482 Verslag van de handelingen van den gemeenter
Voortzetting der vergadering
kunnen maken dat hij daarvoor eenig bewijs heeft aan
gevoerd. En ik zou zeggen, als er één lid van den Raad
is, wien dat wél duidelijk is geworden, dan houd ik mij
voor inlichtingen daarover aanbevolen.
Maar de heer Hofstra heeft mij willen opleggen om
een bewijs te leveren; van wat hij voor zich aanneemt
en wat wij niet aannemen zouden wij het tegen
deel moeten bewijzen. Hij heeft gezegdde wethouder
van de Bedrijven beschikt over cijfers en hij zal dan
dus duidelijk kunnen maken dat uit het enkel tarief niet
de groote winst komt
De heer HofstraNaar aanleiding van Uw beter
inzicht.
De heer Westra (wethouder): Naar aanleiding van
mijn beter inzicht kan ik dan deze verzekering geven,
dat ik de pretentie heb, krachtens opleiding en ervaring
eenig inzicht te hebben in accountancy, maar dat zelfs
door den besten accountant en door den besten inge
nieur nooit met mathematische zekerheid precies is vast
te stellen, hoe de winst op de verschillende tarieven
moet worden vastgesteld en waarop die wordt gemaakt.
Ik ben daarvan overtuigd en ook de Directeur zal niet
anders kunnen verzekeren, dan dat dit niet mogelijk is,
als gevolg van de eigenaardige wijze, waarop de kost
prijs van de electrische energie tot stand komt en van
de eigenaardige wijze van den historischen groei van
het bedrijf. Misschien zal het wat veel tijd vorderen,
maar ik wil toch even trachten dat met een klein voor
beeld uit de practijk aan te toonen. Er is dezer dagen
een voorstel bij het college binnengekomen om een
zekere groep kleine woningen, die buiten de kom van
de gemeente ligt, van electrischen stroom te voorzien.
Daarbij heeft de Directeur, zooals te doen gebruikelijk
is, een rentabiliteitsrekening ingezonden en hij heeft
daarin aangetoond, dat met een tarief van 25 cent daar
nog met eenige winst geleverd kan worden. Er kan
daar dan nog met een kleine winst geleverd worden,
dat wordt speciaal in zoo'n geval uitgerekend. Maar
stel nu het geval, dat na verloop van enkele jaren daar
aan diezelfde kabel een industrie wordt gevestigd en
dat die ondernemer tegen ons zegtik wil wel stroom
van Uw bedrijf betrekken, als die stroom mij geleverd
kan worden voor 3 cent per K.W.U., maar zou U daar
voor meer moeten hebben, dan kan ik niet van U be
trekken, want dan kan ik mijn energie goedkooper be
trekken. Wanneer wij dan dus meer voor den stroom
zouden moeten maken, zouden wij hem niet kunnen be
dienen, maar dan zou er een klant voor ons verloren
gaan; dan zou men kunnen berekenen onder welke om
standigheden electrische energie aan deze industrie zou
kunnen worden afgeleverd en dan acht ik het mogelijk,
dat een dergelijk bedrijf bij den bestaanden toestand
nog met winst door ons zou kunnen worden bediend.
Maar dan kan men toch niet zeggen, als die menschen
voor 25 cent worden bediend en als dat bedrijf daar
voor 3 cent wordt bediend, dat er een zekere onrecht
vaardigheid zit in de tarieven, al zou het natuurlijk
mogelijk zijn, als men de onkosten van de kabel ook
kon omslaan op de uitgifte van stroom voor industriëel
gebruik, dat de menschen, die verderop wonen, tegen
een veel goedkooperen prijs dan 25 cent werden be
diend. Op een dergelijke wijze zou men de zaak nu voor
het geheele bedrijf moeten uitrekenen, maar waar men
daarbij met zooveel omstandigheden heeft te maken en
daarbij ook heeft te maken met den historischen groei
van het bedrijf, is het onmogelijk dat uit te rekenen.
Ik heb verder, om er nog eenig inzicht van te geven,
uit de cijfers van de begrooting nog trachten op te
zetten eenige gegevens op grond van zeer globale
cijfers, die echter door den eigenaardigen toestand, die
er op dit oogenblik bestaat ten opzichte van het Provin
ciaal Electriciteitsbedrijf, ook nog eenigszins onzeker
worden.
van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Donderdag 29 December 1932.
