470 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
de kwestie van de centen heb beluisterd. En de heer
Ritmeester knikt nu ook al weerzeer juist
Mijnheer de Voorzitter, ik vrees dat het college in
zijn tegenwoordige samenstelling ten opzichte van dat
onderdeel wel wat tè veel op de centen zit en dat men
het sociale doel te weinig ziet of uit het oog verliest.
Wanneer wij weten dat er op het oogenblik een een
voudige arbeiderswoning is te bouwen, die met een
huurprijs van 4.per week gedekt kan worden, en
wij zouden het volgend jaar eens komen met den bouw
van 150 van dergelijke woningen en er zou dan laten
wij nu het allerongunstigste geval maar eens nemen
per week op iedere woning ƒ1.— toegelegd moeten
worden, dan zou dat aan de gemeente per jaar een
bedrag van 7500.— kosten. Dat zou dan het geld zijn
dat noodig was voor dat groote vraagstuk om 150 flinke
arbeiderswoningen er neer te zetten en om 150 men-
schen uit hun krotten te halen. Maar bovendien, ik ben
niet bang, dat dit per week en per woning 1.moet
kosten; men kan, als men die woningen gaat bouwen,
daar ook minstens 3.50 per week voor krijgen, want
die woningen zijn er legio in aanvraag maar niet ter
beschikking. Als de zaken zoo staan, zouden wij er per
jaar in het allerongunstigste geval dus ruim 3500.—
op toe moeten leggenmet een bijbetaling van ten
hoogste dat bedrag zouden wij dus 150 goede arbeiders
woningen kunnen bouwen.
Wij zullen verder zien dat door den bouw van 150
woningen dit als antwoord aan den heer Stobbe, die
gisteravond betwijfelde of daardoor wel eenige werk
verruiming voor de bouwvakarbeiders tot stand zou
komen een belangrijk aantal bouwvakarbeiders uit
hun werkloosheid zullen worden gehaald. Wanneer wij
dan bij den bouw van die 150 woningen eens bere
kenden, welk bedrag die arbeiders daardoor zouden
verdienen met productief werk, dat zij anders als onder
steuning straks zullen moeten ontvangen uit de werk-
loozenkas of aanstonds van de Armenkamer en wij
zouden dat bedrag dus van het straks aan ondersteu
ning uit te keeren bedrag kunnen aftrekken, dan zou
daaruit misschien blijken dat wij, door op die wijze de
eerste paar jaar het bedrag van 3500.— per jaar, dat
wij aan die woningen moeten besteden, om te zetten in
productief te laten werken, feitelijk de eerste paar jaar
absoluut niet op die woningen zouden behoeven toe te
leggen. Als wij de zaak zoo bezien, dan moet dat, dunkt
mij, ook door het college van Burgemeester en Wet
houders en ik bedoel daarmee de burgerlijke meer
derheid van het college, die m. i. de zaak veel te veel
van den kant van de centen beschouwt van groot
belang worden geacht en dan moet het college ook van
oordeel wezen, dat het vraagstuk van de volkshuisves
ting en het bouwen van goedkoopere arbeiderswonin
gen ter hand moet worden genomen
De heer Vromen: Laat de minderheid in het college
dan die voorstellen doen
De heer Muller: Ik hoop dat die minderheid dat ook
zal doen.
Nu een andere kwestie. Er is straks door den heer
Ritmeester gezegd het valt te overwegen, dat er bij
den Minister op wordt aangedrongen als ik het ver
keerd zeg, moet U het mij niet kwalijk nemen dat
door hem de eisch wordt gesteld, dat er samenwerking
tusschen de verschillende woningvereenigingen tot
stand zal worden gebracht. Ik geloof echter niet dat die
eisch van den Minister er bij hoeft. Ik heb in dat op
zicht het laatste jaar en ook het vorige jaar nooit een
poging van Burgemeester en Wethouders gezien; ik
zou wel willen dat het college eerst eens pogingen deed
om de woningvereenigingen bij elkaar te krijgen
De Voorzitter: Dat is drie maal mislukt
De heer Muller: Dat is drie maal mislukt, als men
daar één enkel onderdeel wil behandelen, dat is n.l. het
verhuren van de woningen. Maar ik heb er bij een
vorige begrooting ook al op gewezen, dat er naast het
verhuren van de woningen nog zooveel meer belang
rijke zaken zijn, buiten het verhuren van de woningen
om. Ik sta ook op het standpunt dat een woningveree-
niging het liefst haar eigen woningen zelf verhuurt en
op dat standpunt staan de meeste woningvereenigingen.
