452 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. wordt aan geduwd. Een van de peetvaders, de heer Oosterhoff, zegt, het is maar een miezerig kindje. Een ander heeft aan de vaders gezegd: het kind is niet goed. De heeren van de rechterzijde knijpen en duwen aan het kind. Een der peetvaders wil het bloed aftappen en zegt tegen de vaders, haal er ook nog maar de hersens uit, dan is het weer evenveel waard. Ik geloof toch dat dit niet de goede gang van zaken op het oogenblik is. De heer Oosterhoff heeft aan het kind gezegd, wat ben je weer allerakelijkst laat, het lijkt nergens naar. Dat heeft hij de laatste 5 jaren altijd gezegd en ik heb daarover ook gesproken de laatste 5 jaren. Maar, mijnheer de Voorzitter, wij hebben hier nu het kind onderhanden en dan geloof ik toch, dat men niet op het oogenblik het kind al te critisch moet beschouwen. Ik wil dan spreken over de late geboorte van het kind. De een zegt, dat kan toch wel een beetje vlugger, het kan toch wel op tijd zijn, want er zijn immers wettelijke be palingen voor gemaakt. Maar waar komen wij dan terecht De heer Oosterhoff is in gezelschap van den heer Buiel. De laatste, die een zeer wettisch man is, zegt: hier heb je artikel zooveel van de wet en daaraan heb je je te houden. Dan hadden wij dus de begrooting in moeten dienen aan den Raad voor 1 Sep tember. Dan had de begrooting kant en klaar moeten zijn en deze had voor 1 November aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring moeten worden voorgedragen, die de begrooting waarschijnlijk hadden laten liggen, omdat er nog de noodige nota's van wijziging zouden komen en zij het geheel met elkaar zouden willen bekij ken. Dit zal groote moeilijkheden geven. De laatste jaren heeft men altijd gezegd, wat is de begrooting weer laat. Waaraan ligt dat toch? Dat ligt niet aan het college en het ligt zeker niet aan de afdeeling, die de begrooting te bewerken heeft. Het ligt aan den loop van zaken. Ik wil noemen de kwestie van het Kortingswetje, dat reeds in Maart j.l. aangenomen werd, waarin bepaald werd dat 3 van de salarissen en loonen der ambtenaren en werklieden moest worden afgetrokken en wanneer men dit niet deed, dan stond vast dat de Regeering 3 zou inhouden van de uitkeering uit het gemeentefonds. Waar het niet vaststond of deze uitkeering wel of niet zou plaats vinden en wij die verzekering pas hebben gekregen op 15 November, was het logisch dat wij hebben gewacht met de vaststelling van de begrooting tot dien tijd, in dit geval tot 15 November, omdat wij niet wisten of die 42.000.— wel of niet in de gemeente kas zou blijven. Daarnaast was van invloed de kwestie met de Pro vincie. Zooals U weet staat de zaak zoo, dat het Pro vinciaal Electriciteitsbedrijf op het oogenblik nog geld van ons eischt, terwijl wij als college overtuigd zijn dat het dit bedrijf niet toekomt. Daarover zijn onderhande lingen gaande en wanneer die afgeloopen zullen zijn, is ons niet bekend. Wij kunnen wel met allerlei nota's van wijziging komen, maar laat men die zaak niet over drijven. Bij groote gemeenten kan het niet anders, daar komt men voortdurend met nota's van wijziging, maar voor een gemeente als Leeuwarden is het toch op het oogenblik niet noodzakelijk. Men heeft nog allen tijd gehad de begrooting voldoende te overzien. Daarnaast hebben Burgemeester en Wethouders, waarop ook in de secties is gewezen, verschillende uitingen van waar deering gehoord, waarvoor zij zeer erkentelijk zijn. Daarnaast zijn er leden, die zich ook met deze begroo ting nog bezwaard gevoelen en het behoeft in dezen tijd zeker geen verwondering te