476 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. Terpstra. Hij is een man van christelijk-historische beginselen en zoopas is hem daarvan nog het beste deel toegekend, n.l. dat.hij christelijk was; men mag dat toch hooger stellen dan dat men historisch is. Ik zal er niet zoover op ingaan als de heer Terpstra heeft gedaan, maar alleen de historie van deze twee dagen nagaan. Ik heb hier de onaangename opmerkingen niet gemaakt en ik zal mij zeer zeker niet op dat pad begeven, omdat dit de vergaderingen in het algemeen niet op een hooger peil stelt. De tijd ontbreekt mij, om nog eens in te gaan op het voorstel tot verlaging van den electriciteitsprijs, maar daarbij hebben de heeren laten naar voren komen alle liefde, die plotseling bij hen bestaat voor den min deren man en hun groote vrees voor indirecte belas tingen. Zou men echter, in plaats van die liedekens en dergelijke dingen hier naar voren te brengen, in het vervolg de discussies niet beter kunnen houden bij de algemeene beginselen van zijn partij, waarbij men met de hand op de borst kan zeggenonze partij, ook nationaal, toont dat zij tegen het beginsel van indirecte belastingen is. Als men dat kan aantoonen, kan men hier ook wat verder gaan. Ik ben blij, dat de historie zoover is opgerakeld door den heer Terpstra, omdat hij dat op een vaderlijke wijze heeft gedaan; ik ben wat jonger dan de heer Terpstra en als hij dus iets zegt, aanvaard ik van den heer Terp stra alle goede raad, als die maar goed is. Ik ben dan natuurlijk de ongehoorzame schooljongen, maar men moet van een oud-onderwijzer wat kunnen velen. De heer Terpstra zegt dat ik nog een beetje moet gaan studeeren en dat ik ook andere dingen moet gaan stu- deeren; ook dat wil ik graag van hem aanvaarden, hoe wel de onderwijzer als onderwijzer toch zelf ook moet hebben gestudeerd en hij er dan toch wel een beetje op los praat als hij zegt, dat die liedekens zijn ontstaan in de tachtiger en negentiger jaren en daarvan dan de schuld geeft aan de leiders van de partij. Dat heb ik niet gedaan; ik zal niet graag de schuld geven aan de groote leiders van de verkeerde dingen, die de kleine menschjes soms doen. Ik ben er van overtuigd dat, als door de leiders van een partij werd gehoord wat er soms wordt gedebiteerd door de kleine menschen uit die partij, zij zouden zeggen dat zij blij zouden zijn als zij zich van dergelijke menschen konden losmaken en daarom moet men ons ook niet in de schoenen schuiven dat van dergelijke dingen de leiders de schuld dragen. Als de heer Terpstra dan eindigt men een soort pero ratie, dat hij zoo verdraagzaam is en dat de verdraag zaamheid van dien kant komt en dat hij het zoo betreurt dat van den kant van eenige leiding iets wordt gedaan, dat niet goed is, dan verleidt hij mij toch, om nog iets te zeggen over de leiding van de partij van den heer Wiersma. Ik wil nog even laten hooren, hoewel ik het niet aangenaam vind. hoe het leidend orgaan van de Friesche Anti-Revolutionnairen over ons orgaan schrijft De Voorzitter geeft den heer IJtsma een wenk om zich te bekorten. De heer IJtsma: Ja, mijnheer de Voorzitter, ik zal er aan denken, het duurt geen 5 minuten De Voorzitter: Het hééft al 5 minuten geduurd. De heer IJtsma: Ik zal het dan hierbij laten, ik wil alleen nog even laten hooren hoe het leidend orgaan in Friesland van de Anti-Revolutionnairen durft te schrijven over ons orgaan, vooral waar men hier zegt aan dien kant zoo verdraagzaam te zijn en de zaken hier zoo liefelijk stelt. De drukkerij van onze krant is aan het Hekelveld te Amsterdam en naar aanleiding daarvan schrijft het Anti-Revolutionnaire „Friesch Dagblad" ,,Hun woonplaats is het hekelveld, waar stekels groeien, maar ook trotsche paleizen staan. Allerlei slag van menschen staan in hun dienst. Zij stoken