384 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
c. vacature Hoekstra
1. J. Hoekstra, Molenstraat 55;
2. B. Kooistra, van Heemstrastraat 3;
3. W. Jeelof, van Asbeckstraat 17;
d. vacature P. Messchaert
1. P. Messchaert, Tjerk Hiddesstraat 37;
2. H. Hoekstra, Engelschestraat 6;
3. D. Koopmans, Harlingerstraatweg 1;
e. vacature W. F. M. van Schaik
1. F. van Dijk, Doelestraat 4;
2. G. Th. Harloff, Harlingerstraatweg 51;
3. L. van der Meij, Harlingerstraatweg 4;
vacature G. Botke
1. J. B. de Vries, Bleeklaan 64;
2. G. Ronner, Molenstraat 15;
3. L. Bos, Mr. P. J. Troelstraweg 173;
g. vacature R. Visser
1. C. van Raay, Willemskade 10;
2. Mr. D. F. van Giffen, Eewal 76;
3. L. Touwen, Wijbrand de Geeststraat 27.
Benoemd worden
sub a: C. Andriesse;
b: L. Verschuur;
c: J. Hoekstra;
d: P. Messchaert;
e: F. van Dijk;
J. B. de Vries;
g: C. van Raay,
allen met algemeene stemmen.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het verleenen van vergunning aan mej. E. B. Dijkstra
tot slootdemping langs den Lekkumerweg.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij schrijven van 14 October j.l. heeft ons een ver
zoek bereikt van mej. E. B. Dijkstra, alhier, strekkende
om haar, ten einde voor een te bouwen woonhuis uit
gang te verkrijgen naar den Lekkumerweg, vergunning
te verleenen tot demping van de sloot gelegen tusschen
het haar in eigendom toebehoorende Zuidwestelijkste
gedeelte van het kadastrale perceel gemeente Jelsum,
Sectie D no. 1530 en den genoemden weg. Tegen in
williging van het verzoek hebben wij geen bedenkingen.
Aan de vergunning kunnen dezelfde voorwaarden wor
den verbonden als die gesteld onder 1 tot en met 10
en 12 van Uw besluit d.d. 4 October j.l. no. 3350/189,
waarbij aan de firma Kolk en Co., alhier, vergunning
tot slootdemping werd verleend ten aanzien van, het
overige gedeelte van het bovengenoemde kadastrale
perceel. De adressante gaat blijkens hare hierbij over
gelegde verklaring met de te stellen voorwaarden
accoord.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten
aan mej. E. B. Dijkstra, alhier, vergunning te ver
leenen tot demping van de sloot, gelegen tusschen den
Lekkumerweg en het haar toebehoorende Zuidweste
lijkste gedeelte van het perceel kadastraal bekend ge
meente Jelsum, Sectie D no. 1530, over eene lengte van
ongeveer 8 Meter, zulks onder de volgende voorwaar
den
1de sloot moet, alsvorens te worden gedempt, goed
worden gereinigd;
2. de demping moet tot gelijke hoogte van den weg
geschieden met zand of goeden grond ten genoegen
van den Directeur der Gemeentewerken;
3. de eindafsluiting van de demping moet worden
gemaakt van stapelzoden, onder een helling van 1 op 1
en uit den bodem van de sloot worden opgetrokken;
4. in de te dempen sloot moet, indien zulks naar het
oordeel van Burgemeester en Wethouders noodig is,
over de volle lengte een riool worden gelegd, wijd 20
cM., op nader door den Directeur der Gemeentewerken
aan te geven hoogte;
5. aan het onder 4 genoemde riool moet de huis
aansluiting worden verbonden onder verplichting, dat
deze aansluiting te zijner tijd door en op kosten van de
adressante of hare rechtverkrijgenden aan het te leggen
hoofdriool in den weg zal worden aangesloten;
6. het hek voor de te stichten woning moet op een
afstand van 7.50 Meter uit en evenwijdig aan de nieuwe
as van den weg worden geplaatst;
7. op het onder 4 genoemde riool noch op de sloot
mogen afvoeren van faecaliën worden aangesloten:
8. de strook grond, welke overblijft tusschen het
onder 6 genoemde hek en den Lekkumerweg, moet aan
de gemeente Leeuwarden worden overgedragen tegen
een koopsom van 1.— in totaal, komende de kosten
van overdracht voor rekening van de adressante;
9. de kosten van trottoiraanleg moeten, voor zoover
het gedeelte van het trottoir betreft dat niet op den
overgedragen grond komt te liggen, aan de gemeente
worden vergoed. Als waarborg voor de betaling van de
hierbedoelde kosten stort de adressante een bedrag van
71.96 in de gemeentekas;
10. alvorens met de demping van de sloot wordt
begonnen, moet van het voornemen daartoe ten minste
twee dagen te voren kennis worden gegeven aan het
bureau van Gemeentewerken;
11van de bij dit besluit verleende vergunning mag
geen gebruik worden gemaakt dan nadat aan de onder
8 en 9 vermelde voorwaarden is voldaan.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van de begrooting der inkomsten en uitgaven
voor 1933:
a. voor de Stads-Armenkamer
b. voor het Stads-Ziekenhuis
c. voor het Nieuwe Stads-Wees huis.
