450 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 451 Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. heel veel kans van slagen zal hebben, zoodat wij ons dus niet al te bevreesd behoeven te maken over de voorstellen van den heer Feitsma. Dat is het antwoord, dat ik aan het adres van den heer Feitsma heb meenen te moeten geven. Ook de heer Terpstra heeft gesproken over het onder wijs en wel in zeer welwillenden geest. Hij heeft het gehad over bezuinigingen en, mijnheer Terpstra, als er bezuinigd kan worden zonder de vitale belangen van het onderwijs te schaden, zooals de heer Terpstra uit drukkelijk heeft gezegd, dan ben ik daarvoor te vinden. De heer Terpstra heeft gesproken over de leermiddelen en medegedeeld, dat volgens zijne berekeningen, het gewoon lager onderwijs in de verschillende gemeenten van 9.— tot 22.— per kind zou kosten. Daar blijkt uit, waar de verschillen zoo groot zijn, dat het moeilijk is een berekening te maken; waar de opzet van de begrootingen en de wijze van het toestaan van een bedrag voor de leermiddelen in de verschillende ge meenten zoo uiteen loopt, is het niet gemakkelijk een berekening te maken. Ik heb ook een berekening ge maakt en ik kom tot dezelfde conclusie als de heer Terpstra. Nu heeft de heer Terpstra gevraagd: is een bedrag voor leermiddelen van 2.50 per jaar en per leerling niet te veel en hij heeft daarbij gewezen op enkele ge meenten, waar dat bedrag minder is. Mijnheer Terpstra, het was hier vroeger zoo, dat er geen bepaald bedrag per leerling was vastgesteld. Dat is pas in 1931 naar voren gekomen, ik meen in overleg met den Inspecteur; er is toen voor de gewone lagere scholen een bedrag van 2.50 en voor de centrale 7e en 8e leerjaarscholen een bedrag van 3.50 per kind en per jaar vastgesteld, terwijl later, in 1932, voor de LI. L. O.-school een be drag van 7.50 per kind is beschikbaar gesteld. Het bleek echter al spoedig dat het bedrag van 3.50 voor de centrale 7e en 8e leerjaarscholen te laag was en dat is dan ook 4.— geworden. Ik heb omtrent die zaak ook een onderzoek ingesteld en heb bij den ambtenaar, die met de uitgifte van de leermiddelen is belast, inlich tingen gevraagd. Deze deelde mij mede, dat men z. i. misschien met een bedrag van 2.50 voor de gewone lagere scholen kan volstaan, maar dat een bedrag van 4.voor de centrale 7e en 8e leerjaarscholen nog te min is. En als wij aannemen dat er 7.50 voor de U. L. O.-school noodig is, kan men wel uitrekenen, dat men aan de centrale 7e en 8e leerjaarscholen, waar ook verschillende duurdere boeken noodig zijn, waar ook onderwijs in vreemde talen wordt gegeven, met een bedrag van 4.— per leerling niet uit kan. Maar de opmerkingen, die de heer Terpstra heeft gemaakt over eventueele bezuiniging, zal ik ter harte nemen en als er op dat gebied bezuinigd kan worden, zal ik dat niet nalaten, maar voorop staat, dat de vitale belangen van het onderwijs daardoor niet moeten worden geschaad. Ik heb ook nagegaan hoe in het verleden de uitgaven voor leermiddelen zich verhouden tot de daarvoor ge raamde bedragen en ik kom dan tot de conclusie, dat de bedragen, die op de gemeentebegrooting waren ge noteerd voor leermiddelen, enz., meestal niet zijn over schreden. Wat betreft de 6-klassige, de 7e en 8e leer jaarscholen en de Schippersschool, is er een tamelijke regelmaat in de kosten geweest. In 1925 was het be drag, dat per leerling daaraan is besteed, volgens mijne berekening 4.08, in 1926 4.25, in 1927 4.42, in 1928 4.04, in 1929 3.86, in 1930 4.41 en in 1931 4.84. Die bedragen zijn tamelijk regelmatig, alleen in het laatste jaar, in 1931, is er een beetje meer verbruikt. Dit is wel eigenaardig, maar ik vermoed dat dit zit in het invoeren van het leervak slöjd; dat de leermiddelen, die daarvoor moeten worden aangeschaft, de kosten zoo hoog hebben gemaakt. Wij