onder de militairen en bij de burgers; vooral onder degenen, die het zwaarst lijden onder de malaise. Een conflict over een ideëele zaak is hun al even dierbaar; mislukte intellectueelen, cocottes en chanteuses zijn zoo goed hun instrumenten als werkende boeren en werkzoekende arbeiders Ik zal die leelijke woorden en die liederlijke dingen, die j daar verder in staan, allemaal maar niet zeggen, maar zoo denkt en schrijft men daar over zijn tegenstanders. Wij rekenen dat echter ook de groote Friesche leiders niet aan, omdat één van die groote leiders, de heer Dr. Gerbrandy, heeft gezegd dat dit blad in een fatsoenlijk christelijk gezin niet gelezen wordt. De heer Wiersma: Ik neem het ook niet voor mijn rekening De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter. In de eerste plaats moet ik zeggen dat ik wel eenigszins bevredigd ben door de toezeggingen en Uw uitlatingen omtrent de benoemingen. Ik ben ook niet iemand, die direct in vuur en vlam staat, maar het is mij alleen om een dui delijke uitspraak te doen. Het bevreemdt hij echter eigenlijk wel, dat de heer Stobbe hier zegt: het is daar mee wel in orde, terwijl een ander lid van de Protestant- Christelijke fractie die zaak aan de orde heeft gesteld. Ik heb alleen weergegeven, wat daaromtrent in onze kringen leeft en daarom verheugt het mij, dat door wet houder De Boer is toegezegd, dat er een onderzoek zal I worden ingesteld; dan worden wij in zekeren zin inge licht en dan kunnen wij dus ook de menschen, die met klachten bij ons komen, inlichten. Dan, mijnheer de Voorzitter, een enkel woord over de motie, die is ingediend over de winst van de be drijven. Dit zal wel een doodgeboren kindje zijn, maar ik wil het toch een goede begrafenis geven. Ik heb gister al gezegd, dat wij als Katholieken over het algemeen ook tegen hooge bedrijfswinsten of, anders gezegd, tegen indirecte belastingen zijn, maar ik heb daar direct I op laten volgen, dat in deze omstandigheden ik spreek voor mij persoonlijk ik mij voor deze begroo ting kan verklaren, gezien de groote bedragen, die noodig zijn voor armenzorg, steunverleening, enz. Ik sta op het standpunt dat wat theoretisch juist is, niet altijd practisch uitvoerbaar is. Gezien de omstandig heden, kan ik mij met die posten vereenigen en zal ik liever mijn stem geven aan het voorstel om het bedrag van de hooge winst in de gemeentekas te storten, dan dat ik mijn stem geef aan een algemeene subsidiever laging van 10 terwijl ik nog veel minder wensch mee te doen aan een subsidieverlaging van 25 voor het orkest. Er is hier gewezen op de baldadigheid van de jeugd en ik schat de kunst zoo hoog en vooral de muziekkunst, dat ik meen, dat deze ook mede kan wer ken om de jeugd opvoeding bij te brengen. Ik zal dus liever de begrooting aanvaarden, zooals die is, dan dat ik dergelijke subsidies ga verlagen. Er komt bij dat de heeren die motie hebben ingediend, om hier een principiëele uitspraak te krijgen en naar mijn meening moeten wij daar zeer voorzichtig mee zijn. Il< zal geen cijfers noemen de heer Hoogland zegt: de heer Balk hecht geen waarde aan cijfers, maar inte gendeel, mijnheer de Voorzitter, maar ik wil toch één bedrijf noemen, n.l. de gemeentelijke Gasfabriek in Dordrecht het Electriciteitbedrijf leent er zich daar niet voor waarbij in 1930 van de winst van 98.000 10 is gereserveerd. Er bleef daar toen dus over een bedrag van 90.000.