Dat is hier de kwestie niet
De Voorzitter: Daar gaat het juist om
De heer Westra (wethouder): Daar gaat de kwestie
om
De heer Muller: Het gaat daar niet om maar het gaat
hierom, dat er op het oogenblik verschillende woning
vereenigingen zijn behalve alleen de woningveree
nigingen Beter Wonen en Leeuwarden, maar anders is
er niet een die er zoo voorstaat die onverhuurde
woningen hebben. Die twee woningvereenigingen al
leen hebben er geen, maar anders hebben alle woning
vereenigingen woningen, die onverhuurd zijn
De heer Westra (wethouder): Wij ook niet!
De heer Muller: Dan moet U maar eens aan het
Cambuursterpad zienDan moeten Burgemeester en
Wethouders ook die zaak zien uit een financieel oog
punt, dat hier wel degelijk spreekt en dan moeten zij
trachten tot overleg met de woningvereenigingen te
komen om dat euvel op te lossen. En m. i. kan dat
opgelost worden, als de verschillende woningvereeni
gingen willen meewerken en dat willen zij wel. Ik heb
er het vorig jaar nog op gewezen, dat het juist de
woningvereeniging Leeuwarden is geweest, die de ver
schillende woningvereenigingen bij elkaar heeft geroe
pen, om te trachten een gezonde opschuiving tot stand
te brengen en die vereenigingen wilden dat en dat kan
op het oogenblik nog. Ik zou er daarom met de grootst
mogelijke klem op willen aandringen, dat er van de
zijde van Burgemeester en Wethouders zoo spoedig
mogelijk een poging uitgaat tot het bijeenroepen van
die vereenigingen, om dat punt onder de oogen te zien.
Ik acht dat noodzakelijk, want het is schrijnend om te
zien, hoeveel woningen er op het oogenblik leeg staan,
aan den top, dat geef ik toe, maar toch woningen, die
bij een gezonde opschuiving wel verhuurd zouden kun
nen worden, maar die de woningvereenigingen nu niet
kunnen verhuren.
Ik hoop dus dat Burgemeester en Wethouders, wat
de eerste kwestie betreft, niet te veel op de centen
zullen zien en dat zij, wat het andere betreft, niet te
veel op gevoeligheden zullen zien, maar dat Burge
meester en Wethouders zullen trachten de woningver
eenigingen bijeen te roepen. Ik ben van meening, dat
het dan wel in orde komt.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb
hier nog een heele bloemlezing van aanteekeningen,
maar ik zal daarvan, om des tijds wille, slechts weinig
ter sprake brengen. Wat betreft het voorstel van den
heer Hofstra, wil ik mij graag aansluiten bij het idee,
dat de heer Vromen heeft geuit, n.l. dit: er zijn door
ons al verschillende posten ter compensatie van een
eventueel verlies, dat wij mogen aannemen, aangewezen
en naar mijn meening zijn wij ver genoeg gegaan op
dien weg. In dat opzicht zijn wij zeer conciliant geweest;
in Arnhem, waar door de Sociaal-Democraten is gepleit
voor een tariefsverlaging, deed men geen moeite om
posten ter compensatie aan te wijzen. Wij hebben hier
ten minste een andere gedragslijn gevolgd
De heer VromenU moet niet te veel bij Sociaal-
Democraten in de leer gaan
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 471
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
De heer WiersmaDoor den 'heer Koopal is naar
voren gebracht, dat, waar gesproken werd over de
winst, die bij enkele bedrijven steeds is gemaakt, er
daarentegen een belangrijke verliespost is op de Ge-
meentereiniging. Ik prijs mij echter gelukkig, dat het
verlies, dat op de Reiniging wordt geleden, via de
belasting kan worden gevonden en dat daar in elk
geval progressie in zit. Ik verheug mij er over, dat dit
verlies door een progressieve belastingheffing kan
worden gevonden en dat maakt in principe geen groot
verschil met het voorstel van den heer Hofstra, dat be
doelt een verlaging van den prijs van het enkel tarief.
