464 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
'Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
wijziging van het passief of het actief van de begroo
ting. daarmee tevens gedwongen zou worden om daar
naast een tegenpost op de begrooting aan te wijzen.
Die redeneering van U is naar mijn meening niet juist.
Ten slotte is het vraagstuk van de tariefsverlaging een
vraagstuk op zichzelf en als iemand daartoe een voor
stel doet, is dat zijn goed recht en kan van hem niet
worden gevorderd een tegenpost aan te wijzen. Dan
krijgt men ook de zuiverste stemming. Wat de even-
tueele compensatie moet zijn voor de tariefsverlaging,
is door dengene, die het voorstel doet, nooit te zeggen,
omdat de eene daar bij de stemming weer geheel anders
tegenover zou staan dan de ander. De vraag is hier
maar of de Raad of de meerderheid van den Raad de
verantwoordelijkheid aandurft van een tariefsverlaging
en als die is aangenomen, tracht de geheele Raad te
zoeken naar een compensatie. In zooverre neem ik in
bescherming de gestie van die zijde bij het indienen van
dit voorstel. Ik kan mij voorstellen, dat men zich aan
die zijde verplicht acht om wegen aan te wijzen ter
compensatie, maar dat men dan zegtwij hebben nu
meerdere wegen aangegeven en wat de Raad nu wil
doen, moet hij weten, maar wij achten een tariefsver
laging noodzakelijk.
De Voorzitter: Ik zou iets voor die redeneering kun
nen voelen, maar ik wil er dan toch op wijzen, dat wij
daarmee op het oogenblik vast loopen, want de Raad
is verplicht, die 40.000.— of 50.000.— te vinden.
De heer Vromen: Of met een ongedekte begrooting
genoegen te nemen
De Voorzitter: Verlangt nog een van de leden voor
repliek het woord?
De heer Buiel: Bedoelt U repliek over dit voorstel of
in het algemeen
De Voorzitter: Ik bedoel voor algemeene repliek en
dus ook over dit voorstel, omdat dat hier ligt. Dat
maakt natuurlijk ook tevens nog een onderwerp van
bespreking uit.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil dan
eerst beginnen met wat U hebt gezegd over de te late
indiening van de begrooting. Ik heb tot mijn spijt niet
de toezegging van U gekregen, dat die indiening het
volgend jaar op tijd zal gebeuren en dat betreur ik wel.
Dan wilde ik vragen of een commissie, zooals b.v.
is voorgesteld, alleen advies mag uitbrengen in geval
len, dat dit van haar wordt gevraagd, of dat zij ook
zelfstandig advies kan uitbrengen.
Verder wilde ik een vraag doen over de kwestie van
de bijdragen aan het Provinciaal Electriciteitsbedrijf.
Er is gezegd, dat in 1945 de contracten met het P. E. B.
afloopen en dat wij tot nu toe feitelijk een niet ver
plichte bijdrage aan dat bedrijf geven. Ik zou nu het
een met het ander willen combineeren en ik zou willen
vragen: is het ook mogelijk om, met vastlegging van die
onverplichte bijdrage, met de provincie een nieuw con
tract aan te gaan, dat ook na 1945 zal gelden? Ik zou
dus het eene geval willen verbinden met de verdere
contracten in de toekomst, omdat naar ik hoor de pro
vincie van plan is om na 1945 de gemeente Leeuwarden
geweldig hooge tarieven te laten betalen
De Voorzitter: Zoo, hebt U dat gehoord
De heer Buiel: Wat betreft de kwestie van de radio-
storingen in beiderlei beteekenis meen ik, dat deze zaak
al geruimen tijd in handen van Burgemeester en Wet
houders was om praeadvies, zulks naar aanleiding van
een adres van eenige personen, die bij gelegenheid van
een hier gehouden tentoonstelling eenigen last hadden
ondervonden van een daar gebezigde luidspreker.