De inkoopsprijs van electrische energie wordt voor
ons bepaald door drie factoren: in de eerste plaats door
de hoogste belasting, waarvoor wij betalen een bedrag
van 2 ton, dan door den stroomprijs, d. w. z. den prijs
per K.W.U., waarvoor wij moeten opbrengen
143.000.— en verder door alle andere onkosten, die
op het bedrijf drukken, welke ik voor mij persoonlijk
met inbegrip van een bijdrage aan de Provincie heb
berekend op een bedrag van ongeveer 3 ton. Ik kom in
dat geval tot een winst van ongeveer 1/s, dus de be
dragen, die ik hier noem, zouden samen uitmaken 2d
deel van den verkoopsprijs van de electriciteit.
De hoogste belasting nu drukt voor het grootste deel
juist op het enkel tarief. Ik heb, hoewel de energie, die
tegen enkel tarief wordt afgegeven, slechts 1/5 deel is
van het totaal aan energie, dat wordt afgegeven, toch
>4 deel van de kosten der hoogste belasting moeten
brengen ten laste van het enkel tarief. Dat wordt dan
een bedrag van 150.000.—. Van den prijs per K.W.U.
komt verder 1/5 deel van 143.000.— of ongeveer
28.000.ook ten laste van het enkel tarief en waar
over enkel tarief over het algemeen door zeer kleine
verbruikers wordt afgenomen door de helft wordt
slechts 100 K.W.U. afgenomen zullen de algemeene
kosten van distributie, kabelnet en administratie zeer
sterk op dit tarief moeten drukken. Ik meende dat i/31
van dat bedrag van 3 ton, dat ik heb genoemd, op dit
tarief moest drukken en ik kom alzoo in totaal tot een
bedrag van 278.000.—. Dat is dus de inkoopwaarde
van de over enkel tarief afgegeven stroom en 2/3 deel
van de opbrengst van het enkel tarief is 284.000.—.
Ik heb die cijfers globaal uitgetrokken en de eindbe
dragen onafhankelijk van elkaar berekend, zoodat het
geheele verschil van 6000.— hier feitelijk niets uit
maakt. Ik moet toegeven, dat dit is een met de muts er
naar smijten, uit boekhoudkundig oogpunt lijkt deze
berekening natuurlijk naar niets, maar ik meen dat het
toch iets is en men zou op grond daarvan dus zeggen,
dat het enkel tarief ongeveer een evenredig deel van
de winst levert in verhouding tot de andere tarieven.
Ik meen dat ik op deze wijze toch iets meer heb gele
verd dan de heer Hofstra, maar dit is dan ook het
eenige bewijs, dat ik kan leveren.
De heeren hebben verder nog gesproken over de
tariefsgrens voor de speciale tarieven en er is gezegd,
dat ik daarover niet voldoende inlichtingen zou hebben
gegeven. Ik geloof, als de heeren het verslag van deze
vergadering nalezen, dat zij zullen zeggen dat ik daar
over wél voldoende heb meegedeeld. Ik heb gezegd dat,
als wij die grens verlagen tot 2000 K.W.U., het gevolg
zal wezen dat van de winkelbedrijven ongeveer 20
van de afnemers met een afname van ongeveer 50
zullen vallen onder de nieuwe bepalingen en dit zal een
zoodanigen invloed kunnen hebben op de opbrengst
van den stroom, dat dit binnen het raam van deze be
grooting door Burgemeester en Wethouders absoluut
niet verantwoord kan worden geacht. Dat heb ik
daarop geantwoord.
De heer Buiel heeft gezegd, dat ik er niet op heb
gewezen dat de door Burgemeester en Wethouders
voorgestelde verlaging voor het speciaal tarief voor de
winkeliers voordeel opleverde. Ik heb echter gezegd,
dat ongeveer 8 van een willekeurig aantal winkeliers
en dus waarschijnlijk ook 8 van de winkeliers hier
van zeer zeker zou kunnen profiteeren. Als die men
schen gaan afnemen over het speciaal tarief, zullen zij
een gemiddelden prijs betalen van 20 cent of iets laqer.
