dat daarvoor nog niet de absolute noodzakelijkheid is ge bleken, om niet te gaan tot de maximum heffing van opcenten op de Gemeentefondsbelasting. Een enkele opmerking nog over een paar punten, die ik hier nog met enkele woorden ter sprake zou willen brengen. Er is hier van middag door eenige leden ter sprake gebracht de werktijd van de zusters van het Stads-Ziekenhuis. Dat heeft mijn volle instemming; ook ik heb daarover in de sectie een opmerking gemaakt. Maar ik wil daaraan toevoegen, dat het mij een klein beetje eigenaardig voorkomt, dat daarover door Bur gemeester en Wethouders niet eerder is gedacht en dat daaromtrent nu pas een onderzoek zal plaats hebben. Want ik zou dit zeggen, dat men de zusters van het Ziekenhuis toch ook moet rangschikken onder de ge meente-ambtenaren; ze zijn toch ook in gemeentedienst. Nu schrijft art. 20 sub 2a van het Ambtenarenreglement imperatief een 48-urige werkweek voor en het is dus onbillijk, dat de zusters van het Ziekenhuis, wier positie uit den aard der zaak ontzettend veel inspanning vraagt, daarvoor niet in aanmerking komen. Het komt mij daarbij ook voor, als ik de cijfers naga, dat het toe passen van de 48-urige werkweek hier geen of zeer weinig kosten voor de gemeente behoeft mee te bren gen. Natuurlijk, als er op het oogenblik een of meer zusters bij worden aangesteld en er hulppersoneel in dienst wordt genomen, dan kost dat geld, maar ik heb zoo gedacht dat, als er 4 of 5 leerling-verpleegsters worden aangesteld, het ook wel te bereiken is. Ik zie dan ook met zeer veel belangstelling het resultaat van het onderzoek tegemoet. Een enkele opmerking over wat de heer Vromen heeft gezegd over het saldo van het Openbaar Slacht huis. Ik meen dat de heer Vromen in zijn voorstel uit sprak, dat de Raad de winst zou toevoegen aan de reserve. Mijn eerste gedachte was: het lijkt mij ook toe dat dit theoretisch wel overweging verdient. Ik wacht ook daarop het antwoord van Burgemeester en Wet houders met belangstelling af. Maar ik zou alleen den heer Vromen nog deze opmerking willen maken, dat het hier niet gehéél is een kwestie van hygiëne en van den veterinairen dienst, maar dat er ook een gedeelte van de winst zit in den exporthandel en dat men verder heeft de slachthuiswinst. Men zou dus moeten uitre kenen welk gedeelte valt onder de hygiënische afdee- ling en welk gedeelte van de winst wordt gemaakt op den handel. Wat betreft de opmerking omtrent het autoverkeer over de Zaterdagavondmarkt, een oplossing daarvoor is inderdaad moeilijk en het komt mij voor dat om die reden in den Raad is gepleit voor afsluiting van de Nieuweburen voor dat verkeer. Toch vraagt men hier iets, dat niet doorgevoerd kan worden; dit is niet mo gelijk in verband met de inrichting van den heer Schaaf, die men toch per auto moet kunnen bereiken en waar men dus een auto voor de zaal moet kunnen krijgen. Aan den anderen kant is echter ook de opmer king eenigszins juist, dat er automobilisten zijn, die op de Zaterdagavondmarkt vanuit de Monnikemuurstraat en de Vijzelstraat de Nieuweburen opdraaien. Dit nu zou heel eenvoudig kunnen worden voorkomen, door gedurende den tijd van de markt de Nieuweburen vanaf de Breedstraat tot de Voorstreek voor autoverkeer in die richting af te sluiten. U belet dan aan die menschen, die daar niets hebben te doen. onnoodig over de markt te rijden. De opmerking, dat het vuurwerk in den Prinsentuin een last is voor het Diaconessenhuis, onderschrijf ik volkomen. Hier heeft men nu een bezuinigingsobject ik zou het niet heel erg vinden om dat heele vuurwerk maar te laten vervallen. Ik acht dat een zoodanig im productieve uitgaaf, dat ik zou zeggen als men wer kelijk wil bezuinigen, laat men dan daarop bezuinigen De heer Van der Schoot: Dat keurt U dus goed? De heer Van Kollem: Ja zeker. Ten slotte zou ik nog iets onder de aandacht van Burgemeester en Wethouders willen brengen, iets. wat ik bij de vorige begrooting uitvoerig heb gedaan, maar waarbij ik nu niet zoo uitvoerig zal blijven stilstaan. Ik wil daarover echter toch nog een enkele opmerking maken, omdat ik die zaak altijd nog zie als een zoo groot belang, dat ik niet graag zou willen dat hier van uitstel afstel kwam. Wat ik bedoel is het instituut schooltandarts. Ik wil er aan herinneren, dat wethouder De Boer het vorig jaar mij in zijn kwaliteit als wet houder van Onderwijs heeft geantwoord volgens de Handelingen de heer Van Kollem heeft daarover zeer uitvoerig ge sproken. Bij veel van hetgeen de heer Van Kollem gezegd heeft, kan ik mij aansluiten en in den aanbiedingsbrief is dan ook al een onderzoek toegezegd. Op het oogenblik staat de zaak zoo, dat men nieuwe dingen wel een beetje schroomvallig aanpakt. Bovendien komt er bij, dat er in den loop van dit jaar een vaca ture is voor schoolarts en het lijkt mij wel gewenscht, den nieu wen functionnaris over dit instituut te raadplegen." Mijnheer de Voorzitter, in die vacature van schoolarts is intusschen voorzien. Ik hoop en vertrouw dat Burge meester en Wethouders, gezien het eminente belang, dat er met deze zaak gemoeid is, hier nog met de nieuwe functionnaris over zullen spreken. Ik herhaal dat volgens de nieuwe gegevens, die ik heb betrokken uit een uitvoerig rapport, dat door vakmenschen is sa mengesteld, dat deze zaak heel weinig geld behoeft te kosten, gezien het groote belang en de resultaten, die men er mede bereikt. Als ik de bedragen, die men uit geeft voor den geneeskundigen dienst en voor de volks gezondheid, bij elkaar tel, kom ik tot een belangrijk be drag op de begrooting en daarmee wordt dan hoofd zakelijk bereikt wat men noemt de medische dienst, maar ik geloof dat men hier onderschat het buitenge woon belang dat er in goede monden van de kinderen is gelegen. Als hier dan werd aangesteld wat men noemt een tandheelkundige eenheid, dat is een tandarts met een mondverzorgster of helpster, dan kan men daarmee 6000 kinderen van 6 tot 12 jaar, bij een werk tijd van 6 halve dagen per week, verzorgen en dit zal dan per jaar in totaal ongeveer 6500.kosten. Ik denk er niet over om daar op het oogenblik een voorstel van te maken; ik aanvaard de argumentatie van Burgemeester en Wethouders, dat deze zaak op het oogenblik nog niet rijp is om er een besluit over te nemen, maar ik zou het buitengewoon op prijs stellen, als dat toch zoo is, dat de nieuwe wethouder van On derwijs en daarmee Burgemeester en Wethouders deze zaak nog eens ernstig bespraken met de nieuwe school arts, die aanstonds in functie treedt. Te 9.30 uur namiddags wordt de vergadering geschorst. Te 9.55 uur namiddags wordt de vergadering voort gezet. De heer Hoogland: Mijnheer de Voorzitter, ik heb als vrijwel het jongste lid van dit gezelschap tot het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 25