436 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. dat zal wel altijd het geval blijven. Dat is echter niet de manier, waarop men eikaars beginselen tegenover elkaar stelt. De strijd moet zich uitsluitend richten op de gemeentepolitiek, zooals wij die volgens ons program moeten voeren en dan tart ik ieder, ondanks alle ver wijten, die ons mogen worden toegevoegd, om aan te toonen dat wij ons gemeenteprogram niet hebben na geleefd. De Voorzitter: Mag ik dan nu ook enkele woorden spreken, nadat weer alle Raadsleden het woord hebben gevoerd. Ik wil natuurlijk beginnen met de sprekers, die bur gemeester en Wethouders een compliment hebben ge maakt, daarvoor dank te zeggen, maar ik zou dat com pliment, dat aan Burgemeester en Wethouders ge maakt is, niet alleen voor Burgemeester en Wethouders willen reserveeren. Ten slotte toch doen Burgemeester en Wethouders wel de voorstellen aan den Raad, maar de Raad zelf is ten slotte degene, die deze voorstellen aanneemt of verwerpt en indien dus op het oogenblik in deze gemeente de zaken beter staan dan in andere gemeenten, dan moet men daarvoor niet alleen dank richten aan Burgemeester en Wethouders, maar dan wil ik ook van deze zijde daarvoor dank richten aan den Raad. Ik wil daaraan nog iets toevoegen. Wij leven tegen woordig in een eigenaardigen en in een raren tijd en wij moeten in dezen tijd met elkaar en niet alleen Bur gemeester en Wethouders voorzichtig zijn. Hoe deze toestanden ontstaan zijn de een schuift het op de kapitalistische maatschappij en de ander op de groote uitgaven voor bewapening doet er niet toe, laten wij dat maar in het midden laten; wij zeilen nu eenmaal in dit schuitje en wij moeten meezeilen. Ik zeg dus, laten wij alleen met elkaar voorzichtig zijn; dat is bij deze begrooting ook voor mij de zaak geweest. Deze begrooting is voor mij in evenwicht, zooals ik verleden jaar ook heb gezegd en ik wil voor mij per soonlijk wel zeggen ik zal straks ook enkele zaken namens het college bespreken, maar ik spreek nu voor mij persoonlijk dat dus voor mij, waar deze begroo ting in evenwicht is of om zoo te zeggen balanceert, als men van den eenen kant van de balans iets afneemt of daar iets bij voegt, de geheele begrooting uit haar even wicht zal raken. Zoo zou ook, als het voorstel van den heer Dijkstra werd aangenomen de heer Ritmeester zal daar wel meer van zeggen de begrooting uit haar evenwicht raken; ik zou dan al heb ik hier ook geen stem toch verder mijn medewerking aan deze begrooting niet meer kunnen verleenen en ik zou met voorstellen moe ten komen, welke ik wel het recht heb hier te doen, om daarin op een andere manier te voorzien. Ik meen dat de progressie, die op het oogenblik in de belasting is neergelegd, juist is en dat men daar verder niet aan moet tornen. Ik ben van meening, dat een betrekkelijk kleine groep van personen de wethouder van Finan ciën zal daaromtrent wel meer cijfers geven niet alleen nu, maar ook in den vroegeren tijd, de meeste belasting betaalt en heeft betaald. Als men het totaal van wat die groep aan belasting betaalt optelt, dan blijkt dat de zeer veel lage aanslagen lang niet opbren gen wat die enkele hoogere in vorige jaren hebben op gebracht en thans nog opbrengen. Het lijkt wel aardig dat men een groep van 6000 personen zou kunnen ont lasten, maar practisch levert dat voor die menschen niet veel op en waar dit tot gevolg zou hebben dat men die andere, kleinere groep weer zwaarder zou moeten belasten, zou ik dat niet willen. Zoo zal ook evenzeer het voorstel van den heer Hof- stra, als dit werd aangenomen, de weegschaal doen doorslaan, maar bovendien wil ik als mijn persoonlijke meening zeggen dat, als Burgemeester en Wethouders komen met een sluitende begrooting, hoe dan ook slui tend gemaakt, en een Raadslid meent op voor hem goede motieven te moeten komen met een voorstel om hetzij een ontvangstpost te verlagen of een