462
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
Ik ben van meening dat het tijd wordt om de onbil
lijkheid, die in het enkel tarief ligt, weg te nemen. Ik
zou zelfs zoover willen gaan; ik acht het niet juist om
in dezen tijd tot verhooging over te gaan, maar ik meen
dat er in de andere tarieven nog wel zooveel muziek
zit, dat wij daarop nog wel een kleinen bijslag zouden
kunnen leggen om het enkel tarief te ontlasten. Dat was
ook de weg, maar ik durf dat voorstel niet doen, omdat,
als men de bedrijven meer belast en zij de keuze hebben
tusschen aanleg van beweegkracht door stoom en elek
triciteitslevering, deze laatste misschien niet meer ter
hand zal worden genomen. Ik voel die moeilijkheid wel,
maar ik zie ook niet de geringste medewerking van het
college, hoewel ik die toch zoo graag had gezien. Het
college zegt altijd maar, de prijs van den stroom is in
derdaad te hoog; ook de wethouder van de Bedrijven
is daarvan overtuigd de wethouder knikt van
,,neen", maar ik wil hem dan toch opmerken dat, toen
ik het vorig jaar zei dat de stroomprijs naar beneden
moest, de heer Westra de interruptie plaatste: dat heb
ik toch ook beweerd
De heer Westra (wethouder): Dat is toch iets
anders. Ik heb gezegd, in verband met de winst, maar
niet in verband dat het tarief te hoog is in verhouding
tot andere tarieven.
De heer Hofstra: Ik heb nu voor de zooveelste maal
aangetoond dat er in den stroomprijs een onbillijkheid
ligt en de wethouder heeft niet aangetoond dat dit niet
het geval is. Hij had dat met allerhande gegevens gelo-
gestraft moeten hebben en ik betreur het dat hij dat
niet heeft gedaan, want op zoo'n manier komen wij er
nooit uit.
De wethouder van Financiën heeft nu nog verschil
lende plaatsen genoemd, waarbij Leeuwarden niet een
ongunstigen indruk maakt. Ik heb in dien zin het vorig
jaar ook reeds een aantal plaatsen genoemd, echter niet
om aan te toonen dat Leeuwarden in dat opzicht zoo'n
gunstige positie zou hebben, maar ik wil die nog wel
eens voor het college disponibel stellen. Op bladzijde
284 van de Handelingen van het vorig jaar heb ik ge
zegd en mijn gegevens waren toen van betrekkelijk
recenten datum
„In Almelo betaalt men sinds 1 Januari 1931 bij enkel tarief
18 cent per K.W.U., in Deventer, waar men drie tarieven heeft,
gemiddeld 20 cent, in Haarlem 22 cent, in Nijmegen was het 25
cent en het is nu 20 cent, in Zwolle 19 cent, in Leiden, waar
het tarief nog niet is verlaagd, 20 cent, maar het ligt in de be
doeling dien prijs nog te verlagen, in Maastricht 20 cent en Leeu
warden staat boven aan. Er is maar één gemeente, die nog hooger
tarief heeft"
Mijnheer de Voorzitter, ik meen met deze algemeene
opmerkingen, ook rekening houdende met de verschil
lende gedachten, die hier naar voren zijn gebracht
maar de heeren houden mij ten goede, dat het mij niet
mogelijk was om op alle argumenten in te gaan vol
doende te hebben aangetoond waarom het hier gaat.
Ik heb nu voorgesteld om met ingang van 1 Juli 1933
den stroomprijs voor het enkel tarief met 5 cent te ver
lagen. Als wij over de geheele begrooting die verlaging
voor het enkel tarief zouden toepassen, zou dat voor
een geheel jaar 85.000.kosten; als de verlaging op
1 Juli ingaat, kunnen wij daar dus de helft af rekenen
en dan wordt het 42.500.—. Ik heb straks al gezegd,
dat men ook te rekenen had met verlaging van den prijs
van 22 cent voor eenige K.W.U. van gemeentegebou
wen, maar daarmee is het toch ook zoo, dat de gemeente
het meerdere, dat zij daarvoor nu niet zou terugontvan
gen, dan ook niet zou behoeven uit te geven, zoodat
men de gevolgen van die verlaging in dit geval wel kan
verwaarloozen.