— en nu is het eigenaardige, dat men daar bij de begrooting voor 1933 met voorstellen kwam om de begrooting sluitend te maken door ver laging van de loonen en tariefsverhooging. Als men dus van den overkant komt met principes, dan zeg ik: ik kom er voor uit, dat in het algemeen een Katholiek zich Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 477 Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. niet voor hooge bedrijfswinsten leent, maar gezien de omstandigheden, kan ik mij daar persoonlijk op het oogenblik heel goed mee vereenigen. Dan is de toezegging, die wij hebben gekregen om trent het sportterrein ook niet naar mijn zin. Wethou der De Boer heeft gezegd dat daar geen enkel kuiltje is; ik wil daar nu niet verder meer over discussieeren, maar hij zal toch wél moeten toegeven dat de ingang, zooals die thans is, een ware modderpoel is. Ik weid er niet meer over uit hoe het met die kwestie zit, maar een enkele tegel kwam daar de zaak ten goede; laat het dan zijn dat men het niet voor de spelers doet, dan toch voor de bezoekers, die toch ook op het sportterrein moeten kunnen komen. Dan nog iets. Er is speciaal door U, mijnheer de Voorzitter, iets over de richting van het verkeer gezegd op de Zaterdagavondmarkt. Hoe nu precies de regeling zal zijn op het marktterrein, is mij onverschillig; hoofd zaak is dat ik de aandacht op die zaak heb gevestigd, om die markt eenigszins te ontlasten van het drukke autoverkeer. De heer HooiringMijnheer de Voorzitter. Ik zal trachten om binnen den beperkten tijd, dien U mij denkt toe te meten, klaar te zijn. Ik wil beginnen met te zeggen dat ik met genoegen Uw antwoord ten opzichte van invoering van een ver ordening op de sluiting van kapperssalons heb aange hoord; ik hoop dat wij dat voorstel binnen niet te lan gen tijd hier kunnen verwachten. Ik wil verder van de gelegenheid gebruik maken om een paar kantteekeningen te maken ten opzichte van den aanval, dien de heer Terpstra op mijn redeneering van gisteravond heeft meenen te moeten doen. De heer Buiel zal mij ten goede houden dat ik hem niet ant woord op dit moment, omdat het mij niet mogelijk was hem te volgen, toen hij het woord had. Toen ik gister avond het woord voerde naar aanleiding van de hier gehouden discussies en in verband met den aanval, dien wij van de overzijde hebben te verduren gehad, heb ik daar tegenover gesteld ons zuiver principieele standpunt en de oorzaak van de crisis en van de omstandigheden, waaronder ook Leeuwarden gebukt gaat. Ik houd vol dat het kapitalisme de oorzaak is van de ontreddering, waarin wij op het oogenblik verkeeren en ik heb gister afgewezen de manier, waarop de rechterzijde vooral de Sociaal Democraten, met uitlatingen van vertegenwoor digers van die partij, daarvoor aansprakelijk tracht te stellen. Ik wijs dat af. De heer Terpstra zegt dat er straks in een gesocialiseerd bedrijf ik kan daar niet over oordeelen, want wij hebben dat nog nooit gehad ook wel eens iets aan zal mankeeren. Ik stem dat toe; ik stel mij voor dat, als wij eenmaal hebben de maat schappelijke inrichting, die wij voorstaan, er dan ook wel eens iets zal zijn, dat te wenschen overlaat, maar ik zou zeer graag willen, dat men dan ook de Sociaal Democraten eens de gelegenheid wilde geven om wer kelijk eens iets te doen en dat men hen daarin niet steeds tegenwerkt. Ik verzet mij niet tegen de kapita listen, want daar zijn zeer goede personen onder, maar ik verzet mij wel tegen de kapitalisten, die hun kapitaal misbruiken om den kleinen man, waar de heeren hier zooveel liefde voor zeggen te hebben, naar beneden te drukken op dezelfde wijze als er christenen zijn die het christendom misbruiken om diezelfde klasse naar be neden te drukken. Op dat standpunt sta ik en ik zal daarin blijven verschillen met den heer Terpstra en consorten; het zal nog wel eenige jaren duren, voor wij daarover tot overeenstemming komen, ik maak mij daar absoluut geen illusies over. Als de heer Terpstra verder verwijst naar een boek van Wibaut en een van Carl Lindauer uit Duitschland, dan wil ik wel zeggen, ik heb dat niet in mijn bezit en ik heb ook niet den tijd gehad om het te bestudeeren, maar als er iets in staat, waar