uitgaafpost te verhoogen, hij daar dan m. i. een anderen post tegen over moet stellen, zoodat de schaal weer in evenwicht is en dat hij dan niet kan volstaan met te zeggen tegen Burgemeester en Wethouders: ik ga van dien eenen post iets afnemen en zoekt gij nu maar middelen tot dekking. Dat gaat niet op. Als Burgemeester en Wethouders komen met een begrooting, die in evenwicht is, moet degene, die een voorstel doet tot verlaging van een ontvangstpost. ook de middelen ter compensatie aan geven. Hetzelfde zou gelden voor wat de heer Vromen heeft gezegd, maar daarbij is nog een uitweg te vinden; ik weet niet precies hoe groot de winst van het Slacht huis is, maar die kan in ieder geval nog af van den post Onvoorzien en het ligt ook logisch in dat voorstel op gesloten dat die post daarmee verlaagd zou worden. Datzelfde kan echter niet met het voorstel van den heer Hofstra. Dan moeten er dus toch van dien kant posi tieve voorstellen komen, wat men daarvoor in de plaats wil stellen en ook dan slechts is er naar mijn oordeel over dat voorstel te oordeelen. Ik kom nu tot enkele punten, die zoo voor en na door de verschillende sprekers zijn genoemd. Eerst, dat hier al meer in behandeling is geweest, n.l. dat men geen voldoende tijd heeft gehad om de begrooting te bestudeeren. Ik vermoed dat de wet houder van Financiën er ook wel iets van zal zeggen. Indien men meent dat het anders moet, zal men ten slotte een ander systeem bij het behandelen van de be grooting moeten aanvaarden. Dan zal men dit systeem moeten aanvaarden, dat eenige maanden voor den aan vang van het nieuwe dienstjaar de begrooting wordt ingediend en dat tegen den tijd dat het loopende dienst jaar eindigt er verschillende begrotingswijzigingen zullen komen, omdat men door verschillende redenen dan pas beter over de toekomst kan oordeelen. Dat is een heel ander systeem en het gaat er nu maar om welk systeem het beste is. Meent men dat dit systeem het beste en het meest juiste is, dan ben ik persoonlijk daar wel voor te vinden, als er ten slotte niets anders op zit. De termijn, waarover de heer Buiel sprak en die is ge noemd in art. 238 der Gemeentewet, wordt thans over schreden, maar ik ben daar niet zoo bang voor. Het is volkomen juist dat het college zich niet daaraan houdt. Burgemeester en Wethouders moeten op grond van art. 238 der Gemeentewet 4 maanden voor den aanvang van het dienstjaar de begrooting aan den Raad aan bieden. Formeel is daar wel aan te voldoen; Burge meester en Wethouders kunnen dan óók wel een be grooting in elkaar zetten, óók wel een die in balans is. maar een, waarvan dan vermoedelijk de cijfers niet vaststaan. Daar is dus wel aan te voldoen, maar wat hééft de Raad daar ten slotte aan De lieer Buiel heeft gezegd dat Gedeputeerde Staten op deze wijze ook in de war komen. Het is juist; deze kunnen zich nu ook niet aan den termijn houden, maar practische bezwaren heeft dat eigenlijk nog nooit opgeleverd. Ik herinner mij dat wij hier eens in November de begrooting nog niet goedgekeurd hadden en tóch heeft de zaak best gemarcheerd. Ik geef toe, formeel is het niet in den haak, maar practische bezwaren zijn er niet aan ver bonden. De heer Buiel is bang voor den datum van 1 Januari, maar hij zal hebben gezien dat in hetzelfde artikel staat dat Gedeputeerde Staten machtiging kun nen geven tot het doen van uitgaven en ontvangsten; op grond van die machtiging wordt dan door Burge meester en Wethouders gehandeld en dat zal ook nu weer het geval zijn. Gedeputeerde Staten kunnen na tuurlijk onmogelijk voor 1 Januari een besluit nemen over de begrooting. Ik zie geen enkele kans om het anders te doen; wanneer dan ook door verscheidene Raadsleden eeen vroegere indiening wordt gewild, zullen wij eenvoudig van systeem moeten veranderen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 437 Er komt nog dit bij, dat er door enkele leden is ge zegd dien de