wekken dat een begrooting als deze nog meer dan anders staat in het teeken van de financiën. Het heeft Burgemeester en Wethouders natuurlijk zeer verheugd dat zij er in geslaagd zijn deze begrooting te kunnen aanbieden, zonder tot het aan spreken van de reserves te moeten overgaan en zonder de belastingen te verhoogen. Ik herhaal dat wij dank baar zijn voor de woorden van waardeering en ik ver trouw dat die waardeering zich zóó uit, dat weinig veranderingen in de begrooting zullen worden aan gebracht. Bestendiging toch van den gunstigen financieelen toestand van Leeuwarden wij zeiden dit reeds in den aanbiedingsbrief is alleen mogelijk bij een zeer voorzichtig geldelijk beheer, dat mede behoort gericht te zijn op de volgende jaren en waarbij met den druk der belastingen op alle deelen onzer bevolking rekening wordt gehouden. Het college heeft gemeend te moeten bezuinigen op die posten, waar dat in de eerste plaats mogelijk was; een vergelijking van de begrootingen 1932 en 1933 geeft daarvan dan ook reeds een beeld. Bezuiniging was temeer noodzakelijk omdat eener- zijds de uitgaven voor armenzorg, werkverschaffing en werkloosheidsverzekering veel hoogere eischen stelden, anderzijds de inkomsten minder ruim zullen vloeien. Wanneer ik eenige der belangrijkste cijfers naar voren breng, doe ik dit niet, omdat ik denk dat de Raadsleden de zaak niet onder de knie hebben, maar omdat ik het gewenscht acht voor een goed inzicht in de zaak. Ik wil dan opmerken dat minder opbrengt de post batig saldo44.729.8! de Stadsarmenkamer vraagt meer 101.532.- de krankzinnigenverpleging5.500.- de werkverschaffing vraagt meer 25.100.— de school voor jeugdige werkloozen 6.200.— bijdrage plaatselijk crisiscomité B 4.890.10 de werkloozenkassen16.000.- de Gemeenterekening vraagt meer door grooter tekort12.205.67 het Grondbedrijf levert minder op 2,273.13 het Slachthuis geeft minder winst 2.104.30 in totaal dus 220.535.09 Daarnaast wordt aan belastingopbrengst minder geraamd opcenten vermogensbelasting 8.550.- opcenten gemeentefondsbelasting 60.000.— inkomstenbelasting vorige jaren 5.000.— vermakelijkheidsbelasting3.000.— vervolgingskosten minder 1500.— waar tegen de meerdere opbrengst vergun ningsrecht ad 1500.— opweegt nu kom ik bij den heer Hoogland In totaal dus 297.085.09 daarbij komt hooger onvoorzien 23.739.86 Totaal dus in te halen 320.824.95 of rond 321.000.—. Daartegenover kunnen o. a. de volgende posten worden gesteld meerdere uitkeering gemeentefonds 7.21009 hooger voordeelig slot hoofdstuk II 12.747.57 minder nadeelig slot hoofdstuk III 5.147.38 idem IV 5.549.59 idem V 1.838.66 idem VI 34.131.87 hooger voordeelig slot VII 10.728.22 minder nadeelig slot VIII 1. openbaar lager onderwijs5.020.38 2. openbaar uitgebreid lager onderwijs 1.643.71 3. buitengewoon lager onderwijs 73068 4. voorbereidend onderwijs6.972.30 5. bijzonder lager onderwijs (ver goeding boventallige onderwijzers 14.000.— minder, vergoedingen art. 101, 9e lid, vakonderwijzers meer 3371.— 10.286.83 6. bijzonder uitgebreid lager onderwijs 1.708.46 7. ander onderwijs1.686 87 8. nijverheidsonderwijs 6.557.04 minder nadeelig slot hoofdstuk VIII par. Transporteeren 111.959.65 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 453 Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. Transport 111.959.65 16 (d. i. algemeen onderwijs, kunsten en wetenschappen)3.305.— meerdere uitkeering Electriciteitbedrijf 145.571.93 minder nadeelig slot Woningbedrijf 491.78 meerdere winst Gasbedrijf44.681.34 Totaal 306.009.70 Ik moge dus constateeren, dat van het bedrag van 321.000.