Aan de orde is de begrooting voor de Stads-Armen-
kamer.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb mij
eerst afgevraagd waarom deze begrootingen, genoemd
onder a, b en c, apart in den Raad moeten komen, maar
dat raadsel is voor mij opgelost. Vervolgens blijkt mij
uit art. 27 van de Armenwet, dat de Raad de begroo
ting van de Stads-Armenkamer heeft goed te keuren
of die goedkeuring heeft te weigeren, maar ik lees ner
gens dat de Raad ook het recht heeft om de poster-
voorkomende op de begrooting van de Stads-Armen
kamer, of wel te verhoogen of wel te verlagen. Ik be
twijfel dus of het wel tot de bevoegdheid van den Raad
behoort om daarin wijziging te brengen. Ik zou zeggen,
als dat gebeurt, zou er ook een verwijt aan de Armen
kamer in kunnen liggen, dat men daar te schriel is ge
weest. Waar de Raad steeds zelf zooveel mogelijk zijn
autonomie wenscht te bewaren, vind ik dat het in de
lijn ligt om die autonomie ook zooveel mogelijk te laten
aan de Stads-Armenkamer, die een zelfstandig rechts
persoon is. Ik zou daarom graag willen, dat deze zaak
werd behandeld in overeenstemming met art. 27 van de
Armenwet.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik had niet gedacht dat ik zoo vroeg al aan het
woord zou komen, maar in elk geval, ik bèn er. Ik be
grijp dus goed dat de heer Buiel er bezwaren tegen
heeft, dat wij op de begrooting, die nog niet aan de
orde is, meer uittrekken dan
De heer Buiel: Neen, dat is mijn bedoeling niet. Ik
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 385
bedoel dat wij zelf op de begrooting van de Stads-
Armenkamer posten zetten. Er staat in het advies, dat
er bij ligt, om den post onvoorzien van de begrooting
van de Stads-Armenkamer - althans, zoo begrijp ik
het met f 16.000.— te verhoogen en om ook een
post van de inkomsten met 16.000.— te verhoogen,
ten minste, dat maak ik er uit op. Het is dus niet mijn
bedoeling om tegen het subsidie te ageeren, maar wel
tegen wat Burgemeester en Wethouders voorstellen,
n.i. om zelfstandig enkele posten van de begrooting
van de Stads-Armenkamer te verhoogen.
De heer Ritmeester (wethouder): Dan ben ik dus
toch waar ik zijn wil. De Stads-Armenkamer vraagt
een subsidie van 309.000.— en wij achten dat in de
gegeven omstandigheden te gering; wij meenen dat dit
moet zijn 325.000. Dus kan de Stads-Armenkamer
in eerste instantie van ons krijgen 309.000.— en dein
blijft op onze begrooting nog een bedrag van 16.000.-
gereserveerd, dat wij aan de Armenkamer kunnen doen
toekomen als er t. z. t. meer wordt aangevraagd. Dan
kunnen wij dit bedrag weer overbrengen naar de be
grooting van de Armenkamer. Maar nog eenvoudiger
is het, wanneer men nu de begrooting van de Armen
kamer wijzigt en deze met 16.000.— in ontvangsten
en uitgaven verhoogt. Wij laten graag aan Voogden
over op welke wijze zij het geld willen ontvangen en
willen zij dit op het oogenblik niet ontvangen, dan
zullen wij dat niet doen. Maar de zaak komt hier op
neer, dat wij ons bij het opmaken van de begrooting
moesten afvragen: wat kan er noodig zijn? De Armen
kamer zegt dat er 309.000.— noodig zal zijn, maar
wij meenen dat er als gevolg van de tegenwoordige
omstandigheden méér noodig zal zijn en wij hebben dus
voorzichtigheidshalve gemeend er meer op te moeten
brengen.
De Voorzitter: Mag ik U even vragen, mijnheer
Buiel, welk artikel van de Armenwet haalt U aan
De heer Buiel: Art. 27.
