432 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 433 uiterste gewacht om een paar opmerkingen te maken. Ik ben daardoor in de gelegenheid gekomen om de ver schillende stemmen te beluisteren, stemmen die wel is waar gingen in verschillende richtingen, maar die het toch eigenlijk allemaal hierover eens waren dat de be grooting, die voor ons ligt, in vele opzichten maande tot de grootst mogelijke voorzichtigheid, speciaal met het oog op den tijd, die nog voor de deur staat. Nu bij wijze van interjectie gezegd is dat in de begrooting niet veel muziek meer zit, meen ik verder te mogen gaan en te mogen zeggen, dat er enkele punten zijn, waar zelfs heelemaal geen muziek meer in zit, waar de muziek méér dan uitgeklopt is en ik let daarbij dan speciaal op de ontvangsten. Ik zal mij niet verdiepen, mijnheer de Voorzitter, in de vraag, waar nu ten slotte de ontvang sten precies vandaan komen, maar wij zijn het allemaal er over eens, dat het belangrijkste deel van de ont vangsten moet komen uit de inkomens van de Leeu warder burgerij. Nu staat voor mij één ding vast, dat de inkomens de laatste jaren in een zeer snel tempo zijn gedaald. Ten slotte moet men niet vergeten dat Leeu warden is een landbouw-centrum, dat heel weinig in dustrie heeft ,die niet rust op den landbouw in de om geving en dat wij dus uiteindelijk drijven voor een be langrijk deel op het Friesche platteland. Het kan toch moeilijk worden ontkend, mijnheer de Voorzitter, dat de toestand op het platteland op het oogenblik zeer precair is. Misschien dat ik het te somber zie, omdat ik ambtshalve uit den aard der zaak de uiterste ge vallen heel dikwijls onder oogen krijg, maar ik geloof mij niet aan overdrijving schuldig te maken, als ik zeg, dat de toestand op het platteland zeer zorgwekkend is. Daar is nu een zeer belangrijk deel van Leeuwarden's burgerij, die hun inkomsten ten slotte moeten hebben van het Friesche platteland. In de eerste plaats, de niet onbelangrijke categorie belastingbetalende bur gers, die direct hun inkomsten daarvandaan moet heb ben in den vorm van pacht, ik zou haast zeggen een zeer belangrijk deel van de inwoners van de stad, die wonen langs den Mr. P. J. Troelstraweg, de Span jaardslaan, den Harlingerstraatweg en ook een deel van de bewoners langs het Kanaal. Waar deze hun inkomens moeten trekken uit de opbrengst van de landerijen, is het zeker niet overdreven als ik zeg, dat hier tientallen personen zijn, wier inkomens dientengevolge dalen b.v. van 4000.— tot 2000.— en tot 1000.— per jaar of nog erger, wanneer zij borg zijn voor hun in het landbouwbedrijf werkzame kinderen. Ik denk verder nog aan de breede categorie die in de binnenstad woont, ik doel speciaal op de meer luxe zaken, als kleedingzaken, goudsmederijen, autohande laren en dergelijke, die zeer zeker geweldig zullen voelen de nawerking van de malaise op het platteland. Op een bijzondere groep wil ik, mijnheer de Voor zitter, in verband met een speciaal punt, de aandacht vestigen en dat zijn de caféhouders. Men moet ten slotte den toestand, waarin de caféhouders verkeeren hier in Leeuwarden, niet afmeten naar enkele groote dagen, zooals de nu weer pas voorbije St. Nicolaas- Vrijdag. Wanneer men des Vrijdags in de stad rond gaat en let op den toestand waarin heel veel café's ver keeren, dan kan men constateeren, dat de toestand in heel veel gevallen niet rooskleurig is. In dit verband wil ik wijzen op de vraag, die hier gesteld is, in de sectievergadering omtrent de mogelijkheid van verla ging van het vergunningsrecht. Ik weet wel dat in een der laatste vergaderingen van den Raad een desbe treffend verzoek van caféhouders is afgewezen, maar het is toen wat snel onder den hamer doorgegaan, en ik meen toch dat dit punt wel eens ernstig onder de oogen mag worden gezien. Nu weet ik wel dat het vergunningsrecht eenigermate op en neer gaat met den toestand in het hotel- en