Dan heeft de heer Koopal enkele woorden gewijd
aan het voorstel van den heer Dijkstra, ten opzichte
van het brengen van progressie in de opcentenregeling
van de Gemeentefondsbelasting. De heer Koopal heeft
gezegd dat het voorstel van den heer Dijkstra een
weinig serieus voorstel was, maar ik geloof dat het
serieus genoeg is bedoeld en dat het ook overzichtelijk
genoeg is uitgewerkt. De heer Ritmeester heeft gezegd,
dat er met gegevens van 1931/32 is gewerkt. Welnu,
er stonden op het moment geen andere gegevens ten
dienste, maar ik geloof dat de cijfers zeer juist zijn
reken ze maar na en pas maar verschillende steek
proeven toe. Er is gerekend met een bedrag van
360.000.—, zijnde de opbrengst van het totaal aantal
opcenten. Het juiste bedrag was 363.000.— a
364.000.—, dat was het vorig jaar de toestand. In dat
opzicht zijn de cijfers dus onaanvechtbaar
De heer Ritmeester (wethouder): Behalve de 10
verschil.
De heer Wiersma: Ik heb niet voldoenden tijd om op
alle onderdeelen in te kunnen gaan, maar ik zie het toch
zoo, dat ik bij dezen stand van zaken den heer Dijkstra
in ernstige overweging geef, om na te gaan wat hij ten
opzichte hiervan zal doen. Ik heb in eerste instantie al
gezegd, dat er naar mijn meening wel een andere groe
peering van cijfers op te zetten was, waarbij wellicht
het voorstel voor meerdere leden van den Raad meer
acceptabel was en misschien voor mijzelf ook wel.
Ten opzichte van het voorstel tot verhooging van de
opcenten op de personeele belasting wil ik dit zeggen,
dat wij hier naar mijn meening hebben een onrecht
vaardige werking van de personeele belasting. Ik weet
wel dat het college daarvoor niet verantwoordelijk is,
maar dat dit een gevolg is van de gewijzigde omstan
digheden en dat daardoor deze belasting niet meer het
zuivere beeld vertoont van een verteringsbelasting. Ik
kan mij begrijpen dat de heer Dijkstra heeft gezegd
ik verhoog de opcenten, dan is er meer uit te halen. Ik
heb daarvan gezegd, dat ik de strekking goed kan be
grijpen en tot op zekere hoogte ook wel kan verdedigen,
maar ik zag het liever zoo, dat er een verandering werd
gebracht in het uniforme stelsel van een heffing van
10 van de huurwaarde. Ik zou een reeks van ge
meenten kunnen noemen, waar men zulks reeds lang
heeft, o. a. Amsterdam met een percentage, wat begint
bij 9 en eindigt bij 14. Dan zullen de onrechtvaardig
heden van deze belasting eenigszins zijn te compen-
seeren, want zooals ik zeg, het is thans lang niet meer
een verteringsbelasting, zooals vroeger.
De heer Muller heeft op zeer verdienstelijke wijze
zooals wij dat van hem gewend zijn gesproken
over gemeentelijken woningbouw en ik geef toe, dat er
op dat terrein nog zeer veel te verbeteren valt; telken
male, als hij op verkeerde toestanden wijst, juich ik dat
toe. Maar ik zou toch hierop den klemtoon willen leggen,
dat er eerst van de zijde van het Rijk in dezen een be
langrijke stoot zal moeten komen, voor en aleer wij iets
doen en voor wij komen tot een daad, die van verstrek
kende beteekenis is en die verstrekkende gevolgen
heeft. Ik meen dat de heer Colijn er bij de algemeene
beraadslagingen over de Staatsbegrooting voor het
volgend jaar op gewezen heeft, dat er naar zijn meening
van de zijde van de Rijksregeering iets gebeuren moet,
het zij in den vorm van verlaging van rente of door
grootere afschrijvingen en dat dit vooraf moet gaan
aan gemeentelijke bemoeiingen. Maar wat U wenscht
te doen, mijnheer Muller, zal in het kader van de om
standigheden van thans nooit van verstrekkende ge
volgen kunnen zijn, of het kost de gemeente veel te veel.
