388 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. is, beperkt in dien zin, dat wij bij voortduring op vermindering van personeel bedacht zijn" is mij een mededeeling, waarover bij mij een gemengd gevoelen bestaat. De patroon en ook de gemeente, die bij de verontrustende werkloosheid zooveel mogelijk personeel aan 't werk houdt, zij het dan met billijk gereduceerde, aanpassende, loonen, dient daarmede het algemeen belang m. i. het beste. Het is om al deze redenen, mijnheer de Voorzitter, dat m. i. met eenige gematigde koersverandering ten deze het „algemeen welzijn" op gezondere wijze beter ware betracht. Als ik het symbool der Gerechtigheid, dat prijkt op ons Stadhuis, ter hand neem, dan wil het mij voorkomen, dat onze verbruikers van kracht- en lichtstroom, die den druk der tijden ondervinden, met meer rechtmatig heid van het Gemeentebestuur kunnen verlangen ver laging van den stroomprijs, dan het ambtenaars- en dienstpersoneel onder de heerschende wereldcrisis, die alles ontwricht en schier allen treft, het behoud van hun nagenoeg maximale loon. Zooals gezegd, mijnheer de Voorzitter, een daartoe strekkend voorstel zal ik niet doen. Wel ben ik straks voornemens bij het Grondbedrijf een verzoek tot Bur gemeester en Wethouders te richten. Ik dank U. De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van den Vrijheidsbond heeft gemeend dat er dit jaar geen aanleiding was om bij de algemeene beschou wingen over de begrooting politieke beschouwingen te gaan houden. Wij staan nog altijd op hetzelfde stand punt, dat den Raad wel bekend is, n.l. dat de samen stelling van het college van Burgemeester en Wethou ders niet heeft plaats gehad op de wijze, zooals die had behooren te geschieden, maar daar is het vorig jaar genoeg over gesproken, zoodat wij die kwestie thans gevoeglijk kunnen laten rusten. Onze fractie verheugt zich daarover, omdat wij nu den ons toch al zoo bij zonder karig toegemeten tijd hebben kunnen besteden aan de begrooting zelf. Want wij hebben ten opzichte van de begrooting wel het een en ander op te merken en waar dit geen punten zijn, die bij de verschillende volgnummers aan de orde kunnen worden gesteld, wensch ik die te behandelen bij de algemeene beschou wingen. Ik zou dan willen beginnen met het allerlaatste punt, dat voorkomt in het Sectieverslag en in de Memorie van Antwoord, dat is n.l. het punt, waarbij Rapporteurs vragen om in het vervolg aan de rapporteurs een amb tenaar der secretarie als secretaris toe te voegen. Ik wensch daarover een enkel woord te zeggen, niet om dat ik vrees dat Rapporteurs dit voorstel zelf niet nader zullen verdedigen en er niet op zullen aandringen, maar omdat ik dat in mijn betoog eigenlijk eenigszins noodig heb. Ik voel de noodzakelijkheid van wat Rapporteurs vragen in sterke mate mee, maar ik heb den indruk gekregen, dat Burgemeester en Wethouders de bedoe ling van die vraag eigenlijk niet volkomen hebben be grepen, althans hun antwoord is van dien aard, dat het eigenlijk niet geheel slaat op datgene, wat Rapporteurs zouden wenschen. Er wordt n.l. door het college gezegd dat het van meening is „dat het samenstellen van de verslagen van het in de secties besprokene meer spe ciaal tot de taak der Raadsleden-rapporteurs behoort". Ik vermoed, dat Rapporteurs het daar wel mee eens zijn, maar m. i. is het van Rapporteurs niet te eischen en de ervaring, die ik te dien opzichte persoonlijk heb op gedaan, heeft mij altijd sterker die overtuiging gegeven dat zij in de sectievergadering aan de discussies deel nemen en tevens uitvoerig aanteekening houden van hetgeen daar wordt gesproken. Dat is eigenlijk abso luut onmogelijk. Ik ben zelf in een bepaald college secretaris en ik wil wel zeggen, ik klaag er altijd over, dat het mij onmogelijk is om in dat college mijn ge dachten behoorlijk te berde te brengen, omdat ik mijn handen vol heb aan het maken van de noodige aantee- keningen. Dat