zullen er natuurlijk op letten en als er bezuinigd kan worden, zullen wij dat doen, maar als wij de bedragen zien, die geraamd zijn voor leermiddelen en de bedragen, die zijn uitge geven, dan blijkt, dat in 1926 het geraamde bedrag is overschreden en dat er toen juist voor school 15 leer middelen voor slöjd zijn aangeschaft, terwijl ook in de belangrijke overschrijding in 1931 de aanschaffing van leermiddelen voor slöjd zit. De toestand is zoo dat. als er nieuwe leervakken bij komen, de meerdere kosten voor leermiddelen soms gewoon worden bestreden uit den post volgens art. 101 van de wet; die bedragen echter zouden ook via den kapitaaldienst kunnen wor den aangevraagd. Vandaar dat dit de bedragen wat heeft verhoogd. Maar als wij de gegevens nagaan over de jaren 1925 1931, blijkt, dat er in totaal meer is uit gegeven dan er op de begrootingen was geraamd 4835.— en dat er minder is uitgegeven 8339. zoo dat dus blijkt dat wij, gerekend over al die jaren, te zamen beneden de begrootingen zijn gebleven. Ook de uitgaven bij het U. L. Onderwijs heb ik nagegaan en daar vooral blijkt het groote verschil, waarover de heer Terpstra het had. In 1925 is per leerling uitgegeven 9.60, in 1926 5.09, in 1927 10.67 waaruit men kan concludeeren, dat de jaren 1926 en 1927 bij elkaar hooren in 1928 6.70, in 1929 6.53, in 1930 8.39 en in 1931 8.25. Nu ligt de stijging der laatste jaren hierin, dat het aantal leer lingen bij het U. L. O. buitengewoon is opgeloopen. Als men ziet dat in 1925 het aantal leerlingen was 217 en dat dit in 1931 reeds 339 was, dan is dat een groot verschil. Er moeten natuurlijk, als er meer leerlingen komen, veel nieuwe boeken worden aangeschaft en dat kost vrij wat geld. Nu in 1932 is het aantal leerlingen bij het U. L. O. reeds tot 371 gestegen. Ik wil er in dit verband ook nog even op wijzen, dat bij het gewoon lager onderwijs naar evenredigheid het aantal leer lingen aan de centrale 7e en 8e leerjaarscholen het meest is opgeloopen en dat daar dus ook veel nieuwe leermiddelen moesten worden aangeschaft, wat natuur lijk de algemeene uitgaven voor dit onderwijs heeft verhoogd. De centrale scholen voor het 7e en 8e leer jaar werden in 1925 bezocht door 337 leerlingen; dit aantal was in 1931 gestegen tot 427, terwijl het in 1932 al 460 was. Ik heb ook nagegaan de cijfers betreffende de biblio theken. Daar blijkt uit ik zal niet te veel cijfers noemen dat in den loop der jaren van 1925 tot en met 1931 de uitgaven bij het gewoon lager onderwijs over verschillende jaren met een bedrag van 1086.50 beneden de raming op de begrooting gebleven zijn, terwijl zij er enkele jaren in totaal boven zijn gekomen met 65.60. En bij de U. L. O.-school is daarvoor in dien tijd minder uitgegeven 190.40, terwijl meer i; uitgegeven 56.98. Over het algemeen zijn dus de scholen met de uit gaven beneden de begrootingen gebleven en daaruit blijkt, dunkt mij, dat bij het onderwijs behoorlijk de zui nigheid wordt betracht. Het ligt in ons voornemen om die zaak ook verder nog onder de oogen te zien en als er in die richting nog wat bezuinigd kan worden, zon der de vitale belangen van het onderwijs te schaden, dan zullen wij dat doen. Door den heer Terpstra is ook gezegd, dat er ver schillende gemeenten zijn, waar ƒ2.— per leerling wordt gevoteerd. Nu is het hier en daar zoo, dat 2.- j per leerling voor de leermiddelen van de gewone scho- I len wordt uitgetrokken, maar bovendien ook nog een vast bedrag I De heer Terpstra: In Leeuwarderadeel. De heer Botke; (wethouder): In Leeuwarderadeel, ja, maar hetzelfde gebeurt ook in Schoterland; voor heel kort was het daar nog 2.25 met een vast bedrag van 25.— per school. In Bontebok, Schoterland, waar mijn schoonzoon hoofd der school is geweest, is het bedrag ook 2.50 per kind en in Ooststellingwerf is het ƒ2.