De Voorzitter: Verlangt nog een van de leden het
woord
De heer Buiel: Ja, mijnheer de Voorzitter, ik geloof
toch niet dat door den heer Ritmeester de zaak juist
toegelicht wordt. Er wordt toch in de hierbij gevoegde
stukken het voorstel gedaan om deze begrooting in
ontvangsten en uitgaven vast te stellen op 342.000.
terwijl in de begrooting zelf staat dat die bedragen
worden uitgetrokken op 326.000. Nu heb ik er
bezwaar tegen dat de Raad zelfstandig die bedragen
verhoogt. Ik acht dat in strijd met de autonomie van de
Armenkamer. Als hier iets in strijd met de autonomie
van den Raad is, wordt daartegen gesputterd en dus
zou ik ook aan de Stads-Armenkamer in dat opzicht
alle rechten willen laten. Waar de Armenwet het niet
toelaat, zou ik zeggen, dat het voor den Raad niet is
toegelaten om zelfstandig posten van de begrooting der
Stads-Armenkamer te verhoogen. Als het de bedoeling
is dat de begrooting zoo wordt vastgesteld als in de
stukken is aangegeven, dus tot een bedrag van
326.000. dan heb ik daar geen bezwaar tegen, maar
wordt zij vastgesteld op een bedrag van 342.000.
dan heb ik daar wél bezwaar tegen.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik begrijp eerlijk gezegd niets van wat de
heer Buiel wil; hij heeft er blijkbaar bezwaar tegen dat
u>ij de zaak goed in orde maken, want daar komt het
practisch op neer. De begrooting van de Stads-Armen
kamer is in Juli ingediend en sedert dien tijd hebben wij
een ander gezichtspunt op de zaak gekregen. Wij oor-
deelen dat er meer noodig is en wij trekken dus wat
toch voorzichtig is meer geld uit. Neen, zegt de heer
Buiel, dat mag U niet doen, want zij hebben dat niet
gevraagd. Maar wij zitten hier toch om de gemeente-
begrooting in orde te maken en dan moeten wij toch
rekenen met wat wij noodig hebben. Als wij het stelsel
van den heer Buiel volgen, dan geven wij aan de Ar
menkamer, wat op de begrooting is gevraagd en dan
moet men daar later weer op terug komen. Dan is het
toch veel beter om daar nu in te voorzien? Wat de
heer Buiel wil is theorie, maar de practijk is anders.
De Voorzitter: Wenscht nog een van de leden het
woord Over een van de artikelen
De heer Buiel vraagt het woord.
De Voorzitter: U hebt al tweemaal het woord gehad,
mijnheer Buiel. Als U geen voorstel doet, kunt U het
woord niet weer krijgen.
De heer Buiel: Ik wilde aanteekening
De Voorzitter: Ik houd vol, anders blijven wij hier
op die manier aan den gang; dan wordt het hier ook
's nachts halfvier, zooals in een van de secties. Wilt
U het woord of niet?
De heer Buiel: Ja, mijnheer de Voorzitter.
De VoorzitterDan zal ik het voorstel om U het
woord te verleenen, in stemming brengen.
De heer Vromen heeft intusschen de vergadering
verlaten.
Met algemeene stemmen wordt besloten aan den
heer Buiel verlof te geven over deze zaak nogmaals het
woord te voeren.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik had alleen
willen zeggen dat ik tegen het aldus vaststellen van
deze begrooting ben, dus dat ik geacht wil worden
daartegen te hebben gestemd en wel op grond van het
feit, dat ik van meening ben dat door deze handelwijze
van den Raad de autonomie van de Stads-Armenkamer
wordt aangetast.
De beraadslagingen worden gesloten.
De begrooting voor de Stads-Armenkamer wordt
met 26 stemmen tegen 1 stem onveranderd vastgesteld.
De heer Buiel wil geacht worden te hebben tegen
gestemd.
De begrootingen voor het Stads-Ziekenhuis en het
Nieuwe Stads-Weeshuis worden met algemeene stem
men onveranderd vastgesteld.
6. De ontwerp-begrootingen van de baten en lasten
der gemeentebedrijven en de ontwerp-begrooting der
gemeente, alle dienst 1933 (bijlagen 1932 nos. 21 en
24 en 1933 nos. 1 en 2).
De algemeene beschouwingen over de ontwerp-be
grootingen worden geopend.
De heer Feitsma: Mijnheer de Voorzitter. In den
aanbiedingsbrief zeggen Burgemeester en Wethouders:
,,Het is ons streven geweest de ontwerp-begroo-
ting voor 1933 sluitend te maken eenerzijds zonder
het schrappen van tot dusver nuttig geoordeelde
posten, anderzijds zonder verhooging van den belas
tingdruk of het aanspreken van reserves. Dat wij
hierin konden slagen stemt om velerlei redenen tot
verheugenis en wettigt de conclusie, dat ook nu de