386 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. financiëele toestand van Leeuwarden nog gunstig en gezond is. Bestendiging daarvan is intusschen alleen bij een zeer voorzichtig geldelijk beheer, mede gericht op de volgende jaren, mogelijk." Mijnheer de Voorzitter. Ook wij zijn dankbaar dat Bur gemeester en Wethouders op grond van de uitkomsten van dit jaar, gezien de economische toestand en de hef tige crisis, die allerwege heerscht, concludeeren, dat de financiëele toestand van Leeuwarden nog gunstig en gezond is. Wanneer wij het met Burgemeester en Wet houders in dit opzicht eens zijn, zoo meenen wij er toch de aandacht op te moeten vestigen, dat Burgemeester en Wethouders, om te komen tot de voorgestelde be dragen. doorgegaan zijn met bronnen aan te boren, die ons voor een gezonde financiëele politiek minder wen- schelijk voorkomen. En, waar Burgemeester en Wet houders de door hen gevoerde politiek wenschen te bestendigen, nemen wij de vrijheid er op te wijzen, dat de richting, waarin Burgemeester en Wethouders zich bewegen, niet de meest juiste is. Uit deze begrooting blijkt, en dat weer meer dan vorige jaren, dat het gunstig resultaat voor een groot gedeelte verkregen is door de winsten uit sommige be drijven. Wij nemen aan dat deze, globaal genomen, op 4 ton kunnen worden gesteld en dat er bij het ontbreken hiervan een aanzienlijke achterstand zou zijn geweest. Het is Burgemeester en Wethouders bekend dat door ons hierop reeds onderscheidene malen bij het indienen van de begrooting is gewezen en dat Burgemeester en Wethouders ook van meening waren dat dit een onge- wenschte toestand is en dat speciaal de winst uit het Electriciteitbedrijf een der kurken werd, waarop wij drijven. Het blijkt echter dat, wat wij reeds voorzagen, waar heid is geworden en dat Burgemeester en Wethouders meenen dezen post niet te kunnen missen „meteenkleine uitzondering" om de gemeente naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders goed te kunnen besturen. Wij zijn geen tegenstanders van het stelsel, dat be drijven van monopolistischen aard door de gemeente worden geëxploiteerd, daar het gemis aan concurrentie het gevaar voor uitbuiting van de afnemers kan scheppen. Men kan deze bedrijven niet zonder meer in handen van particulieren laten, wat ook bewezen wordt door het feit, dat deze hoe langer hoe meer door ge meente-exploitatie worden vervangen. Nu is de vraag: mogen de bedrijfstarieven niet hoo- ger worden gesteld dan noodig is om den kostprijs van het geleverde product, waaronder begrepen de kosten van afschrijving, te vergoeden? Onze meening is dat ten opzichte van de burgers, die afnemers zijn van een gemeentebedrijf, in het nemen van winst door de Over heid geen bezwaar ligt, mits natuurlijk wanneer de winstmarge binnen redelijke proporties blijft en er on derscheid gemaakt wordt tusschen bedrijven, waar de bevolking niet buiten kan blijven, zooals de waterleiding en andere waarvan ze zich kan onthouden (b.v. auto bussen, tram-exploitatie). En waar het hier gaat om het Electriciteitbedrijf, zal men dit kunnen rangschikken onder die bedrijven, waar de bevolking niet of zeer moeilijk buiten kan. Nu weten wij zeer goed, dat voor deze bedrijven een zekere reserveering noodig is, ook al om vastheid in het bedrijf te houden en bestaat er tegen doelbewust stre ven naar bedrijfswinst geen bezwaar. Zelfs heeft het onze instemming dat de gemeente als exploitante van gas- en electriciteitbedrijven boven den kostprijs, ver meerderd met een bedrag, dat een redelijke belooning voor de ondernemers-werkzaamheid der gemeente uit maakt, betalen laat. Maar het wil ons voorkomen, dat winstgevende tarieven, wanneer ze een normale winst marge overschrijden, een last leggen op de bevolking, die niet opweegt tegen den