die beide dingen niet samengaan is ook aan dit Voorloopig Verslag te merken dit is natuur lijk absoluut geen aanmerking aan het adres van Rap porteurs, omdat ik de onmogelijkheid daarvan grif toe geef en een weerslag daarvan vindt men in het ant woord van Burgemeester en Wethouders. Dat ant woord is heel vaak zoo onvolledig, zoo vaag, zoo weinig zeggend, ja, ik zou zeggen vaak zoo het er zich af ma kend, dat op die wijze de schriftelijke behandeling van de begrooting heel weinig kan bijdragen tot bekorting van de discussies in den Raad, omdat alle punten hier toch opnieuw aan de orde moeten worden gesteld. Ook dat verwijt ik niet aan Burgemeester en Wethouders of aan dengene, die belast is met het samenstellen van de Memorie van Antwoord, maar dat is eenvoudig een gevolg van het feit, dat ook de vragen veel te simpel zijn gesteld. Van de vergaderingen van de secties heeft er een tot 's nachts half twee geduurd en een andere tot kwart over drie, zoodat daar toch blijkbaar genoeg is geargumenteerd om niet te behoeven te volstaan met een enkele vraag in het Sectieverslag en als die argu menten wèl in het Sectieverslag waren opgenomen, zouden naar aanleiding daarvan Burgemeester en Wet houders ook meer uitvoerig op de vragen hebben kun nen ingaan en zou dit zeker de schriftelijke voorbe reiding van de begrooting ten goede zijn gekomen. Dat is mijn eene opmerking. De tweede is een opmer king, die al oud is, maar die ik toch nog eens wil her halen, n.l. dat de Raad en de commissie niet voldoende tijd hebben gehad om de begrooting rustig te bestudee- ren. De geheele behandeling van de begrooting staat hier van het begin tot het einde onder hoogen druk en de korte antwoorden, die wij van Burgemeester en Weth. krijgen, zijn daar ook een gevolg mee van. Als wij de geheele begrooting moeten behandelen in den korten tijd, waarin wij dat thans doen, is het niet mo gelijk die behandeling behoorlijk voor te bereiden. Dat begint al bij de Financiëele Commissie. Mijnheer de Voorzitter, zooals de Financiëele Commissie dit jaar de begrooting kreeg, was het voor de leden eenvoudig een onmogelijkheid om daarvan een ernstige studie te ma ken. Het was een puzzle; de bladzijden van ontvangsten en uitgaven waren niet tegenover elkaar geplaatst, maar de drukker had ze alle gezet aan één kant en daarna de bladen op elkaar geplakt, waardoor onderzoek bijna onmogelijk was. Verder waren de posten voor een groot deel ongecorrigeerd en dit allemaal in aanmerking ne mende, was onze indruk, dat het in het algemeen halje travalje gebeuren moest. Er komt nog bij, dat ons den avond van de vergadering van de Financiëele Com missie de gedrukte begrooting werd voorgelegd, wat ook de vraag deed rijzen: als de Financiëele Commissie nu inderdaad eens ernstige bezwaren tegen de begroo ting had, zouden Burgemeester en Wethouders daarvan dan nu nog nota hebben genomen? De voorzitter van de commissie heeft mij de verzekering gegeven, dat dit ongetwijfeld het geval zou zijn geweest, maar hoe graag ik de door hem gegeven verzekeringen ook geloof, in dit geval kan ik dat niet aannemen; als de begrooting eenmaal is gedrukt, heb ik de overtuiging dat de Finan ciëele Commissie kan praten zooals zij wil, maar dat er dan aan de begrooting, zooals zij daar ligt, niets meer zal worden veranderd. Een dergelijke behandeling getuigt niet van groote reverentie tegenover de Finan ciëele Commissie. En als dit nu het eenige geval was, dan zouden wij nog kunnen zeggen dat het hier aan de bijzondere omstandigheden heeft gelegen, maar die klacht hebben wij hier méér gehoord en die hebben wij zeker kunnen beluisteren eenige dagen geleden bij de behandeling van de geschiedenis met het politiebureau, waarbij niet minder dan twee commissies èn de Brand weer zijn ter zijde gesteld en waarbij Burgemeester en Wethouders zonder eenig advies die zaak in den Raad Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 