Dan vind ik het wat een vreemde uitdrukking en niet
van het komische vrij te pleiten, als de Voorzitter zegt,
over de kwestie van de enquête, dat deze zich in een
vergevorderden staat van voorbereiding bevindt. Ik zou
zeggen, als het in een vergevorderden staat van voor
bereiding brengen zooveel tijd kost, wat kost dan de
eigenlijke voorbereiding en wanneer zal dan de enquête
worden gehouden
De heer De Boer heeft aangevoerd, dat de begrooting
voor het schilderwerk aan school 4 door de schilders
of door de schildersvereeniging is gemaakt, maar dat
is niet zoo, want in de stukken staat, dat zij is gemaakt
door den Directeur van Gemeentewerken c.s. en den
wethouder zelf.
De heer Turksma heeft mij er van beticht, dat ik ii
de stukken niet goed zou hebben nagegaan, wat voor
deel er zou zijn in den sprong van 5000 K.W.U. op
3000 K.W.U., maar de wethouder van de Bedrijven
heeft daarop geantwoord, dat hij dat zelf eigenlijk
niet weet en dat het niet precies te zeggen is, hoeveel
voordeel dat geeft. Ik heb dat juist in eerste instantie
willen betoogen; hoeveel voordeel dat brengt, is hier
niet te zeggen
De heer Westra (wethouder): Bedoelt U het voor
deel voor de gebruikers, of het voordeel, dat daaruit
zou kunnen komen voor de gemeente?
De heer Buiel: U hebt dat gezegd bij de bespreking,
dat Burgemeester en Wethouders het willen brengen
van 5000 op 3000 en toen de heer Turksma er op aan
drong om het op 2000 te brengen, hebt U gezegd dat
het twijfelachtig was of dat voor de heeren voordeel
opleverde. Ik heb dat genoteerd.
Dan heeft de heer Westra opgemerkt, dat een ver
laging van de electricteitstarieven voor vele verbruikers
maar een bezuiniging van ƒ3.— te weeg zou brengen,
maar ik geloof dat wij deze zaak niet alleen moeten
zien uit een oogpunt van financiëel voordeel, want deze
verlaging is zeker óók van moreele beteekenis, omdat,
terwijl het usance is dat bijna overal de loonen worden
verlaagd, de verlaging van den prijs van electriciteit
een verlaging van het levensonderhoud meebrengt.
Overigens wil ik nog opmerken, dat de heer Westra
een staat met een steeds stijgende lijn van tariefswinsten
heeft opgegeven, zulks niettegenstaande daar een
zekere termijn tusschen ligt, waarin het electriciteits-
tarief van 29 cent op 25 cent is teruggebracht.
Verder wil ik opmerken, dat het bouwfonds van de
Gasfabriek bestaat uit een bedrag van 60.740.--,
terwijl er bovendien nog een reserve is van 2 ton. Waar
er de laatste jaren belangrijke verbeteringen en vernieu
wingen aan de Gasfabriek zijn aangebracht, geloof ik
niet, dat er een storting in het vernieuwingsfonds noo-
dig is en dat dus ook wel over dien post kan worden
beschikt voor verhooging van den post Onvoorzien
De heer Westra (wethouder): Wilt U van dien post
even het nummer opgeven Dat is mij niet bekend.
De heer Buiel: De heer Van der Meulen heeft een
bespiegeling gehouden over het standpunt van de S. D.
A. P., die aanvankelijk voor tariefsverlaging en ver
laging van de bedrijfswinsten was en die daar nu op
tegen is, maar in elk geval is dit zeker, dat de heer
Hooiring de electriciteitstarieven heeft gelijk gesteld
met indirecte belastingen. En de heer Van der Meulen
zal ook weten dat de accijnsverhoogingen in de Tweede
en Eerste Kamer alleen met de stemmen van de
rechtsche meerderheid zijn aangenomen; de leden van
de S. D. A. P. zijn dus tegen indirecte belastingen en
zij moeten dus principiëel ook zijn tegen hooge tarieven
bij de bedrijven. Wat die tarievenkwestie betreft, heeft
de heer Van der Meulen gezegd dat de heer Vliegen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 465
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
aanvankelijk om een bepaalde reden tegen gemeente
lijke bedrijfswinst zou zijn geweest. Ik wil niet ondeu
gend wezen, anders zou ik kunnen zeggen: ,,Wie kan
er beter liegen, dan Oudegeest en Vliegen", maar ik
doe dat niet; alleen constateer ik, dat men aan die zijde
toen algemeen tegen een groote bedrijfswinst was, ter
wijl men, nu die winst uit de industrieën en uit het
kapitaal komt, juist vóór die winst is.