Die personen zullen dus dat voordeel in elk geval heb
ben en voor de gemeente zal misschien het nadeel
eenigszins worden gecompenseerd door het meerdere
verbruik dat als gevolg van dezen maatregel misschien
verwacht mag worden.
De heer Weima verwacht van mij nog een antwoord
ten opzichte van het abattoir. Ik zou willen zeggen, dat
de heer Weima wel wat veel vraagt, want hij is ten
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 483
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
cerste met de zaak even goed op de hoogte als het
college van Burgemeester en Wethouders, laat ik dat
even vaststellen. De heer Weima heeft blijkbaar in de
sectje zijn naam staat er wel niet bij in het Sectie-
verslag, maar ik meen, de vrager ontpopt zich hier als
de heer Weima, omdat die in openbare vergadering
over dezelfde zaak spreekt over een zaak, die aan
hem bekend was, een vraag gesteld, hij heeft daarop
een schriftelijk antwoord gekregen van Burgemeester
en Wethouders en hij heeft daarop in openbare verga
dering de zaak weer precies zoo aan de orde gesteld,
net alsof er van een schriftelijke behandeling geen
sprake is geweest en ik heb daarom gemeend hem pre
cies hetzelfde antwoord te moeten geven, dat hij reeds
schriftelijk heeft gekregen. Ik heb den heer Weima
hooren zeggen ik zeg dit den heer Oosterhoff na,
die in anderen zin deze woorden heeft gebezigd
v/at hebben wij met het antwoord van een wethouder
noodig, wij hebben alleen noodig met een antwoord van
het college van Burgemeester en Wethouders. Ik heb
ook niet persoonlijk U als antwoord gegeven wat Bur
gemeester en Wethouders schriftelijk hebben medege
deeld, maar die antwoorden worden alle gegeven
namens Burgemeester en Wethouders en ik kan hier
niet iets anders als antwoord geven. Alleen wil ik wel
zeggen dat het college van Burgemeester en Wethou
ders er nota van zal nemen, dat één lid van den Raad
het onjuist acht, dat een gedeelte van het Slachthuis
op deze wijze in gebruik is gegeven; er is nota van ge
nomen, dat één lid van den Raad er zoo over denkt,
maar verder zie ik geen kans om eenig ander antwoord
te geven.
De heer Weima heeft ook nog gezegd, dat geweigerd
is deze ruimte aan anderen in gebruik te geven. Het
geheele Openbaar Slachthuis bestaat echter öm aan
anderen in gebruik te geven en het is onjuist, dat dit
geweigerd is. Integendeel, er is een ander geweest, die
een zelfde gebruik van de exporthal heeft gevraagd en
toen is hem door den Directeur toegezegd dat, indien
hij dat wenschte, hij, voor zoover er ruimte beschikbaar
was en die was beschikbaar er op dezelfde voor
waarden gebruik van kon maken. Maar die goede man,
die dat had gevraagd, is er niet op terug gekomen; het
was hem daar niet om te doen, want hij beschikte zelf
wel over ruimte.
Dat is het antwoord, dat ik daarop kan geven.
De Voorzitter: Heeft de Raad er geen bezwaar tegen
om nog 5 minuten door te gaan
De heec Weima: Ja, mijnheer de Voorzitter, ik heb
daartegen wél bezwaar.
Te 6.10 uur namiddags wordt de vergadering
geschorst.
Te 8 uur namiddags wordt de vergadering voort
gezet.
Alsdan zijn aanwezig dezelfde 28 leden.
De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voorzitter.
De heer Van Kollem heeft er mij zoopas op attent ge
maakt, dat hij naar aanleiding van hetgeen hij gister
heeft gesproken over het instituut schooltandarts, geen
antwoord van den wethouder van Onderwijs heeft ge
kregen. Ik wil dat nog wel even herstellen, door den
heer Van Kollem alsnog daarop een antwoord te geven.
Hij heeft een vraag dienaangaande ook in de sectie
gesteld en Burgemeester en Wethouders hebben hem
daarop en op een vraag in zake het verleenen van sub
sidie aan de vereeniging voor school- en werktuinen
geantwoord
„Deze beide vragen moeten wij op grond van het
in den aanbiedingsbrief medegedeelde ontkennend
beantwoorden."
Burgemeester en Wethouders waren van oordeel, dat
de tijdsomstandigheden thans zoodanig zijn, dat zij nu
niet kunnen komen met het instellen van het instituut
schooltandarts.