— wordt ingehaald 190.745.05 door meer dere geraamde uitkeering uit Gas- en Electriciteitbedrijf en minder verlies Woningbedrijf, alsmede een bedrag van 7.210.09 uit hoogere uitkeering Gemeentefonds, zoodat een bedrag van ongeveer 123.000.— uit anderen hoofde in de begrooting is gevonden. In de eerste plaats wil ik een en ander bespreken betreffende de inkomsten. Ik heb er al meerdere malen op gewezen en ik acht het gewenscht het nu nog eens te doen, dat de Wet van 15 Juli 1929, de wet-de Geer, regelende de financiëele verhouding tusschen Rijk en gemeenten, zoowel voor andere gemeenten in Nederland als voor Leeuwarden, in het algemeen gesproken een voordeel is. Een der voornaamste grondslagen waarop bet gemeentelijk belastingstelsel rustte, was vroeger de plaatselijke inkomstenbelasting. Deze plaatselijke in komstenbelasting, die ontzettend sterk kon variëeren, zou in dezen tijd belangrijk minder hebben opgebracht. Dit bezwaar is nu voor een groot deel weggenomen. Wij hebben nu daarvoor in de plaats gekregen de zakelijke belasting, de grondbelasting, waarin totaal geen variatie zit, die steeds in bescheiden mate stijgende is. Daarnaast hebben wij gekregen de verteringsbelas ting, de personeele belasting, die zeer zeker voor Leeu warden bijzonder gunstig is. Toen de wet-De Geer in werking trad, hebben wij voor de personeele belasting de hoofdsom benevens de opcenten (75—123) voor het eerst op de begrooting voor 1931 geraamd een op brengst van 590.000.— in totaal. In werkelijkheid hebben zij opgebracht 593.400.—. Houdt men nu in bet oog, dat we thans de opbrengst voor 1933 ramen, dus die van 2 jaren later en het aantal perceelen in onze gemeente niet onbelangrijk is vermeerderd (alleen 600 nieuwe huizen zijn in dien tijd gesticht, in 1931 188 en in 1932 412), dan is de thans geraamde op brengst ad 284.000.in hoofdsom en 318.000.— in opcenten, dus totaal 602.000.—, zeer zeker niet te boog te achten. De gemeentefondsbelasting, bij de eerste raming in 1930 voor 60 opcenten gesteld op 360.000.—, blijkt in werkelijkheid te hebben opgebracht 363.393.16. Het moge wonderlijk schijnen, maar het blijkt een feit, dat bet belastbaar inkomen in Leeuwarden niet in die mate gedaald is, als velen meenen te mogen aannemen. Het belastbaar inkomen bedroeg over 1929/1930 ƒ30.200.000.—, over 1930/1931 30.962.000.— en over 1931/1932 30.945.324.-. De cijfers over 1932/1933 zijn nog niet bekend, maar het laat zich niet ongunstig aanzien, al is daarbij een daling te wachten; een ge raamde mindere opbrengst van 162/3 procent wordt aan den veiligen kant geacht. Wat die inkomsten betreft, geloof ik dat de heer Hoogland die zaak te somber inziet; het is mogelijk, dat hij door zijn practijk juist kennis maakt met de slechte zaken. De vermogensbelasting geeft een ander beeld. Wan neer ik de jaarcijfers naast elkander stel, dan vind ik voor 1929, 1524 aanslagen, bedrag der vermogens 110.899.000, opbrengst 51.072.45; voor 1930. 1551 aanslagen, bedrag der vermogens 111.477.000, opbrengst 56.776.23; voor 1931, 1501 aanslagen, bedrag der vermogens 99.000.000, opbrengst 47.270.-, zoodat een geraamde opbrengst voor 1933 ad 32.200.—, d. w. z. 50 lager, mij juist voorkomt. De dividend- en tantièmebelasting stelt zeker niet teleur. De werkelijke opbrengst over 1932 overschrijdt de raming ad 40.000.—, thans reeds met 3400.—, terwijl binnenkort zal worden uitgekeerd, maar niet meer op den dienst 1932 verrekend wat zit in ver band met begrootingsvoorschriften de aanslag van een belangrijke maatschappij, die tot dusverre gemid deld 14.000.