— per kind met een vast bedrag per school. Dat komt dus allemaal ook ongeveer met Leeuwarden over een, waar een bedrag van 2.50 per kind voor de 6- klassige school is vastgesteld. De heer Terpstra heeft verder gezegd dat hij een voorstander is van het bijzonder onderwijs dat was bekend maar ook dat hij het openbaar onderwijs een goed hart toedraagt. Hij heeft zich verheugd over den goeden gang van zaken bij de gehouden ouder avonden en hij vindt die prachtig. Ik ben het volkomen met hem eens, dat daardoor een band tusschen de ouders en de school ontstaat, die niet anders dan het onderwijs ten goede kan komen. De heer Terpstra zeide ook dat die ouderavonden met veel animo worden ge houden en hij heeft daar volkomen gelijk aan; er mag dan al eens een enkele minder goed worden bezocht, maar over het geheel is het bezoek goed en doen ze zeer nuttig werk. De heer Terpstra heeft verder ge wezen op de wenschelijkheid, dat ook ouderavonden voor het Middelbaar Onderwijs worden ingevoerd. Door mij kan worden meegedeeld, dat reeds bij de gemeentelijke H. B. S. en Hoogere Handelsschool ouderavonden worden gehouden en dat die heel goed in den smaak vallen en zeer zeker zullen bijdragen tot den bloei van dat onderwijs. Mevrouw Buisman heeft ook over het onderwijs ge sproken en zij heeft gezegd, dat zij absoluut tegen ver slechtering van het onderwijs is, omdat wij Leeuwarden aantrekkelijk moeten maken. Ik had ook niet anders van haar verwacht; ik ben het volkomen met haar eens. Zij heeft ook gewezen op het Bewaarschoolonderwijs en zij staat op hetzelfde standpunt als ik, dat dit niet moet verdwijnen, omdat de belangen van een groote groep menschen daarmee worden gediend. Mevrouw Buisman heeft het verder nog even gehad ever het onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen. Ja, mevrouw, het kan zijn dat het noodig is die zaak op een andere basis in te richten; het is ook nog maar een proef geweest en het is waar, dat van dit onderwijs nog niet zoo heel veel kinderen hebben geprofiteerd. Maar ik meen toch dat die proef als geslaagd moet wor den beschouwd. Het is per kind misschien niet goed koop, maar de kinderen zijn er hun heele leven geluk kiger door en dan mogen wij wel een uitgaaf ineens I doen voor een kind als dat daar zijn geheele leven van I kan profiteeren. Wij zullen die zaak onder de oogen I zien en misschien maatregelen treffen om daar nog ver- I betering in te brengen. I Mevrouw Buisman heeft ook nog gesproken over het I zwemmen en zij heeft gezegd, dat het haar niet meeviel, I dat na het verlaten van de school 40 van de kinderen I konden zwemmen. Ja, ik had ook liever dat het 60 I was. maar het is zoo betrekkelijk: wanneer kan een kind I zwemmen Als een kind, terwijl het nog op school gaat, 20 M. kan zwemmen, dan is dat dunkt mij voldoende I om, als het van school is, goed te leeren zwemmen. Het is zoo moeilijk uit te maken of een kind kan zwemmen; moet het dan 20 M. kunnen zwemmen of 40 of 50 M. Mevrouw Buisman heeft ook gezegd, dat zij het ge- wenscht acht om ook de kinderen uit de 7e en 8e leer- jaren te laten zwemmen. Ik kan U zeggen dat de kin- I deren uit het 7e leerjaar reeds zwemles krijgen. Wij zullen die zaak onder de oogen zien en als de middelen bet toelaten, zal het er op den duur wel van komen, dat ook de leerlingen uit het 8e leerjaar nog zwem- onderricht ontvangen. Mevrouw Buisman heeft verder nog gesproken over de ouderavonden en zij is er ook een voorstandster van om die ook te doen houden bij het Middelbaar en Voor bereidend Hooger Onderwijs. Zij apprecieert het ook dat door den Commissaris van Politie het verkeers- vraagstuk op die ouderavonden wordt behandeld; wij jmchen dat ook toe en ook om het als zoodanig bij het onderwijs te doen behandelen. De heer Turksma heeft even gesproken over het sportterrein aan de Fonteinstraat en de heer Balk even zoo, maar die