474 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
waarden zijn der bourgoisie en van hare heerschappij.
Het is voldoende de handelscrisissen te noemen, die
met hunnen periodieken terugkeer telkens dreigender
het bestaan der geheele burgerlijke maatschappij in
gevaar brengen.
In de handelscrisissen wordt een groot gedeelte,
niet alleen der voortgebrachte producten, maar der
reeds geschapen productiekrachten geregeld vernie
tigd. In de crisissen breekt een maatschappelijke
epidemie uit, die aan alle vroegere periodes iets on
zinnigs zou hebben geleken de epidemie der over
productie. De maatschappij vindt zich plotseling
teruggezet in een toestand van oogenblikkelijke bar-
baarschheid; een hongersnood, een algemeene ver
delgingsoorlog schijnen haar alle levensmiddelen te
hebben afgesneden; de industrie, de handel schijnen
vernietigd en waarom? Omdat zij te veel beschaving,
te veel levensmiddelen, te veel industrie, te veel
handel bezit."
Deze woorden treffen ons alsof zij in de huidige dagen
waren neergeschreven. Zij hebben nog niets van hun
frischheid verloren. De crisis blijkt een telkens terug-
keerend verschijnsel van het huidige kapitalistische
stelsel te zijn. En ten slotte zegt het mij weinig, wat de
heer Terpstra hiervan zegt.
Ik heb in eerste instantie gevraagd naar den tand
heelkundigen schooldienst. Deze vraag is misschien ver
geten te beantwoorden. Wanneer de wethouder van
Onderwijs alsnog wil mededeelen, hoe hij over deze
zaak denkt, dan zal hij mij daarmede zeer verplichten.
De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter,
ik heb gisteren in deze vergadering gezegd, dat het
maken van ondernemingswinsten door de gemeente
bedrijven bij een goede prijzenpolitiek volgens ons
standpunt gewettigd is. Ik heb van den heer Vromen
vernomen, dat hij zich over deze uitlating verheugde,
maar dit was iets, dat in het geheel niet nieuw was en
het kon den heer Vromen bekend zijn, dat sinds jaar
en dag dit het standpunt van onze partij was. De heer
Vromen kon weten, dat reeds in 1927 door den heer
Wibaut op het congres van de Vereeniging van Neder- j
landsche Gemeenten dit standpunt is verdedigd. Ook
daar is toen gezegd, dat dit het oude standpunt was.
De heer Terpstra; Voor 20 jaar niet
De heer Van der Meulen; Ik heb tegenover de heeren
Wiersma en Buiel betoogd, dat wij niet afgeweken zijn
van het standpunt, dat vroeger door ons werd inge
nomen en nu zijn de beide heeren vandaag in deze ver
gadering er op teruggekomen. Wij kunnen de beide
heeren wel dankbaar zijn voor de speciale zorgen, die
zij aan onze partij betoonen, maar voor de juiste hand
having van onze principes zullen wij zelf wel zorg
dragen en hebben wij de zorg van dien kant niet noo-
dig. Wanneer ieder voor de handhaving van eigen prin
cipes zou zorg dragen en zich bij de gedachtenwisseling
zou houden binnen de perken van den goeden smaak,
dan zouden de discussies hier beter tot hun recht ko
men. De heer Wiersma is in tweede instantie op mijn
betoog teruggekomen en heeft gemeend dit punt mij
nog eens te moeten voorhouden en heeft zich ook weer
vastgeklemd aan het citaat, dat hij van den heer Vliegen
gegeven heeft. Ik houd vol, dat dit citaat in dit verband
onjuist is. De heer Vliegen heeft deze woorden lang
geleden gezegd, in den tijd toen het maken van exorbi
tante winsten door de gemeentebedrijven, het maken
van woekerwinsten, tot doel had de invoering van pro
gressie in de gemeentelijke inkomstenbelasting te keeren.
Tegen het maken van dergelijke woekerwinsten, tegen
dat doel, heeft de heer Vlieqen zich gekeerd. In dit
verband moet dit citaat worden gezien. Wat de heer
Wiersma daaraan heeft toegevoegd, dat onze houding
op het oogenblik geïnspireerd zou zijn door welwillend
heid tegenover het zittende college, is volkomen onjuist
en indien hij daarmee heeft willen zeggen, dat wij op
het oogenblik en gisteren zouden hebben gesproken
tegen onze overtuiging in, zou dit een insinuatie zijn,
waaraan ik verder geen woord behoef te besteden.