begrooting eerder in, maar laten wij dan ook eerder vergaderen, want tusschen Kerstmis en Nieuwjaar vergaderen wij liever niet. Dan krijgen wij echter nog precies hetzelfdeals de begrooting al 14 dagen eerder wordt ingediend, maar men wenscht haar ook eerder te behandelen, dan blijft de tijd voor bestu deering gelijk. Het is trouwens de vraag of op het oogenblik de tijd van bestudeering van de begrooting voor de leden korter is geweest dan andere jaren. Ik geef toe dat de tijd van indiening later is geweest, maar de vergadering wordt óók later gehouden. Bovendien krijg ik toch niet den indruk, ondanks het feit, dat vele Raadsleden hebben gezegd dat zij geen tijd hebben ge had voor het bestudeeren van de begrooting De heer Muller: Ja, dat is wel waar De Voorzitter: De een werkt dan misschien wat lang zamer dan de ander, maar ik heb toch den indruk ge kregen, dat de Raadsleden er zeer behoorlijk in zitten en dat zij bij de zaken, waarmee zij hier naar voren komen en ook bij de zaken, die hier naar voren worden gebracht door andere Raadsleden, precies weten waar het om gaat. Dien indruk heb ik sterk gekregen en daarom kan ik mij niet indenken, dat er leden zijn die zoo klagen over een te korten tijd voor de bestudeering, waarbij dan ook nog komt, dat er op de begrooting geen nieuwe zaken voorkomen, maar alleen zaken, die practisch gesproken elk jaar naar voren komen. Dan, dames en heeren, moet ik nu bespreken een zeer onaangenaam punt, niet voor mij persoonlijk, maar uit een gemeentelijk oogpunt. Ik bedoel de kwestie, die hier naar voren is gebracht omtrent de benoemingen. Door de rechtsche fractie of door personen, die aan recht- schen kant staan, is hier naar voren gebracht, dat onder het gemeentepersoneel, hoog en laag, als ik den heer Wiersma goed heb verstaan, te weinig personen zouden zijn, die aanhangers zijn van de rechtsche be ginselen. Ik vind dat een zeer onaangename kwestie, omdat in den loop van het debat die kwestie zich steeds heeft toegespitst en het m. i. niet in het gemeentebelang kan zijn om die kwestie zoo toe te scherpen. Er is ge zegd: er zijn te weinig rechtsche menschen in gemeente dienst en daar ligt dan in opgesloten, dat die rechtsche menschen laten wij maar precies zeggen zooals het is worden gepasseerd. En als men iemand passeert, kan men er gerust bij zeggen dat men hem expres pas seert. Dat ligt in het heele verwijt opgesloten, dat hier menschen van andere richting ik zal nu maar niet de uiterste richting noemen, die in dit debat is gehaald, of het dan een Katholiek is, van welke zijde het ook is gezegd, of iemand van rechts expres worden gepas seerd. Dat dit in de heele zaak ligt opgesloten, kan men niet ontkennen en dat is een vrij sterk verwijt, een ver wijt, dat m. i. eigenlijk niet juist is, ten minste voor mij, voor zoover ik met benoemingen heb te maken. Bij be noemingen van hoog of van laag wordt niet gezegd: wat is het politiek of kerkelijk geloof van dien man en voor zoover mij bekend is, is er nooit gezegd: dan moeten wij hem daarom niet hebben en dat dit wel het geval zou zijn, ligt toch eigenlijk opgesloten in het verwijt maar men moet in de eerste plaats zien of die man de geschiktste man is voor de gemeente en daarmee afgeloopen. Zoo denk ik er over en ik heb in mijn practijk, zoolang ik hier in deze gemeente ben, nooit gehoord dat, ómdat iemand Sociaal-Democraat of Anti-Revolutionnair was het gaat hier niet zoozeer om de kerkelijke dan wel om de politieke gezindheid, ofschoon het eene misschien wel met het andere samen hangt daarom die man of die vrouw niet is benoemd. Ik meen dat, indien die kwestie hier steeds scherper wordt gesteld, het gevolg zal zijn, dat juist in de toe komst dergelijke dingen meer en meer het geval zullen zijn en dat lijkt mij werkelijk in het belang van de ge meente absoluut onjuist. Er komt bij, dat het zeer wel mogelijk is, dat er van een bepaalde