De heer Koopal heeft het gehad over de crisislasten
van de gemeenten en hij heeft daaromtrent gunstige
uitlatingen van de Ministers van Financiën en van Bin-
nenlandsche Zaken aangehaald, maar ik wijs er op
dat de Minister van Binnenlandsche Zaken op
7 December j.l. nog heeft gezegd, dat hij er voor-
loopig niet in kwam om voor de algemeene crisislasten
een regeling in het leven te roepen, zoodat het nog lang
niet vast staat, dat deze zaak centraal zal worden ge
regeld.
De heer IJtsma heeft nog gesproken over vette
koppen". In verband hiermee wijs ik op een stukje in
het laatste nummer van het discussie-orgaan van de
S. D. A. P., waar boven met groote letters staat,,Mag
een katholiek socialist zijn?" En daaronder staat, weer
met groote letters ,,Een bevestigend antwoord", ter
wijl de man, die hier aan het woord is, toegeeft, dat hij
volgens zijn eigen geloof niet kan behooren tot de
S. D. A. P. Ik zou willen vragen of dit misschien ook
een middel is, om li die kwestie van de „vette koppen"
duidelijk te maken.
De heer Vromen heeft verder nog enkele dingen
gezegd maar neen, mijnheer de Voorzitter, daar i
zal ik maar niet meer op ingaan. Ik dank U.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, de laatste
spreker wilde niet ingaan op hetgeen ik gezegd heb. 1
Ik weet niet wat hij daarmee bedoelde, maar hij was
misschien een minuut over den tijd. Ik zal er nu verder
ook maar niet over praten.
Op alles wat hier gezegd is, kan ik bij de replieken j
niet ingaan, maar ik voel het als mijn plicht een enkel
punt even naar voren te brengen.
De wethouder van Financiën heeft in zeer geestige
vergelijking de begrooting vergeleken met een kind, dat
hier aangeboden is en dat hij als een nakomertje hij
heeft dat woord ongeveer gebruikt met het oog op
de late indiening, heeft voorgesteld. Wanneer echter
een kind over tijd is, noemen wij het geen nakomertje,
maar een overvoldragen kind. Een overvoldragen kind
is gewoonlijk krachtig en sterk. Dit nakomertje is echter
geen overvoldragen kind. Wij missen iets aan het kind
en het zal ook blijken niet heel sterk te zijn, omdat het
kind heeft ontbeerd, wat men noemt moederschapszorg,
de zorg die voor de geboorte aan het kind moet worden
besteed, wil het in alle opzichten safe en veilig ter
wereld komen. Aan het toezicht, vooral tijdens de
laatste maanden van de zwangerschap, is niet veel zorg
besteed. De Raad is intusschen de vroedvrouw, die op
de moederschapszorg heeft toe te zien, ook op de goede
hygiëne in de laatste maanden van den groei en het
volwassen worden van het kind. Daaraan heeft het het
kind echter ontbroken. Ik weet dat de wethouder van
Financiën en het college zeggen kijk eens, wij kunnen
niet anders, of wij zouden een ander systeem moeten
volgen. Ik geloof niet dat het noodzakelijk is een ander
systeem te volgen. Ieder jaar wordt ditzelfde argument
aangehaald, maar dan zeg ik ten slotte nog eens, dat
het op den duur moet uitloopen op een conflict tusschen
Burgemeester en Wethouders en den Raad, want de
Raad kan er op den duur geen genoegen mee nemen,
dat er ieder jaar geen tijd is om de begrooting te be-
studeeren en te verwerken. Hoe het zal worden opge
lost, hetzij door verandering van systeem, waaraan
groote bezwaren kleven en wat, naar ik geloof, voor
alsnog niet noodig is, hetzij men moeite wil doen het
ldnd tijdiger aan de zorg van den Raad, aan de moeder
schapszorg, toe te vertrouwen, weet ik niet. Dit is een
zaak, die Burgemeester en Wethouders ernstig moeten
nagaan, want zóó kan het op den duur niet langer.