De heer Buiel heeft met andere argumenten getracht
zijn houding en zijn woorden nog vol te houden. Hij
heeft gezegd, dat het maken van dergelijke winsten een
indirecte belasting is en dat de S. D. A. P. tegen indi
recte belastingen is en daarom ook haar houding ten
opzichte van deze winst onjuist geacht moet worden.
Mijnheer de Voorzitter, dit woord moet voortspruiten
uit een misverstand. Het maken van ondernemerswinst
is geoorloofd bij een behoorlijk gevoerd gemeentebe
drijf, met een behoorlijke prijzenpolitiek en dit is inder
daad geen indirecte belasting, nóch juridisch in zoo
verre zou Mr. Buiel het ook moeten weten noch
economisch. Het is eenvoudig het maken van winst,
niet het heffen van belasting.
De heer Buiel; Behoorlijke winst
De heer Van der Meulen; Daar gaat het nu niet om.
Wanneer men een verbruiksbelasting heft, dan heft
men die van artikelen, waarin de ondernemerswinst
reeds begrepen is; dus dat is heel iets anders, dan wan
neer men *enkel winst maakt. Nu komt de heer van der
Schoot met zijn voorbeeld, dat twee winkeliers het
zelfde artikel verkoopen, de één voor 0.90 en de
ander voor 1.—. Het dubbeltje, dat de één meer
vraagt is echter geen indirecte belasting en het wordt
dit ook niet, als een van de twee winkeliers, wanneer
concurrentie is uitgeschakeld, zijn artikel van 90 cent
in prijs gaat verhoogen tot 1.—. Dan wordt dit niet
een indirecte belasting. Wanneer een winkelier een
monopolistisch bedrijf uitoefent, of de gemeente, dat is
precies hetzelfde. Daardoor wordt de winst niet in eens
een indirecte belasting.
Nu moet ik nog even tot het punt zelf komen. De
heer Hofstra heeft betoogd, dat de kleine verbruikers
het meeste bijdroegen in het maken van winst op dit
bedrijf. De heer Hofstra heeft daarvoor genomen de
opbrengst van het verbruik van de menschen, die enkel
tarief hebben, hij heeft die vergeleken met de totale
opbrengst en hij heeft toen gezien, dat de opbrengst
van het enkel tarief bij een veel lager verbruik bijna
de helft was van de totale opbrengst van het bedrijf.
Deze redeneering is echter naar mijne meening
onjuist en veel te eenvoudig gezien. Ik heb gisteravond
ook reeds gezegd, dat hierbij geen rekening is gehouden
met het verschil in kostprijs, noch met het verschil in
distributiekosten, terwijl ook met het verschil in hoe
veelheid electriciteit, die verbruikt wordt, geen rekening
is gehouden.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil het bij dit enkele woord
over deze onjuistheden laten. Ik geloof dat het aan den
wethouder van de Bedrijven is, om deze verder uit te
werken en er beter op in te gaan.
De heer Stobbe; Een enkele opmerking, mijnheer de
Voorzitter, naar aanleiding van de vraag, die door den
heer Hooiring tot mij is gericht, wat betreft de kwestie
van den woningbouw. Ik was van plan daarop dieper
in te gaan, maar in 5 minuten is mij dit niet mogelijk.
Wanneer het mogelijk zou zijn een goede oplossing
van dit vraagstuk te vinden, zou ik gaarne mijn mede
werking daaraan willen geven.
Wat betreft het betoog van den heer Muller, dat is
van dien aard dat ik mij voorloopig veiliger gevoel te
gaan aan de hand van den wethouder van Financiën,
die in dit opzicht een ander gelubd deed hooren dan
de heer Muller. Als ik den heer Muller goed begrepen
heb, dan gaat het over de vraag: hoe komen wij tot een
oplossing, waardoor den bewoners van de krotwoningen
een behoorlijke woning kan worden verschaft? Dit is
een intens moeilijke kwestie, die niet in 5 minuten, niet
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 475
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
in 5 maanden en ook misschien niet in 5 jaren op te
lossen is. Een intens moeilijke kwestie, mijnheer de
Voorzitter, zit hieraan vast. Ik ben ten stelligste over-
tiiigd wij hebben reeds ervaring te dien opzichte -
dat aan die menschen allereerst geleerd moet worden
de woningen te bewonen, zooals het inderdaad behoort.