De heer Van Kollem heeft de zaak nu nog eens naar
voren gebracht en aangetoond, dat met niet te groote
kosten heel veel bereikt zou kunnen worden en dat de
mondbehandeling der kinderen betrekkelijk korten tijd
zou vergen. Ik heb dat goed in mijn ooren geknoopt en
ik hoop het niet te vergeten. Dan heeft hij gezegd, dat
het wenschelijk zou zijn om met de nieuwe schoolarts,
die binnenkort in functie treedt, deze zaak te bespreken
en te hooren hoe die er over oordeelt. Ik kan den heer
Van Kollem toezeggen, dat wij zeker niet zullen nalaten
met de nieuwe functionnaris over dat instituut te spre
ken, diens oordeel te vragen en dat wij naar aanleiding
mede daarvan onze houding zullen bepalen.
De heer Terpstra heeft gezegd dat hij met het oog
op den tijd, die er mee gemoeid gaat, het niet gewenscht
acht dit instituut in te voeren, omdat het onderwijs er
onder zou lijden en er al zooveel is ingevoerd, waarvan
het onderwijs schade ondervindt. Ik ben dat niet met
hem eens; ik geloof, als het in den korten tijd kan ge
beuren, dien de heer Van Kollem heeft genoemd, het
onderwijs er niet door zal worden geschaad, maar dat
het er mee gebaat zal zijn als de kinderen gezonder
gebitten krijgen en niet meer aan tand- of kiespijn zullen
lijden.
De heer Vromen heeft nog gesproken over de wen-
schelijkheid van het houden van ouderavonden ook bij
het Middelbaar Onderwijs en bij het Voorbereidend
Hooger Onderwijs. Ik heb van morgen gezegd, dat er
reeds ouderavonden worden gehouden bij de gemeente
lijke H. B. S. en de heer Vromen voerde daar tegen
aan, dat dit nog maar één keer is gebeurd. Ik weet dat
niet, maar in elk geval, er worden daar nu ouderavon
den gehouden en ik vind dat ook zeer nuttig; als bij het
Gymnasium ook die mogelijkheid bestaat, zal ik daar
gaarne mijn medewerking aan verleenen, want hoe meer
toenadering er komt tusschen de ouders en de school,
hoe beter dit is voor het onderwijs.
Mevrouw Buisman heeft nog iets gezegd over den
arbeid van de gehuwde vrouw, waar ik het volkomen
mee eens ben. De heer Van der Schoot heeft daar ook
nog iets over in het midden gebracht, maar ik zal daar
maar niet meer op ingaan, omdat op dat punt de heer
Van der Schoot en ik lang niet gelijk denken en ik hem
toch niet zal kunnen overtuigen.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik zal trachten bij mijn beantwoording kort te
zijn. Ik wil direct één ding zeggen tegen den heer Hof
stra, die tot Burgemeester en Wethouders heeft gezegd:
kijk eens, ik heb verleden jaar een drietal gemeenten
genoemd, Haarlem. Almelo en Nijmegen. Nu beschik
ik niet over al die gegevens, maar mij is wel dit bekend
dat, ofschoon Almelo op het oogenblik nog 18 cent voor
het electrisch licht laat betalen en Nijmegen 20 cent,
de gemeente Almelo op het oogenblik zit met een tekort
van 650.000. ik denk, als men dat daar eenigszins
zal willen opheffen, de prijs van het electrisch licht daar
ook wel voor een tikkeltje aan te pas zal komen. Verder
is mij wel bekend, dat men ook in Almelo reeds een
straatbelasting heeft en een zakelijke bedrijfsbelasting
en dat de prijs van het gas daar is gesteld op 11 cent.
Daarnaast staat Nijmegen, waarvan ik alleen weet dat
enkele maanden geleden de zaak daar absoluut vast zat,
dat er Rijkshulp en steun is ingeroepen, dat daarover
toen nog een heele kwestie in de Kamer is geweest, hoe
die steun zou worden verleend en dat er toen verschil
lende eischen zijn gesteld. Verder weet ik dat die ge
meente is geplaatst in de tweede klas voor de Gemeente
fondsbelasting, dat daar ook is een straatbelasting en
dat de gasprijs er 10 cent is. Een vergelijking met die