389 hebben gebracht. Het ligt dan ook in het voornemen van onze fractie om het volgend jaar ons maar niet weer zonder meer neer te leggen bij de data, die door den Voorzitter omtrent het houden van de sectiever gaderingen zullen worden genoemd. Wij meenen dat tusschen het indienen van de begrooting bij den Raad en de vergaderingen van de secties minstens 3 weken moeten verloopen, wil men een ernstige studie kunnen maken van de stukken en wil men kunnen naslaan de verordeningen, die men toch niet alle in zijn hoofd kan hebben. Daarvoor is een tijd van 3 weken niet te veel. Wij zijn dan ook voornemens om, als Burgemeester en Wethouders dat zelf niet doen, het volgend jaar een dergelijk voorstel te doen en mocht de Raad daar dan niet in meegaan, dan zullen wij overwegen om ons te onttrekken aan medewerking bij de behandeling van de begrootingen. Nu is ons verschillende jaren telkens meegedeeld, dat een vroegere behandeling van de begrooting niet mo gelijk was, d. w. z. er is ons van één zijde van de tafel van Burgemeester en Wethouders telkens meegedeeld, dat bijzondere omstandigheden tot een latere behande ling hebben geleid en wij hebben dit ook telkens eenigs zins moeten toegeven; het optreden van een nieuwen directeur van een bedrijf en het overlijden van een wet houder kan daartoe aanleiding zijn. Maar tegenover die bewering heeft gestaan de bewering van den Voor zitter van den Raad, dat Burgemeester en Wethouders wel een belofte kunnen doen dat de begrooting vroeger zal worden aangeboden, maar dat die belofte toch niet is te houden. Dat zit volgens den voorzitter van de Financiëele Commissie in het systeem, want toen ik vroeg: waarom kan dat niet hier en in andere, grootere, gemeenten well, heeft de Voorzitter geantwoord: als wij de begrooting vroeger bij den Raad indienen, loopt men het gevaar, dat zeer groot is, dat wij later bij den Raad moeten komen met nota's van wijziging. Ik acht echter dat bezwaar absoluut niet zoo groot, ik ben er niet zoo bang voor. Misschien zal er dan nadien wel eens een belangrijke post moeten worden gewijzigd, maar de Raad heeft dan in elk geval de gelegenheid om het grootste deel van de begrooting kalm onder de oogen te zien en de daarin door Burgemeester en Wet houders aangesneden dingen rustig te bekijken; de be handeling behoeft dan in ieder geval niet onder zoo hoogen druk te geschieden als de laatste jaren het geval is geweest. Ik zou Burgemeester en Wethouders dan ook willen verzoeken van systeem te veranderen en voortaan de begrooting bij den Raad in te dienen, zoodra deze eenigermate aanneembaar is, dus zoodra valt aan te nemen, dat er niet al te groote wijzigingen meer in zullen behoeven plaats te hebben en wanneer Burgemeester en Wethouders dit zoodra mogelijk doen, kunnen zij daarna desnoods met eenige nota's van wij ziging komen. Dan wil ik mededeelen, mijnheer de Voorzitter, dat ik degene ben geweest, die in de sectievergadering het resultaat van deze begrooting slap heeft genoemd. Bur gemeester en Wethouders hebben gedaan alsof zij die uitdrukking niet recht begrijpen, ofschoon het mij wil voorkomen dat zij vrij duidelijk is en dat mijn qualifi- catie volkomen juist van toepassing is op deze begroo ting. ,,Slap" is iemand, die weinig weerstandsvermogen, weinig ruggegraat heeft en ik zou zeggen, past men dat toe op dit terrein, dan is dat ook een eigenschap van deze begrooting, omdat zij weinig tegenslag kan ver dragen. Om dat aan te toonen, heb ik eigenlijk maar één ding te doen en dat is, er op te wijzen, dat Burge meester en Wethouders het bedrag, dat misschien nog zal moeten worden betaald aan het Provinciaal Electri- citeitsbedrijf als extra uitkeering in verband met de levering van electrischen stroom, niet op de begrooting hebben opgenomen, dat zij daarvoor geen enkel bedrag op de begrooting hebben gebracht. Nu wil ik daarmee heelemaal niet zeggen, dat ik van meening