caféhoudersbedrijf, omdat het vergunningsrecht voor een bepaald gedeelte afhankelijk is van den omzet in sterken drank, maar vooral in den tegenwoordigen tijd is dit maar een betrekkelijk klein onderdeel van het hotel- en caféhoudersbedrijf. De toestand in die bedrijven is van dien aard dat nog wel eens mag worden overwogen, of de mogelijkheid van verlaging van het vergunningsrecht, dat in den loop der jaren steeds hooger is geworden, niet nog eens moet worden onder oogen gezien. Als de Raad daartoe niet kan besluiten, dan zou ik het toch zeer op prijs stellen dat den Raad spoedig zal bereiken het toegezegde praeadvies van Burgemeester en Wethouders inzake de opheffing van het tapverbod, omdat in de opheffing van het tapverbod een zekere compensatie kan liggen voor het hooge vergunningsrecht dat zij moeten betalen. Waneer ik weer terugkom op mijn uitgangspunt, mijnheer de Voorzitter, dan meen ik te moeten consta teeren, dat inderdaad hier in Leeuwarden zeer veel inkomens beduidend zijn gedaald. Daartegenover zijn eigenlijk geen groepen van de bevolking aan te wijzen, waarvan men zou kunnen zeggen dat hun inkomens zijn vooruitgegaan en in dit geval vraag ik mij af of de ontvangsten werkelijk niet nog een beetje té optimistisch door Burgemeester en Wethouders zijn gezien. Ik wil in dit verband graag mijn meening prijs geven, wanneer mij werkelijk van de zijde van Burgemeester en Wet houders cijfers onder oogen worden gegeven ik heb heel veel respect voor cijfers, meer dan de partijgenoot van den heer Balk, die ons hier ten tooneele is gevoerd en die de cijfers aan kant zet omdat het mij voorkomt dat de raming van post 153 van de begrooting voor het volgende jaar, die door mij als uitgangspunt is genomen en welke betreft de opbrengst van de Gemeentefonds belasting ad 324.000. te optimistisch is. Juist daarom ben ik ook tegenstander van het voorstel van de rechter zijde om over te gaan tot verlaging van de electriciteits- tarieven, vooral ook omdat ik ten slotte nog niet over tuigd ben, dat op de verschillende onderdeelen die hier zijn geopperd en vluchtig zijn aangeroerd als objecten van bezuiniging, voldoende zal kunnen worden be zuinigd om het groote offer, dat de verlaging der ta rieven vraagt, te kunnen dekken. Er is hier vaak gesproken over verlaging van sub sidies in het algemeen, wat neerkomt op verlaging van enkele groote subsidies, waartegen ik mij zeker moet verzetten. Ik zal op een speciaal onderdeel daarvan bij de behandeling van de begrooting terug komen. Ook is meerdere malen gesproken over het bewaarschool- onderwijs en een eventueele verlaging van de loonen en salarissen. Terecht heeft naar mijne meening de heer Wiersma er op gewezen dat de tijdig aanvaarde verlaging van loonen en salarissen heeft gemaakt dat deze begrooting sluitend aan den Raad is kunnen worden voorgelegd. Ik wil over dit onderwerp niet veel zeggen. Wat mij zelf betreft, ik zou een kleine ver laging ten slotte niet zoo betreuren. Ik wil op één punt in dit verband wijzen en dat is, dat naar mijne meening wanneer men het oor goed te luisteren legt, blijkt, dat op het oogenblik ook in de breede lagen van de arbei dersbevolking zelf het besef wakker wordt dat er een zekere wanverhouding bestaat tusschen de belooning van werkelijke vakmenschen in particuliere bedrijven en die van den doodgewonen werkman bij de gemeente aan den anderen kant. Dit is mijn overtuiging en het is mij van meerdere kanten gebleken dat deze ook doordringt tot de arbei dersbevolking zelf. Ik heb nu nog een paar kleine punten, mijnheer de Voorzitter, die ik misschien ook evengoed bij de des betreffende nummers van de begrooting ter sprake kan brengen; alleen bij één kwestie zou ik nog even willen stilstaan, n.l. de kwestie van de verkeersreguleering. In het verslag van de eerste sectie stond deze zin ,,Een lid, hoewel vol lof over de intensieve po gingen tot reguleering van het