kwestie is al behandeld door den heer De Boer en ik zal daar dus maar niet verder op ingaan. Ik heb thans ook iets met de sportterreinen te maken, omdat mij is toegewezen het lidmaatschap van de Com missie voor Lichamelijke Opvoeding, maar ook als wet houder van Onderwijs zal ik mijn medewerking ver- leenen om die terreinen zoo goed mogelijk te doen worden. Alleen wil ik er op wijzen dat er voor een paar jaar geleden een voorstel hier in den Raad was om dit terrein te draineeren en dat dat toen, jammer genoeg, is afgestemd. Was dit toen aangenomen, dan was de toestand veel beter geworden. Dat was een voorstel van het college, maar de Raad heeft dat toen niet ge accepteerd. De heer Turksma heeft ook gesproken over de bal dadigheid van de jeugd en ik heb in dat verband ge dacht aan de subsidieaanvraag door de vereeniging tot het inrichten van school- en werktuinen. In een uit voerig adres van die vereeniging. dat ter visie heeft gelegen, wordt de noodzakelijkheid betoogd van het hebben van school- en werktuinen en wordt er ook op gewezen, dat het zeer zeker de baldadigheid zou doen verminderen, als deze er waren. Wij zullen die dingen in gedachten houden; misschien dat het binnen niet al te langen tijd nog mogelijk is om te komen tot het in richten van school- en werktuinen. De heer Turksma heeft gevraagd of het niet noodig zou zijn een schrijven aan de onderwijzers te zenden, opdat die hun grooten invloed zouden kunnen aanwenden om de baldadigheid van de jeugd te doen verminderen. Ik geloof dat de onderwijzers op dat punt wel diligent zijn, maar dat de baldadigheid door andere invloeden weer wordt bevor derd. Dat de baldadigheid hier in Leeuwarden erger is dan in andere plaatsen, kan ik niet zeggen, maar ik meen dat het onderwijzend personeel hier alles doet om de baldadigheid tot de kleinst mogelijke proporties terug te brengen. Ik had ook gedacht dat ik nog iets zou moeten zeg gen over de kwestie van 8 November, maar die zaak is door wethouder de Boer zoo uitvoerig behandeld en beantwoord, dat ik daar niet verder over zal spreken. Door de heeren Wiersma en Feitsma is nog gespro ken over de gehuwde onderwijzeres en daar moet ik toch in ieder geval als wethouder van Onderwijs nog wel een enkel woord over zeggen. Ik zal daar niet lang over uitweiden, want die zaak is ook in 1930 nog in den Raad geweest. Ik kan dus wel kort zijn. Men kan het er over eens zijn, dat het is toe te jui chen, wanneer de gehuwde vrouw in haar eigen gezin haar werk verricht, maar ons standpunt is, dat wij daarin de gehuwde vrouw vrij moeten laten. De heer Feitsma heeft enkele personen uit onze partij genoemd, die daar anders over zouden denken. Hij heeft als zoo danig Schaper en Van Esveld genoemd, maar ik kan hem wel zeggen dat onze partij nog niet van standpunt is veranderd. Wij meenen dat de gehuwde vrouw de vrijheid moet worden gelaten om dat te doen, wat haar het beste lijkt. Waarom moet een vrouw, die door wie weet hoe toevallige omstandigheden in Overheidsdienst is gekomen, in dat opzicht anders worden behandeld dan een vrouw, die in het vrije bedrijf werkzaam is Men gaat het werk toch ook niet verbieden aan cou peuses, modistes en vrouwen die allerlei ander werk doen, als zij gaan trouwen? Waarom moet een onder wijzeres of ambtenares in haar vrijheid worden belem merd. terwijl anderen zich kunnen bewegen naar wel gevallen? Mijnheer de Voorzitter, ik zal daar niet ver der over uitweiden en ik meen hiermee de verschil lende sprekers behoorlijk te hebben beantwoord De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, het is wel een eigenaardig geboortefeest, wat wij hier vieren. Wij hebben hier een kind aangeboden aan de peetvaders, zou ik haast zeggen. Het wordt van alle kanten becritiseerd; er wordt aan getrokken en er

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 35