richting minder menschen worden benoemd en dat er ten slotte van de zijde, waar men nooit aanmerkingen maakt, meer worden benoemd, maar dat deze menschen van de eerste categorie expres worden geweerd, ontken ik. Ik heb, wat de benoemingen betreft, meer met een specialen dienst te maken en ik wil wel zeggen dat mij, speciaal van kerkelijke zijde, al eens is gevraagd is het niet mogelijk, dat er wat meer menschen van onze richting in komen, want, zoo werd er bij gezegd: er zijn daar van ons zoo weinig. Ik heb toen gezegd: U hebt vol komen gelijk en ik zal mij niet geneeren om, als ik goed personeel kan krijgen van kerkelijke richting, maar ik moet in de eerste plaats vooropstellen, als de man goed is - zoo iemand te benoemen. Nu wil echter het toeval zooals men zoo dikwijls iets op rekening van het toeval kan schuiven dat het mij niet mogelijk is geweest om in vergelijking met andere candidaten en, dit wil ik er direct bij zeggen, uitsluitend naar de ge schiktheid kijkende, zoo iemand te benoemen; dat is mij niet mogelijk geweest, omdat ze van de andere partij altijd geschikter waren. Dat kan nu wel toeval zijn, maar ik wil er maar mee zeggen dat, zelfs al wil men graag iemand van een andere richting benoemen, men dan toch dikwijls nog weer anderen moet benoemen. Ik zou nu toch ernstig willen aanraden om deze kwestie niet al te veel toe te scherpen, omdat daarvan het gevolg zou kunnen zijn, dat men in het vervolg in de eerste plaats zou gaan kijken naar wat het politiek of kerkelijke geloof is van de candidaten en dat pas daarna zou worden gekeken of iemand geschikt is voor de betrekking. De mogelijkheid bestaat, dat zoo iets wel degelijk op den voorgrond komt. Er is hier ook door verschillende leden weer een oude kwestie naar voren gebracht, de kwestie van het instellen van een commissie van bijstand voor het Open baar Slachthuis. Er zijn hier enkele dingen gezegd, die, al is het niet precies zoo gezegd, toch beteekenen: als er een commissie van bijstand was geweest, zou dit en dat niet gebeurd zijn, wanneer er een commissie van bijstand was geweest, was dat veel beter geweest en er komen aan het abattoir zaken kijken, waarvoor het goed zou zijn dat er een commissie van bijstand zou zijn. Men vergete echter niet, dat die commissie ten slotte niets anders zou zijn dan een commissie van bijstand voor Burgemeester en Wethouders en dat die commissie, indien Burgemeester en Wethouders op het oogenblik meenden dat die noodig was, alleen advies zou kunnen geven aan Burgemeester en Wethouders. Verder zou de bevoegdheid van die commissie niet gaan; het zou geen beheerscommissie worden zooals de commissie voor het Stads-Ziekenhuis, zooals wij destijds de commissie hebben gehad voor het Stedelijk Orkest en zooals men het college van Brandmeesters als een beheerscommissie kan beschouwen, maar die commissie zou dus slechts, als Burgemeester en Wet houders meenden dat zij op een bepaald punt voor gelicht moesten worden door die commissie, daaromtrent aan Burgemeester en Wethouders advies kunnen geven. Tot nog toe is de toestand echter zoo, dat Burgemeester en Wethouders het gemis van die commissie of van de adviezen van die commissie niet gevoeld of niet gemerkt hebben. Wij meenen eigenlijk, dat het bij het abattoir niet slechter en niet beter gaat dan bij de andere diensten. Ik wil wel dit zeggen. Waar hier steeds weer door sommige leden over het abattoir op een andere manier wordt gesproken dan over andere diensten en men hier speciaal altijd weer met het slacht huis naar voren komt, daar vermoed ik, dat daar andere kwesties onder zitten. Hetzelfde is het met de kwestie van de bijverdiensten, waarbij steeds uitdrukkelijk de Directeur van het Slachthuis wordt genoemd. Ik meen eenigszins te mogen aannemen, dat bepaalde menschen hier iets tegen dien Directeur hebben ik wil dat hier

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 28