Er blijft dus een tekort van 42.500.— over en ik
geef den wethouder en het college toe, dat daarvoor
dekking moet worden aangegeven, waardoor het dan
mogelijk zal zijn tot die verlaging over te gaan. Ik wil
nu eerst het oog hierop vestigen en het blijkt dat ik
ook in dien zin in het gelijk ben gesteld dat bij een
eventueelen achteruitgang van den maatschappelijke»
toestand de algemeene inkomsten van de burgerij mee
brengen, dat ook voor het licht meerdere middelen
worden toegepast in verband met de samenleving en
dat men er niet zoo gauw toe overgaat om het knopje
om te draaien, maar een zuiniger lichtverbruik toepast,
Ik heb bij verschillende groepen van de bevolking die
ervaring opgedaan en niet nu voor het eerst, maar het
vorig jaar ook al, dat verschillende burgers geweldig
zuinig op het licht worden. In verband met deze om
standigheid, die ik gevonden heb, ben ik van meening,
dat als wij tot een verlaging van den stroomprijs over
gaan, wij daar gerust een vermeerdering van het licht
verbruik tegenover kunnen stellen. Die verlaging is een
voordeel voor de geheele burgerij, die daarmee echter
niet bereikt een bezuiniging zoo, dat men er van over
houdt, maar dit is meer een verlaging om van meer licht
te kunnen profiteeren. Electrisch licht is toch een levens
behoefte geworden, dat ik desnoods zeer graag, ik zou
zeggen tegen den kostprijs beschikbaar zou willen
stellen, maar dat zou ik direct niet willen doen. want
dan zou er nóg 5 cent af moeten en dat durf ik niet aan
en is toch ook niet mogelijk.
In verband dus met het meerdere lichtverbruik
verlaging van den stroomprijs, meen ik een ver
meerdering van een 5000.— aan inkomsten te
mogen zien. Daar mag ik mee beginnen. Als U nu die
bedragen even wilt vasthouden, dan krijgen wij het
totale bedrag straks. Op bladz. 141 van de gemeente-
begrooting vind ik verder een post volgno. 678, waarbij
door het college wordt voorgesteld een bedrag van
58.000.— als reserveering van gelden naar de be
grooting van 1934 over te brengen. Als wij er al van
overtuigd zijn dat het college er in is geslaagd en
ik wil wel zeggen, over het algemeen heb ik daarbij
waardeering voor het systeem van het college om
deze begrooting sluitend te maken, dan wil het mij toch
voorkomen, dat men verschil van inzicht kan hebben
over de reserveering. En waar het mij tevens wil voor
komen, dat er ten opzichte van het enkel tarief iets moet
worden gedaan, heb ik de vrijheid genomen om van
dat bedrag van 58.000.— een bedrag van 25.000.-
af te trekken voor den dienst 1933 en voor het over
blijvende deel van den post mee te gaan met het voor
stel van het college, om dat te houden voor den dienst
1934. Er blijft daarvoor dan nog 33.000.— over.
Verder is al reeds door de vorige sprekers, de heeren
Feitsma en Terpstra genoemd, dat wij in dit geval
medewerking willen verleenen aan een subsidieverlaging
van 10 Ik geef direct toe dat zoowel de een als de
ander verschillende begeerten zal hebben om de ver
schillende subsidies te handhaven als die punten per
hoofd werden gesteld, zou het zoo gesteld zijn, dat dc
een de voorkeur gaf aan dit en de ander aan dat, maar
dan is het toch niet mogelijk om iets te bereiken. Wij
voor ons zijn in dat opzicht tot overeenstemming ge
komen en wij zijn overtuigd dat wij op deze wijze,
zonder verschillende belangen te schaden, toch kunnen
komen tot bezuiniging. Want de tijdsomstandigheden
moeten hier ook worden genoemd; als men de posten
gelijk laat blijven, zit daar op zichzelf ook een zekere
verhooging in, doordat alles voordeeliger en goedkooper
is geworden. Wij hebben dus de vrijheid gevonden om
alle subsidies, tot een totaal bedrag van 83.000.—,
met 10 te willen verlagen, waarbij wij dan kunnen
rekenen op een bedrag van 8.000.—. Wij werken,
zooals men ziet, het liefst met ronde cijfers.