— betaalde en welke opbrengst thans naar ik meen, niet minder zal zijn. Wanneer die uit keering vandaag nog kwam, zou de opbrengst over 1932 dus de 60.000.— benaderen, maar nu zullen wij die 14.000.— op de volgende begrooting kunnen bren gen. Dit bedrag komt derhalve aan het begrootingsjaar 1933 ten goede, zoodat over de opbrengst over dat jaar dan ook geen zorg behoeft te bestaan. Als uitvloeisel van de verwachte mindere inkomsten zijn ook de schoolgelden lager geraamd; daarbij is, rekening houdende met de bekende aanslagen over 1932, een vermindering tot stand gebracht, die voor het lager onderwijs 1800.— bedroeg, voor het middelbaar 2500.— en voor het hooger onderwijs 700.—, voor de Muziekschool 1100.— en voor den cursus van bewaarschoolonderwijzeressen 100.—, in totaal dus 6200.-. De pacht voor plaatsen van caroussels, enz. het is reeds in de Memorie van Antwoord naar voren ge bracht is niet te hoog gesteld; speciaal bij de houders van groote inrichtingen blijkt groote belangstelling voor de Leeuwarder kermis te bestaan. De opbrengst der veemarkt laat zich gunstig aanzien. Deze bedroeg in 1929 49.990.35, in 1930 46.179.50, in 1931 51.245.50 en op heden 50.696.55, zoodat de opbrengst over 1932 vrijwel gelijk aan die over 1931 is. Wat de vermakelijkheidsbelasting betreft, meen ik te mogen opmerken, dat deze in vergelijking met 1932 met 3000.— is verlaagd. Dat deze zoo zal dalen, acht ik aan twijfel onderhevig. Het is nu eenmaal zoo, men wil uit en men zal uit en betaalt dus de vermakelijkheids belasting op den koop toe. Als voorbeeld Buziau met zijn revue, één week in Leeuwarden en vrijwel uitver kocht. De belasting bracht alleen daarvoor 300.— meer op dan in 1931 2700. Verhooging van die belasting, gelijk de heer Terpstra wil en waarbij hij in gezelschap blijkt te zijn van den heer J. J. Bekaar, een sociaal-democraat, een der schrij vers van ,,Pro en contra", acht ik ongewenscht en on doelmatig. Men benadeelt de zaken en krijgt zelf min der inkomsten. In Groningen zijn, toen men de verma kelijkheidsbelasting ging verhoogen, de bioscopen uit protest een tijdlang gesloten geweest, wat niet alleen een financieel nadeel voor de gemeentekas was, maar ook voor de verschillende menschen, die bij die bios copen in dienst waren en niet in het minst voor de bios coophouders zelf. Ik moet dan ook zeggen dat men zeer zeker niet tot verhooging van de vermakelijkheidsbe lasting moet overgaan. De inkomsten uit de Beurs loopen eenigszins terug; over 1929 bedroegen zij 36.446.74, over 1930 36.361.05, over 1931 35.182.35, over 1932 31.000.—, hetgeen in dit jaar voornamelijk komt door de mindere opbrengst wegens bewaring van kaas met daaruit voortvloeiende weegrechten en door de Regee- ringsmaatregelen in zake tarwe; lijnzaad komt er vrijwel niet meer aan de Beurs. De toegangsrechten en abon nementen liepen niet van beteekenis terug. Het Woningbedrijf vertoont nog het gewone aspect van vorige jaren, t. w. een verlies dat steeds ongeveer 36.000.— beloopt. Het valt echter moeilijk om de zaken thans goed loopende te houden. De aanbouw van woningen, die, wat huurprijs betreft, kunnen concur- reeren met onze woningen, alsmede met die van de woningvereenigingen, is den laatsten tijd groot. De laatste jaren heeft een moderne bouw geriefelijke in richting der huizen gebracht, zoodat het begrijpelijk is dat velen gaarne in die woningen trekken. Wanneer de gemeente dan ook geen gevolg geeft aan verzoeken om huurverlaging, ziet men in den regel een uittocht van huurders, hetgeen zich ook bij eenige woninqver- eenigingen blijkt te manifesteerenmerkwaardig is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 36