verkeer, vroeg of de gemeente niet wat al te rijk wordt bedeeld met ver- keerseilanden en plaatsen van circuit-verkeer." Dat eene lid, mijnheer de Voorzitter, is in de volgende secties aangegroeid tot meerdere leden. Laat ik zeggen dat ik dat eene lid in de eerste sectie ben geweest, en laat ik beginnen met den lof, waarvan daar sprake is. Ik geloof dat het Gemeentebestuur en meer speciaal U, mijnheer de Voorzitter, persoonlijk groote lof toekomt voor de wijze waarop het verkeersprobleem in de stad op meerdere punten is opgelost. De oplossing van het verkeer tegenover de Wirdumerpoortsbrug, de oplossing bij het Station en bij de Prins Hendrikbrug, laten heel weinig te wenschen over en zijn zelfs mooi. Er zijn enkele punten, waarover men helaas niet zoo vol lof kan zijn en dit betreft speciaal het punt bij den Mr. P. J. Troelstraweg. Ik meen, mijnheer de Voorzitter, dat om een goede regeling van het verkeer te krijgen, toch aan de oplossing van het verkeer op een bepaald punt in de eerste plaats deze eisch moet worden gesteld, dat zij logisch is. Mijnheer de Voorzitter, U hebt een paar vergade ringen geleden als Uw meening daargesteld, dat men deze verkeerseilanden zou moeten beschouwen, ik zou haast zeggen, als een soort politieagent, die staat te wuiven aan het voorbijkomend verkeer, kalm aan een beetje Toch moet dit zóó geschieden dat het verkeer alsnog blijft doorloopen en niet te veel wordt geremd en ge hinderd. Het verkeer moet doorgaan langs lijnen van geleidelijkheid. Men moet niet vergeten dat het circuit- verkeer vooral wordt toegepast op veel grootere plaat sen. zooals b.v. op het Frederiksplein te Amsterdam. Nu is de oplossing bij den mr. P. J. Troelstraweg niet meer een oplossing, waarbij men langs geleidelijke lijnen om het verkeerseiland heen gaat, maar een oplossing, waarbij men gedwongen wordt allerlei zonderlinge en potsierlijke bochten te maken. Als men komt van de stad en gaat in de richting van Stiens, dan ligt voor ons een vrij breede weg, die ieder automobilist zou nemen, als hij niet gedwongen werd om het verkeerseiland heen te rijden. Nog erger is het als men komt van de Spanjaardslaan, dan moet men een raren kronkel maken om te rijden naar de stad, haast bij Stiens om. Dit is een onlogische verkeersoplossing. Iedere automobilist moet onmiddellijk kunnen begrijpen, wat er van hem verlangd wordt en dat is op dit punt niet mogelijk. Dit blijkt ook duidelijk wanneer men de verkeersver- sperring tegenover de Beurs ziet. Het traject tegenover de Beurs is voor automobilisten verboden, op een wijze dat niemand eigenlijk weet wat de bedoeling is, vóór de agent een waarschuwend woord tot hem heeft gericht, maar wanneer de agent er niet staat, zal niemand er aan denken dat hij daar niet mag rijden en ieder rijdt daar langs. Zoo is het ook bij den mr. P. J. Troelstra weg; niemand denkt er aan om de bocht daar te maken, als men het niet speciaal weet. Dus, mijnheer de Voor zitter, ik herhaal het nog eens, ik ben vol lof voor Uwe persoonlijke intensieve pogingen in zake het verkeer, maar ik ben niet vol lof voor de oplossing bij den mr. P. J. Troelstraweg, die m. i. niet goed is. De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter, het was aanvankelijk niet mijn bedoeling hier te spreken, maar bij nadere beschouwing wil ik het wel doen. Wanneer ik een enkele opmerking meen te moeten maken over bet sluitend maken der begrooting en over de be grooting zelf, dan mag ik niet verzwijgen dat wij hier in de gunstige omstandigheid verkeeren, dat wij niet hebben te worstelen met een zoodanige werkloosheid, als in andere plaatsen, maar mijnheer de Voorzitter, ik meen dat de werkloosheid inderdaad een vraagstuk is geworden, dat aan het Dagelijksch Bestuur van de ge meente de uiterste zorg baart. Wanneer ik een enkele opmerking zal maken, dan is dit vooral naar aanleiding van het betoog dat de heer Vromen heeft