Dan hebben wij op bladz. 101 volgno. 536, Subsidiën
aan schouwburgen of muziekkorosen, welke post is uit
getrokken op ruim 16.000.—. Dit subsidie wilden wij
verlagen met 25
De heer Van Kollem: Dat is nog al schappelijkDan
zou ik het maar afschaffen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 463
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
De heer Hofstra: Er wordt gezegd: dan zou ik het
maar afschaffen. Dat voorstel kan komen
De heer Van Kollem: Ik wilde zeggen: wees dan
royaal, schaf het dan maar af.
De heer Hofstra: Wij zijn van meening dat die rich
ting moet worden gevolgd. De heeren hebben een
andere richting en dat is hun recht, maar wij hebben
ook het recht hier onze richting aan te geven. Willen
zij die bestrijden, dat ligt aan hen, maar wij hebben
toch niet te zeggen dat wij het met de heeren Sociaal-
Democraten eens zijn. Wij hebben onze richting; eer
biedig die, anders kunnen wij ook geen eerbiediging
hebben voor wat van de andere zijde komt als wij dat
in strijd achten met het gemeentebelang. Wij zullen het
altijd op prijs stellen de meening van anderen te eer
biedigen en wij hebben dan het recht ook van de heeren
van de overzijde te vragen dat te doen.
Het laatste wat wij voorstellen is om het bedrag der
schoolgelden voor het Middelbaar Onderwijs, geraamd
op 16.000.— volgno. 113 op bladz. 86 met 25
te verhoogen.
Ik heb gister al gezegd dat wij het, ook in verband
met het vaststellen van de verordeningen, wenschelijk
achten, dat Burgemeester en Wethouders eenigen tijd
krijgen, opdat het mogelijk is, indien men mocht mee
gaan met het voorstel van ons om het enkel tarief met
5 cent te verlagen, om deze bezuinigingen en die welke
het college dan misschien onverhoopt nog zou voor
stellen. te verantwoorden en opdat Burgemeester en
Wethouders de gelegenheid zullen krijgen zich daar in
te werken. Er zijn nog meer posten door ons genoemd
en wij willen die nu nog wel eens noemen, maar boven
dien, ze zijn alle van onzen kant, die hier kwamen;
laten de heeren nu ook eens posten aanwijzen, waarop
is te bezuinigen, dan kunnen wij bij elkaar komen. Dat
is beter dan elkaar verwijten te doen. Er zouden nu
nog wel meer dingen aan te wijzen zijn en meer op
merkingen te maken, maar ik meen dat de zaak zoo wel
voldoende is weerlegd. Mijnheer de Voorzitter, ik dank
U, dat U mij meer dan 5 minuten hebt toegestaan,
waardoor ik daarvoor de gelegenheid heb gekregen.
De Voorzitter: Ik zou even de heer Hofstra voor een
duidelijke behandeling van de zaak dit willen vragen:
doet II dat voorstel, of zegt U alleen maar dat het zoo
zou kunnen gebeuren Doet U in verband met Uw
voorstel om de electriciteitstarieven te verlagen het
voorstel om ook die posten te verlagen? Wij moeten
hier toch de begrooting vaststellen en wij moeten dus
weten of wij b.v. den post voor reserveering voor den
dienst 1934 zoo moeten vaststellen of niet.
De heer Hofstra: Het is mij precies hetzelfde.
De Voorzitter: Mij heelemaal niet.
De heer Hofstra: De bedoeling is dat wij hier met
elkaar die zaken precies onder de oogen zien. Als ons
voorstel omtrent die 5 cent verlaging van het enkel
tarief wordt verworpen, hebben wij geen begeerte om
mee te werken inzake die bezuinigingen. Wij willen de
zaak zuiver zien; hoe U het bij den Raad wil trac-
teeren
De Voorzitter: Ik wil den Raad heelemaal niet trac-
teeren, maar U tracteert den Raad op dingen, die de
Raad niet kan verteren.
De heer Hofstra: U moet maar uitmaken hoe de stem
ming zal worden gehouden, maar als wij niet die 5 cent
aftrek krijgen, hebben wij geen begeerte om het college
aanwijzing te geven waarop bezuinigd kan worden.