De heer Van der Meulen acht het niet ongeoorloofd
om winst te maken. Dat heb ik echter ook niet gezegd;
daarover hebben wij dus ook geen verschil. Er is door
mij gewezen op een citaat van den heer Vliegen en het
is ook zeer juist wat de heer Van der Meulen heeft
gezegd, dat die woorden zijn gesproken vroeger, in den
tijd, toen die hooge tarieven eigenlijk een rem vormden
om te komen tot progressieve belastingheffing. Ik con
stateer echter dat thans zeer veel plaatsen, b.v. Am
sterdam, een zeer progressieve belastingheffing hebben
gekregen, maar dat men daar toch nog even goed
dóórgaat met zeer hooge winsten bij de bedrijven te
maken. Wanneer de heer Van der Meulen dan ook zegt
dat het naar zijn meening thans niet de juiste tijd is
voor tariefsverlaging, dan ben ik dat met hem eens,
alleen met dit verschil, dat hij naar mijn meening
daarbij op iets anders vergeet de klemtoon te leggen,
doordat hij niet laat uitkomen: tegenover dit college is
het de verkeerde tijd voor de Sociaal-Democraten om
te komen met voorstellen tot tariefsverlaging. Maar als
een anders samengesteld college deze begrooting in
diende, zouden wij eens zien, hoe er door de Sociaal-
Democraten aan werd getornd, zooals ik gister ook al
heb gezegd.
De heer IJtsma heeft aandacht gewijd aan de vette
koppen boven de artikelen in de bladen en ik geef toe
dat ook andere bladen zich daaraan wel schuldig maken.
Maar waar de heer IJtsma heeft gesproken over opper
vlakkigheid en dat de vette kop dikwijls wel duidelijk
maakt wat er in een artikel staat, daar zou ik dit willen
zeggen dat, als hij anders geen pers leest dan alleen
de vette koppen, hij dan ten slotte toch wel zeer opper
vlakkig moet wórden.
Wat het monopolie van die gedichtjes betreft,
meende hij niet dat dit monopolie aan hun zijde was.
De heer Terpstra heeft daar al iets van gezegd, maar
ik zou zeggen: wat is dan het geval bij demonstraties
van zijn partij of bij koorzangen tijdens de optochten,
als er zeer lasterlijke liedjes ten gehoore worden ge
bracht? Ik denk hierbij aan het standpunt van de
S. D. A. P. dat er een tijd komt dat men zal brengen
een nieuwe cultuur en een nieuwe wereld, waarin de
wanorde van thans niet meer aan de orde zal zijn en
ik gun hun dit standpunt, ik gun aan die beweging het
ideaal dat men aan de wereld kan brengen een nieuwe
cultuur, maar dan moet men dergelijke dingen bij het
houden van demonstraties niet toepassen, want dat is
dan beneden de eer van die beweging. Het is al weer
niet toevallig dat de Moderne Bond van Politiepersoneel
op het oogenblik protesteert tegen de wijze, waarop de
Arbeiderspers schrijft over het optreden van de politie
bij bepaalde demonstraties in ons land.
De heer Van Kollem heeft gezegd: dan zijn wij weer
te revolutionnair en dan zijn wij te burgerlijkwat
moeten wij dan Ja, daar gaat het juist om, de heeren
moeten meer één lijn volgen. Ik houd mij ook niet strikt
aan het volgen van dogma's, maar als er van de S. D.
A. P. wordt gezegd, dat zij dan te revolutionnair is en
dan weer te burgerlijk, dan wil dat zeggen: er loopt te
zeer een onvaste lijn door de S. D. A. P
De Voorzitter: Mag ik U er opmerkzaam op maken,
dat U eigenlijk al twee maal Uw tijd hebt gesproken?
De heer Wiersma: Ik dank U zeer voor Uw tege
moetkomendheid; ik zal dan verschillende punten laten
zwemmen. Laat ik dan eindigen met de kwestie van de