door de gemeente verrichten dienst. En terwijl de Gemeentewet verschillende waar borgen stelt om te voorkomen, dat de gemeentelijke be lastingdruk onredelijk zwaar op de bevolking zou ko men te drukken, ontbreken de waarborgen ten aanzien van de bedrijfstarieven zoo goed als geheel. Een ge meentebestuur, dat niet al te best bij kas is, kan zonder vrees voor belemmering van hoogerhand zijn bedrijfs tarieven op hooger winsten richten. En dat is te gemakkelijker, wanneer hier bedrijven zijn, die een monopolistisch karakter hebben als het onderhavige en schept het gevaar, dat de bevolking onredelijk zwaar door de bedrijfspolitiek wordt gedrukt. Wanneer men nu nagaat dat het winstcijfer thans op circa 350.000.— wordt begroot, dan blijkt overduide lijk dat dit een normale winstmarge verre overschrijdt. Tevens leert de ervaring dat, wanneer een artikel duur is, er ook zoo weinig mogelijk gebruik van wordt ge maakt en het is onze overtuiging, dat een korting van b.v. 5 cent per K.W.U. op het enkel tarief het verbruik aanzienlijk zou doen stijgen. Het wil ons voorkomen dat naar middelen en wegen moet worden gezocht, om de uitkeering van het Electri citeitbedrijf aan de gemeente tot een, zoo mogelijk aan zienlijk, lager bedrag terug te brengen. Wij zouden dit gaarne zien op een wijze, die geen nieuwe lasten op de burgerij legt, om door bezuinigin gen lager ontvangsten te compenseeren. O. i. bestaat hiertoe de mogelijkheid zonder de vitale belangen der gemeente te schaden en wij wijzen in dit verband op de groote uitgaven die wij ons getroosten le. Voor de instandhouding van de 5-jarige H. B. S. De netto kosten van de aan deze school verbonden Hoogere Handelsschool 2-jarige cursus worden ge raamd op 17.650. Eind December werd deze cursus bezocht door 16 leerlingen, kosten per leerling ruim 1100.Subsidie van het Rijk 8825. Kamer van Koophandel 500. blijft voor de gemeente 8300.—, per leerling ruim 500.—. De onkosten voor het Middelbaar Onderwijs, Ge meentelijke H. B. S. en Hoogere Handelsschool en de School voor Middelbaar Onderwijs voor Meisjes be dragen globaal 109.000.— voor de gemeente. Deze scholen worden bezocht door 277 leerlingen en kosten per leerling 390. Schoolgeld per leerling 60.—. Hier zou eventueel opheffing b.v. van de Hoogere Handelsschool, waarvan weinig gebruik wordt gemaakt, kunnen worden overwogen. Tevens meenen wij dat verhooging der schoolgelden speciaal voor de Meisjes school zou zijn aan te bevelen. Vervolgens nog zouden wij ons er mede kunnen ver eenigen om in navolging van de Rijkswetgeving het aantal boventallige onderwijzers, dat hier ter stede al leen voor de openbare scholen 20 bedraagt, te vermin deren; zelfs meenen wij met 't oog op de Hooge Re geering te mogen adviseeren tot opheffing van dit instituut. Het is niet te ontkennen dat deze posten zeer zwaar drukken op de gemeente-uitgaven en dat beperking met goeden wille zonder groote schade voor het onderwijs zou kunnen worden toegepast. Bovendien geven wij jaarlijks een zeer groot bedrag uit voor het bewaarschoolonderwijs. Op de begrooting is hiervoor uitgetrokken rond 84.000. Er waren eind December 1931 929 leerlingen, zoodat de kosten per leerling bedragen ruim 90.Vergelijkt men hierbij de uitgaven van de bijzondere Roomsch-Katho- lieke school, dan vindt men dat hiervoor is uitgegeven rond 11.000. Deze scholen worden bezocht door 240 leerlingen, zoodat de kosten voor dit onderwijs be dragen 46.