Wij hebben aan den Poppeweg in die richting gewerkt
en getracht enkele gezinnen op te voeden en daarna
over te plaatsen naar een betere woning. Het resultaat
daarvan is goed; bevredigend te noemen. Het wil mij
voorkomen, dat wij de oplossing van het krotwoning-
vraagstuk ook van deze zijde in het oog moeten vatten,
wil men inderdaad tot een goed resultaat komen en wil
men voorkomen, dat de gemeente voor buitengewoon
groote kosten wordt gezet ten opzichte van de exploi
tatie van die woningen. De heer Muller heeft gezegd,
er is veel vraag naar woningen van 3.— of 4.-—
per week. Het wil mij voorkomen, dat dit voor een
groot deel is toe te schrijven aan de omstandigheden,
aan de moeilijke tijden, waarin wij leven. De inkomens
van vele menschen zijn teruggegaan en het ligt voor de
hand dat vele menschen, die woningen bewonen van
laat ik zeggen 5.— a 6.— per week, uitzien om
goedkoopere woningen te krijgen. Dit ligt voor de
hand. Er zit dit gevaar in, dat, wij hopen dat de
tegenwoordige toestand zich in de naaste toekomst in
gunstigen zin zal wijzigen wanneer die gunstige
toestand intreedt, wij dan ook krijgen een anderen
gang van zaken, dat de menschen, die nood-gedwongen
een woning hebben betrokken met een huurprijs, zooals
de heer Muller heeft genoemd, die woningen weer ver
laten en een betere woning betrekken. Het gevolg zal
dan zijn, dat wij een surplus aan deze woningen krijgen.
Dit is een kant, die daaraan vastzit en die ernstig onder
oogen moet worden gezien.
De heer Vromen heeft een opmerking gemaakt naar
aanleiding van mijn opmerking omtrent de korting van
subsidies. Mijnheer de Voorzitter, ik mag er even aan
herinneren, dat de heer Vromen een klaaglied heeft
aangeheven, dat door de Overheidsbemoeiing het parti
culier initiatief meer en meer is teruggedrongen. Inder
daad mag men de vraag stellen, of juist door de Over
heidsbemoeiingen het particulier initiatief niet zou zijn
vermoord. Wat voorgesteld wordt door den heer
Vromen, om deze kwestie eerst in verband met de
begrooting voor 1934 te beschouwen, lijkt mij niet juist.
Ik zal er echter niet verder op ingaan. De heer Vromen
zal zijn vergissing wel bemerken.
Wanneer wij 10 laat ik dat aanhouden
willen korten op de subsidies, mijnheer de Voorzitter,
dan zijn ook wij overtuigd, dat hierdoor het vereeni-
gingsleven niet zal kunnen doorgaan, zooals het nu
gaat. Dit is echter de weg, dien wij moeten gaan. Men
zal weer moeten terugkeeren tot het particulier initia
tief. In deze richting zien wij deze zaak en ik hoop dat
het de goedkeuring van den heer Vromen kan weg
dragen. Wanneer wij alle vereenigingen zouden laten
steunen op de Overheid, dan zou misschien nooit een
begrooting sluitend zijn te krijgen. Wanneer wij van
enkele vereenigingen een klein percentage van hun
subsidies afnemen, dan meen ik, dat er geen sprake kan
zijn, dat het cultureele werk, dat door die vereenigingen
wordt verricht, in gevaar wordt gebracht.
De heer IJtsma; Mijnheer de Voorzitter. Er zijn hier
in ieder geval nog een paar belangrijke dingen in de
discussies naar voren gekomen. Eén daarvan is. dat
zelfs door den heer Vromen een oproep is gedaan aan
den Raad; ik geloof dat hij gister zelfs voor een staking
was bij een volgende gelegenheid, als de begrooting
weer zoo laat kwam en vandaag heeft hij weer een
oproep gedaan om, als het college niet van de dwalin
gen zijn weegs terugkeerde, dan straks de hulp in te
roepen van den geheelen Raad om daartegen maat
regelen te nemen en den strijd aan te binden.