gehouden, speciaal waar hij raakte het punt subsidiën. De heer Vromen is met mij de overtuiging toegedaan dat het straks wel eens minder vlot kan loopen met het sluitend maken van de begrooting. De heer Vromen erkent dus dat de toestand zich zal wijzigen in ongunstigen zin en het is mij niet recht duidelijk, waar juist de heer Vromen geneesheer is, dat hij, merkende dat de levenssappen uit onze maatschappij langzamerhand wegvloeien, niet onmiddellijk na het constateeren van het feit uitziet naar middelen, waardoor de patient in ieder geval zal blijven behouden. De heer Vromen zegt dat hij niet wil raken aan de subsidies, want dan raakt men de cultu- reele goederen, die men moet behouden. De heer Vromen denkt misschien wel aan loonsverlaging, maar in ieder geval wil hij aan de subsidies niet raken. Mijnheer de Voorzitter, ik heb het ook gezien, zooals de heer Vromen het heeft gezegd. Wij meenen ook dat de toestand zich zal wijzigen in ongunstigen zin, en daarom meenen wij nu reeds een poging in die richting te moeten wagen, waardoor wij straks, wanneer de moeilijke tijden zullen aanbreken, niet direct het operatiemes behoeven te ge bruiken. Wij hebben ons opgemaakt om den patient door den crisistijd heen te helpen en hebben daarom gemeend, dat wel een gedeelte van de subsidies afge nomen kan worden. Wij doen dit zonder eenige blijd schap in het gemoed, doch omdat wij van oordeel zijn dat in den tegenwoordigen tijd op dit gebied reeds iets moet worden gedaan. Op al deze dingen kom ik straks terug, wanneer deze kwesties opnieuw aan de orde worden gesteld bij de behandeling van de desbetref fende begrootingen. Ik meende echter deze opmerking nu reeds te moeten maken in antwoord op het betoog van den heer Vromen. Mijnheer de Voorzitter, men heeft er zich van middag betrekkelijk gemakkelijk afgemaakt door tegen ons te zeggen jullie willen de tarieven van de electriciteit verlagen, maar jullie geven niet aan de middelen tot dekking daarvan. De heer Van Kollem heeft zijn wen schen neergelegd in vragen, zooals die hier voor ons liggen in het Sectieverslag en heeft o. a. gevraagd hoe het staat met het instituut van een schooltandarts en nu hij de begrooting goed heeft nagegaan, is hij terug gekomen van zijn oorspronkelijke plan. Wij hebben ook meerdere wenschen, maar die hebben wij, juist omdat de begrooting zoo moeilijk sluitend is te maken, ter zijde gelegd. Wat betreft de kwestie van den woningbouw, waarvoor de heer Muller heeft gepleit, deze zaak, mijn heer de Voorzitter, heeft ten volle onze aandacht, maar wij zien deze zaak anders dan de heer Muller. In het Sectierapport is gevraagd of Burgemeester en Wethouders willen overwegen de erfpachtscanons te verlagen en dat men zoo mogelijk deze rente af kan koopen. Het gevolg daarvan zal zijn dat dit zal betee- kenen een steun aan de particuliere bouwnijverheid. Wanneer de gemeente zou overgaan tot het bouwen van 150 woningen, dan zal dit beteekenen een zekere geringe verbetering voor het bouwbedrijf. Er zullen enkele arbeiders meer aan het werk kunnen worden gezet, maar dit is geen argument om tot dezen bouw te moeten besluiten. In dit verband wil ik wijzen op de zooeven genoemde mogelijkheid van verlaging van den erfpachtscanon en het afkoopen van de rente, waardoor wij de particuliere bouwnijverheid tegemoet kunnen treden, omdat de werkzaamheden dan zullen toenemen. Wanneer de gemeente zou besluiten tot het bouwen van 150 gemeentewoningen over te gaan, dan zal blijken dat deze woningen in de toekomst veel te duur zullen zijn De heer Muller: Waarom De heer Stobbe: De heer Muller zegt, waarom Hij stelt deze vraag en ik zal er antwoord op geven. Mo menteel worden er door de particuliere bouwnijverheid woningen gebouwd in massa, voor 2200.a 2300.— per stuk. Wij zullen zeer knap moeten zijn wanneer wij van gemeentewege woningen zullen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 26