— per leerling. Het groote verschil springt duidelijk in 't oog en o. i. zal hierin verandering moeten worden gebracht, zal de gemeente nog niet voor veel grooter uitgaven komen te staan. De gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs zal ook hier moe ten worden toegepast en te verwachten is dat de Roomsch-Katholieken zich niet altijd bij deze onbillijke behandeling zullen neerleggen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 387 De heer Westra (wethouder): Ja. wij moeten wel! De heer Feitsma; Dan nog meen ik even te mogen wijzen op de subsidies welke door de gemeente worden verstrekt. Aannemend dat de algemeene onkosten zeer zijn gedaald, zijn deze subsidies in werkelijkheid hooger dan vorige jaren. Een verlaging van 10 zou zonder schade voor de betrokken instellingen kunnen worden toegepast. Zoo zullen er nog wel enkele posten aan te wijzen zijn. welke voor bezuiniging in aanmerking komen, zoo dat wij gelooven dat er met goeden wil wel een weg zou zijn te vinden om de burgerij tegen redelijker prijs electriciteit te verschaffen. Bedoeld wordt een sluitende begrooting te krijgen, door ter eene zijde geen te hooge lasten op de burgerij te leggen en aan den anderen kant de gemeenschap niet te schaden door te ver doorge voerde bezuinigingen. Bij de mededeeling, dat Burgemeester en Wethouders een bedrag wenschen uit te trekken voor de verharding van het Oldehoofsterkerkhof, om dit in te richten voor parkeerterrein, gingen onze gedachten onwillekeurig zich richten op de toekomst van de kippenmarkt. Slech ter dan zij het nu hebben kan het ook al niet en waar Burgemeester en Wethouders zeggen dat hiervoor een andere, mag het zijn betere, plaats zal worden gezocht, bevelen wij de belangen van deze kleine kooplieden ten zeerste aan in de belangstelling van Burgemeester en Wethouders. Een voorstel van Burgemeester en Wethouders in zake een instelling van Maatschappelijk Hulpbetoon zal door ons met instemming worden ontvangen. Het spijt ons dat Burgemeester en Wethouders hun standpunt in zake de gehuwde ambtenares ongewijzigd handhaven. Van verschillende zijden en richtingen blijkt men het onbillijke van deze instellingen in te zien en wij gelooven ook wel dat er in onzen Raad binnen afzienbaren tijd een meerderheid voor de afschaffing hiervan te vinden zijn. Bij het vele goed, dat deze begrooting ons biedt, doen wij een beroep op Burgemeester en Wethouders om ook met onze wenschen rekening te houden en speciaal ons tegemoet te komen, wanneer wij meenen U te moeten aanbevelen een betere verdeeling der lasten in den zin als door ons is aangetoond, te bevorderen. De Voorzitter; Doet U geen voorstel De heer Feitsma; Neen, mijnheer de Voorzitter. De heer HettingaMijnheer de Voorzitter. In den aanhef van hun aanbiedingsbrief constateeren Burge meester en Wethouders dat de economische omstandig heden verslechterd zijn sedert de vaststelling der be grooting dat de druk op de gemeentefinanciën nóg zwaarder zal worden. Dit inzicht, mijnheer de Voor zitter, deel ik persoonlijk volkomen. Dit wijst er op dat de bron der indirecte belastingen, welke de gemeente aan winsten uit hare bedrijven put, noode gemist kan worden. Al kan ik mij met Burgemeester en Wethouders op zich zelf verheugen over deze uitkomsten in den nood dezer tijden, die ook geweldige offers vraagt aan de gemeentefinanciën, zij wettigt m. i. de conclusie niet om den financiëelen toestand onzer stad gunstig en gezond te noemen. Als ik zal trachten mij hieromtrent nader te verklaren, wil ik vooraf mededeelen, dat ik ten opzichte mijner be merking geen voorstel in meer gewenschte richting zal doen. Beseffende de groote, de geweldig groote, moeilijke, kunst om onder de huidige omstandigheden het stedelijk bestuur ,,ten algemeenen nutte" zijn hooge en eenige doel ten beste, ten algemeen welzijn, te voeren, ligt het voor de hand, dat men als Raadslid, geroepen dat doel mede te betrachten, die groote moeilijkheid niet nog door beoordeeling zou willen vergrooten. Dit neemt niet weg dat ik, mede verantwoordelijk heid dragend, mij bij deze algemeene beschouwingen verplicht acht mijn persoonlijk