ben dat de gemeente nog verplicht is tegenover de provincie om een dergelijke extra uitkeering te betalen; ik wil dat er heelemaal buiten laten. Maar ik zou zeggen dat men, met de wetenschap, dat daarvoor misschien nog een be drag zal moeten worden betaald, voorzichtiger had ge handeld, door daarvoor een bepaald bedrag te ramen, want als nu dat bedrag maar van eenige beteekenis zal zijn, zou het voordeelig saldo van deze begrooting, voorkomende onder den post Onvoorzien, wel eens kunnen veranderen in een nadeelig saldo. Als de be grooting er zoo uitziet, meen ik met volle gerustheid te mogen zeggen dat zij erg slap is, erg slap, omdat zij een dergelijken stoot reeds niet zou kunnen verdragen. Er komt echter nog meer bij, omdat er naar mijn meening verschillende posten op de begrooting voor komen. die inderdaad zeer ruim geraamd zijn. Ik heb daarbij vooral het oog op de dividend- en tantième belasting en op de vermakelijkheidsbelasting. Van de eerste is de opbrengst in 1931 geweest 36.191. terwijl deze voor 1933 wordt geraamd op 40.000. en van de vermakelijkheidsbelasting is de opbrengst in 1931 geweest 59.820.terwijl die thans wordt geraamd op 60.000. Ik kan mij niet voorstellen dat er eenige redelijke grond is om aan te nemen dat in het komende jaar die belastingen meer zullen op brengen dan zij in 1931 hebben gedaan. Wij weten allen dat de grootere zaken in den tegenwoordigen tijd zeer veel minder winst maken dan in de jaren, die achter ons liggen, ik weet ook dat het bezoek aan de publieke vermakelijkheden afneemt ik heb dat zelf bij verschillende gelegenheden kunnen constateeren en ik durf voorspellen, al is dat op het oogenblik nog niet in zoo sterke mate het geval, dat de gevolgen van de malaise zich ook in onze stad toch later zullen doen gevoelen en dat wij voor het volgend jaar toch zeker op minder inkomsten zullen moeten rekenen dan het vorig jaar geraamd zijn. Er komt nog bij, om nader te adstrueeren waarom ik deze begrooting slap vind, dat men de winsten van de bedrijven geheel in de begrooting heeft opgenomen, niettegenstaande er leden in het college zitting hebben, die van meening zijn, dat dit eigenlijk geen goede poli tiek is en dat men eigenlijk verder die winst behoort te reserveeren, maar dat het niet mogelijk is dat zulks dit jaar wordt gedaan, omdat wij die thans op de begrooting niet kunnen missen. Dit is wel heel eenvoudig, maar wanneer naar het eigen oordeel van die leden van het college het theoretisch juist is dat men die winsten reserveerde, maar daarvan naar hun oordeel op het oogenblik moet worden afgeweken, dan wijst ook dit er op dat deze begrooting niet zoo heel sterk is. En dan is er nog iets. Het voordeelig saldo van 1931 wordt geheel op deze begrooting overgebracht. Ik heb daar op zichzelf niet zoo heel veel bezwaar tegen, omdat dit in de latere jaren steeds gewoonte is ge worden, maar wel is door mij in de sectie de vraag gedaan, of men ook iets kon mededeelen van de resul taten over 1932 en waar het antwoord daarop van de zijde van den wethouder van Financiën niet zoo buiten gewoon rooskleurig was. meen ik, dat het niet ver standig zal zijn het geheele saldo van 1931 over te brengen naar 1933 en niet een gedeelte daarvan te reserveeren voor 1934. Op die door mij gedane vraag is nu door Burgemeester en Wethouders geantwoord: wij weten het nog niet. Nu begrijpen ook wij wel en dat heb ik dan ook niet willen vragen dat Bur gemeester en Wethouders het niet op eenige duizenden guldens na nauwkeurig kunnen zeggen, maar Burge meester en Wethouders hebben er toch wel eenig in zicht in, want ware dat niet het geval, dan had de wethouder van Financiën ons in de Financieele Com missie niet kunnen mededeelen, dat men over 1932 zeker niet meer op een zoodanig groot voordeelig saldo be hoefde te rekenen, iets wat wij natuurlijk zelf ook wel hadden begrepen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 4