ik leering uit trekken kan, dan zal ik daarvan gebruik maken. Het is verder de heer Wiersma geweest, die ten op zichte van de stroomprijsverlaging tegen ons uitspeelt de houding van de Sociaal-Democraten in den Ge meenteraad van Arnhem, maar ik had zeer graag ge wild, dat de heer Wiersma ook de omstandigheden, waaronder de Sociaal-Democratische fractie in Arnhem werkt, had uiteengezet. Want de houding, die wij hier aannemen en de wijze, waarop wij ons tegen verlaging van den stroomprijs verzetten is een gevolg van de omstandigheden, waaronder wij hier verkeeren, zooals wij al meermalen hebben gezegd. En het zijn niet alleen de omstandigheden, maar, zooals ik gister ook duidelijk heb gezegd, de bedoeling, die er bij de heeren bestaat met het voorstel van den heer Hofstra, komt ons zoo verdacht voor, waar er bij hen plotseling nu zoo'n groote voorliefde bestaat voor het afschaffen van indi recte belastingen. Ik blijf dat handhaven, ik ben dat niet van hen gewend, gezien ook wat er nu in den laatsten tijd in de Tweede Kamer is gebeurd met be trekking tot de thee en de suiker. En de heeren wachten zich nu hier wel om met een positief voorstel te komen, maar zij wenschen opheffing van het gemeentelijk be- waarschoolonderwijs, 25 verlaging van het subsidie voor het orkest, 10 verlaging van de andere subsidies en, als dan de begrooting nog niet sluit, stel ik mij voor dat zij ook wel graag een voorstel tot loonsverlaging zullen doen, alleen om de tarieven verlaagd te krijgen De heer van der Schoot: Ja, dat wilt U ons wel graag in de schoenen schuiven, maar daar werken wij niet aan mee De heer Hooiring: Wat betreft hetgeen de heer Stobbe heeft gezegd over gemeentelijke exploitatie van woningen, meen ik gister wel te hebben aangetoond, waaraan het heilige particulier initiatief, waar de heer Stobbe zoo mee dweept, in dezen schuldig is. Het is niet alleen de schuld van het particulier initiatief, dat erken ik, de woningvereenigingen zijn er ook mee aan schuldig, maar het particulier initiatief is toch ook mede schuldig aan de strop, die wij hebben gehad met de woningen aan den Hollanderdijk, want als een particu lier menschen uit hun woning zet, is de gemeente ge noodzaakt voor hen te zorgen en ik hoop dat de ge meente dat zal blijven doen. Ik ben het er wel mee eens dat het woningvraagstuk niet in 1 en ook niet in 5 jaar is op te lossen, maar ik meen toch wel van Uw kant te mogen verwachten, als wij met voorstellen komen om dat vraagstuk, zij het dan niet ineens dan toch geleidelijk, op te lossen, dat wij van U dan daar voor de noodige medewerking zullen ontvangen. De heer Koopal: Mijnheer de Voorzitter. Laat ik dan nu misschien de man zijn, die hier het sluitwoord spreekt, dus om zoo te zeggen de sluitpost zijn van de begrooting. Ik zou nog een enkel woord willen richten aan het adres van den heer Wiersma. Ik heb gister middag enkele cijferreeksen gegeven naar aanleiding van het groote bedrag, dat verdiend wordt door het Gas- en het Electriciteitbedrijf en ik heb toen gezegd: als gij aan de eene zijde zegt: wij hebben zooveel winst gemaakt op de bedrijven, zet daar dan direct tegenover de groote uitgaafpost voor de Gemeentereiniging, wat óók een monopolistisch gemeentebedrijf is, maar dat toevallig geen winst maar verlies oplevert. Nu zegt de heer Wiersma: een zoodanige uitgaaf zou zijn te vinden uit de inkomsten van een progressieve regeling van de opcenten op de Gemeentefondsbelasting of van een andere belasting, maar. mijnheer Wiersma, dat geldt niet alleen voor dien post, maar dat geldt voor eiken uit gaafpost, die wordt geboekt op de gemeentebegrooting. Dan heeft de heer Wiersma gesproken over het „overzichtelijke" voorstel van den heer Dijkstra omtrent

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 48