Een ander belangrijk punt. dat hier is aangeraakt,
betreft de inrichting van de rekeningen en begrootingen
van de bedrijven.
Ik ben blij dat een paar van deze grootere zaken aan
de orde zijn gesteld, omdat deze beide zaken zich in
ieder geval zouden kunnen leenen, misschien niet voor
een begrootingsvergadering, maar bij een zeer goede
voorbereiding toch wel voor een zeer speciale bijeen
komst, omdat het toch niet baat, als het nog eens voor
komt dat de begrooting te laat wordt ingediend, zich
op den Raad te beroepen om het anders te doen, maar
toch, als men bij de begrooting die zaak wil wijzigen
of ernstig onder de oogen zien, dan hebben wij ons
er op te beraden of wij het stelsel van behandeling van
de geheele begrooting zullen behouden of wel dat wij
ons op het pad zullen begeven van de suppletoire be
grootingen. Ik zal mij niet over een van beide stelsels
uitspreken, maar ik acht het wel de moeite waard om
die zaak met den noodigen ernst onder de oogen te zien
en daar studie van te maken.
Vrijwel dezelfde opmerking zou ik willen maken wat
betreft de moeilijkheden door de onoverzichtelijkheid
van de begrootingen van de bedrijven. De vraag is ge
steld: er zijn nu zooveel procent kosten bij alle posten
beschreven, maar is het ook niet mogelijk een dergelijke
begrooting met een nadeelig saldo van zooveel te laten
sluiten Die kwestie is ook niet gemakkelijk, ik heb dat
vroeger ook meegemaakt; ook daarbij geldt de conse
quentie dat men de noodige studie zal moeten maken,
om te aanvaarden het stelsel om de posten te laten door-
loopen in den algemeenen dienst, zooals men dat in
andere plaatsen kent. Ik verklaar mij hier voor geen van
beide standpunten, maar één van beide zal men toch
moeten kiezen, wil men trachten eenigen grond onder
de voeten te houden, want anders staat men op beide
half.
Mijnheer de Voorzitter, ik ben niet geheel bevredigd
door het antwoord, dat U hebt gegeven over den weg
langs het Rengerspark. Die sloot is daar gedempt en
de menschen hebben daar het recht om langs het pad
te loopen en of zij nu ook het recht hebben om over de
gedempte sloot te loopen, enz., enz., is misschien een
aardige zaak om er met juristen eens over te praten,
maar ik geloof toch wel, dat wij kunnen zeggen dat de
toestand daar van zoodanigen aard is, dat die daar
noodig moet veranderen. Ik zou dus zeggen dat het
college zich niet al te veel in die zaak moet verdiepen,
maar den toestand onder de oogen moet zien en deze
zoo mogelijk dient te verbeteren.
Als U zegt dat men de tegenwoordige wachters van
de plantsoenen, die wel wat oud worden, daar zal weg
nemen en dat men meent dat de politie daar wel vol
doende toezicht zal kunnen houden, dan geloof ik, dat
dit op zichzelf wel goed zal zijn, maar ik acht het ab
soluut niet juist, wat ik den laatsten tijd heb gezien, dat
men die menschen, die daar in vasten dienst waren,
thans naar heel andere deelen van de gemeente zendt
(enkele stemmen: losse arbeiders!) neen, niet los,
dat is niet zoo, zij waren in vasten dienst, maar dat blijft
gelijk en hen daar aan heel andere karweien laat
werken. In ieder geval is het stelsel dat, als men ge
schikte menschen heeft, men hen op een vaste plaats
laat en of zij nu al of niet moeten vervangen een be
paalden politieagent, wil ik aan Lfw oordeel overlaten,
maar het viel mij op, dat men deze menschen de laatste
weken nu nog eens verplaatst.
Ik heb, wat ik nu heb gezegd, het eerst genomen,
omdat ik nog een aanval zal moeten pareeren van mijn
vrienden, de heeren Terpstra en Wiersma, en ik liever
niet veel de 5 minuten wil overschrijden. Ik vind dit
niet het meest aangename deel van mijn betoog en ik
wil er de heeren aan herinneren, dat ik zooiets tegen
mijn zin doe, maar ik zal mij toch op dit terrein moeten
begeven, omdat het hier geldt een aanval op onze partij.
Ik zal niet zoo diep op de historie ingaan als de heer