inzicht ten beste te geven. Aan een ideaal gezonde financiëele positie der ge meente zou ik als voorwaarde willen stellen, dat een eventueel sluitende begrooting niet afhankelijk moest zijn van groote bedrijfswinsten. Dit is in wezen kapita listische practijk, die hier vaak veroordeeld wordt, niet van gezonden, maar van bedenkelijken aard. Dit is noch inzet noch doel dezer bedrijven, noch de taak dei- gemeente; mag, zou ik willen zeggen, geen doel zijn. Het eenig groote doel der gemeente, als zij een Over heidsbedrijf onderneemt, daar, waar particulier onder nemen minder wel mogelijk en wenschelijk is, bestaat hierin, om haren inwoners gas, licht en krachtstroom te verstrekken voor den kostenden prijs. Slaagt men daar mede, dan kan het product goedkoop zijn, bij tegenslag zal het duurder worden. Winst maken van groote be- teekenis ligt m. i. buiten de taak en het doel van een gemeentebestuur. Aan winstbejag, dat wijst de practijk zelfs uit in het particuliere leven, zit een gevaarlijken, zelfs zeer gevaarlijken kant, hoe mooi het oogenschijn- lijk moge lijken. De winst der oorlogsjaren, die 't levens peil verhoogde, de reëele waarde der producten van land en pacht verre boven 't normale peil opvoerde, zóó, dat zelfs de Staat bij de bodemproductie prijsre- gelend moest optreden, heeft thans een sleep van wee en teleurstelling achter zich meegevoerd. Wat men par ticulier ziet, wordt ook zoo gemakkelijk door gemeente besturen gevolgd; groote winsten uit bedrijven leiden er toe en bestendigen zoo gemakkelijk dat men ook daar boven de normale belastingdraagkracht uitgeeft. En eens daaraan gewend, wordt winst maken een onmis baar steunpunt om de begrooting sluitende te krijgen. Juist omdat het doel van ondernemen uitsluitend productie verstrekken beoogt, tegen kostenden prijs, blijft m. i. het maken van groote winsten uit bedrijven, wijl dit taak noch doel is der gemeente, een ongezond standpunt, dat gemakkelijk ook in te dure practijken kan ontaarden. Intusschen, om dit thans met één slag te wijzigen, is onuitvoerbaar toch was, nu het bedrijf eenige ver laging zeer wel toelaat, deze mij zeer gewenscht voor gekomen. Zeker, de winstderving moest dan ergens anders gevonden worden, maar ook dit was m. i. meer ideëel passend aan de tijdsomstandigheden geweest, door op de loonen nog ietwat, b.v. 5 te bezuinigen. In aanmerking nemende de inzinking van land- en tuinbouwvoortbrengselen, van industrie en nijverheid, welke over de breede linie van het particulier onder nemen, of men wil of niet, noodgedwongen loonsver laging in veel grootere mate ten gevolge heeft, ware ook een offer in 't algemeen belang, als bedoeld, heusch nog geen positievermindering bij de veel lagere index cijfers als die van de hoogere oorlogsconjunctuur. Niet het Overheidsbedrijf van lateven datum, maar particu lier bedrijf en nijverheid zijn de bronnen, die 't wel vaartspeil aangeven en waarvan ook de burgerlijke gemeente afhankelijk is. Deze moeten primair meer prijsregelend naar tijd en omstandigheden den loon- maatstaf aangeven en niet omgekeerd. Nu weet ik wel, mijnheer de Voorzitter, dat men vaak aanvoert dat de oplossing der crisis niet met loonsverlaging moet betracht worden. Ik deel die meening volkomen; voor oplossing der crisis baat het niet maar die hebben wij hier in Nederland ook niet in handen doch het is wél een middel, en een geboden middel, om zoo goed mogelijk dóór de crisis te komen. Daarop moet aller streven gericht zijn en daarnaast zij het dan met de minst mogelijke loonsverlaging om zooveel mogelijk menschen aan den arbeid te houden. De aanhaling in de begrootingstoelichting ,,De personeelsuitgaven worden zooveel als zonder schade voor de belangen van den dienst toelaatbaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 3