De Voorzitter: Ik wil daar toch nog even op terug
komen, want ik geloof dat dit een verkeerde manier
van handelen is bij welk voorstel dan ook. Het doet er
niet toe of een voorstel van rechts of van links komt
en welk voorstel het is, maar ik sta op dit standpunt:
als door Burgemeester en Wethouders een begrooting
wordt aangeboden, die in evenwicht is en er is iemand,
die een voorstel doet om een post te verhoogen of te
verlagen, dan volgt daar automatisch uit, dat hij daaraan
toevoegt, waar hij het geld aan den anderen kant van
de begrooting afneemt of hoe het geld gevonden moet
worden dat hij van een post afneemt. Dat kan een
voudig niet anders. Als iemand b.v. voorstelt, het zij
om principieele reden, om een post met 1.— te ver
minderen, zooals wij hier wel eens een voorstel hebben
gehad, dan is de bedoeling, als die post met 1.-
wordt verminderd, dat de post Onvoorzien met 1.—
zal stijgen; als U dus voorstelt een post van de in
komsten met 80.000.— of 100.000.— te verlagen
of voor dit jaar dan met 40.000.— of 50.000.—
dan moet U óf daarnaast een verhooging voorstellen
tot een gelijk bedrag van een of meer inkomstenposten
óf U moet aan den anderen kant een gelijke verlaging
van uitgaafposten voorstellen, anders kan de begrooting
niet worden vastgesteld
De heer Wiersma: Dat doet hij toch
De Voorzitter: Neen, hij doet geen voorstel, hij zegt
alleen: om dat lagere bedrag aan inkomsten te dekken
zou het zoo kunnen gebeuren. Ja, dat weten we allen
wel, het zou ook nog wel op een andere manier kunnen,
maar dan moet de heer Hofstra een voorstel doen om
die posten te verlagen; als dan Uw voorstel in zake
den stroomprijs valt, valt het andere automatisch
mee en dan behoeft dat dus niet meer te worden
ingetrokken. Wanneer de heer Hofstra zegt: ik stel
voor dien ontvangstpost met zooveel te verlagen,
moet hij tevens voorstellen om de begrooting weer
in evenwicht te brengen, want deze moet in balans
zijn. Ik zou mij ook zeer goed kunnen begrijpen,
als iemand bijv. eens voorstelde den stroomprijs te
verlagen en het bedrag van 40.000.— of 50.000.
dat daardoor minder zal worden ontvangen, te vinden
door belastingverhooging, dat dan de mogelijkheid
bestaat, dat iemand daar voor stemt, terwijl, als
men zou voorstellen de verlaagde inkomsten te vinden
door het verlagen van subsidies, diezelfde persoon daar
tegen zou stemmen, dus dat zoo iemand zeials ik met
die 5 cent verlaging van het tarief meega, moeten wij
die 40.000.— of 50.000.— op een andere manier
weer vinden en ik wil die wel vinden door belasting
verhooging maar niet door subsidieverlaging. In het
eene geval zou zoo iemand dus voor tariefsverlaging
zijn en in het andere geval daar tegen.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter, in dit ver
band zou ik toch wel iets willen zeggen. Er zijn toch
posten door den heer Feitsma genoemd, waarop be
zuinigd kan worden, maar volgens onze meening is het
moeilijk daarover hier thans een beslissing te nemen.
U zegt nu dat het best mogelijk is, als wij op die wijze
tot een principieele bespreking komen, dat men tegen
ons voorstel zal zijn. Dan is er niets bereikt en zoo
gezien lijkt het mij beter, voorloopig van ons voorstel
af te stappen en eerst de verschillende posten te be
kijken en te trachten daarop bezuiniging aan te brengen,
waardoor het mogelijk is tot een zoodanige bezuiniging
te komen als wij wenschen te bereiken.
De Voorzitter: Dat moeten de heeren zelf weten.
De heer VromenMijnheer de Voorzitter, het is
alleen over deze moeilijkheid, dat ik nu even het woord
heb gevraagd. Het komt mij niet volkomen juist voor
dat welk lid van den Raad ook bij welk voorstel ook tot