De wethouder van Financiën heeft trouwens zelf
bewezen, dat het systeem, dat door Burgemeester en
Wethouders hier gevolgd wordt, ook niet consequent
is door te voeren. Het feit dat eerst op 15 November
een definitief bericht omtrent de Kortingswet ter kennis
van Burgemeester en Wethouders was, is voor mij geen
reden om met de late indiening der begrooting genoe
gen te nemen. Ik ontken dat de aanbieding van de be
grooting daarop zou moeten wachten. Wij hebben ten
slotte ook nog altijd de zaak loopen met het Provinciaal
Electriciteitsbedrijf. Daarop kunnen wij niet wachten.
Wanneer wij dat zouden doen, dan hadden wij nu nog
geen begrooting gehad.
Er zullen altijd dingen blijven, waarop men zal
moeten wachten, maar er blijft toch ook altijd de moge
lijkheid van begrootingswijzigingen, die wij inderdaad
ook ieder jaar krijgen. De groote lijnen omtrent het
financiëel beheer, omtrent de financiëele geste van de
gemeente, kunnen inderdaad wel eerder in de begroo
ting belichaamd worden en men kan daardoor den Raad
gelegenheid geven de begrooting a tête reposée te over
denken en te bestudeeren. Al mag de Voorzitter van
dezen Raad, al mag ook de andere zijde van het college
van Burgemeester en Wethouders den Raad een pluim
op zijn hoed steken omtrent zijn deskundigheid, het is
de vraag, of de Raad zich zélf volmaakt deskundig acht.
Maar de vraag of de Raadsleden, ieder voor zich, het
gevoel hebben dat zij zich voldoende in de begrooting
hebben kunnen inwerken, deze vraag kan alleen door
de Raadsleden zelf worden beantwoord. Deze vraag
kan niet door Burgemeester en Wethouders worden
beantwoord.
De Voorzitter: Men kan toch een indruk krijgen
De heer Vromen: Wanneer Burgemeester en Wet
houders bij alle zaken op zoo'n oppervlakkigen indruk
afgingen, dan zou ik dat ten zeerste betreuren. Geluk-
lig heb ik den indruk dat Burgemeester en Wethouders
in het algemeen niet zoo oppervlakkig de zaken behan
delen, als zij bij deze zaak gedaan hebben. De deskun
digheid van den Raad kan de Raad alleen zelf beoor-
deelen en niet Burgemeester en Wethouders. Wanneer
het volgende jaar wederom een zoo korte tijd tusschen
de aanbieding van de begrooting en de eerste sectiever
gadering zal zijn, dan, mijnheer de Voorzitter, zal ik
mij daartegen met hand en tand moeten verzetten. Ik
hoop dat, waar de klacht over de late indiening van de
begrooting van vele zijden uit den Raad naar voren is
gebracht, ik steun zal kunnen krijgen en de Raad in
meerderheid niet zal meedoen aan de behandeling van
de begrooting, om het mogelijk te maken dat de Raad
de zaken voldoende kan bestudeeren.
Ik wil nog een enkel woord zeggen over het vraag
stuk van de bedrijfspolitiek in het algemeen. Ik wilde
daar niet al te diep op ingaan, maar omdat in eerste
instantie de heer Muller, naar aanleiding van wat ik
gezegd had, een opmerking heeft gemaakt, zal ik eeni
gen tijd langer noodig hebben. Deze heeft gezegd
wanneer U meent, dat de vitale belangen door de ge
meenschap moeten worden behartigd, waarom gaat U
dan niet een stapje verder door ook andere belangen
door de gemeenschap te laten behartigen Ik heb niet
gezegd, dat alle vitale belangen door de gemeenschap
moeten worden behartigd. Ik heb alleen gezegd, dat
het monopolistisch karakter van sommige bedrijven
uitsluitend en alleen gebaseerd is op een vitaal belang,
samenhangende met den aard van de producten, die
zij leveren en dat dus dit het wenschelijk maakt, dat
deze door de gemeenschap worden behartigd. Ik heb
gewezen op Amerika, waar, zonder dat de bedrijven
van monopolistisch karakter aan de gemeenschap wor
den opgedragen, de zaak wel goed gaat. In Europa
meent men dat vitale belangen, dat dergelijke zaken