484 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. gemeenten op dat punt is dus zeer gevaarlijk. Boven dien, als men van Leeuwarden zegt dat hier de hoogste prijs moet worden betaald voor den electrischen stroom, dan moet ik dat toch ontkennen, want van morgen is immers nog gebleken, dat die prijs in Schiedam en Vlaardingen 26 cent is. terwijl er verschillende ge meenten zijn waar ook 25 cent wordt betaald Nu heeft het mij eenigszins verbaasd, dat men op het oogenblik bij deze kwestie van de rechterzijde komt met een voorstel, om de reserves, die in deze begrooting zitten, aan te tasten. Het wil mij voorkomen dat, als de heeren prijs stellen op een gezonden financiëelen toestand van de gemeente, zij vóór alles er op het oogenblik niet toe moeten overgaan om den reservepost van 58.000—, die in deze begrooting zit, aan te tasten. Ik voor mij zou het de meest ernstige fout vinden, die men op dit oogenblik kan begaan, als men dat wèl deed. Men kan daartoe overgaan, dat stem ik volkomen toe (de heer Hofstra stelt spreker eenige stukken ter hand) ja, ik zal die straks wel op mijn gemak lezen; maar dit kan ik U wel zeggen, die gegevens zijn al van een jaar geleden en toen hadden we een heel verschillenden toestand in de gemeenten, vergeleken bij nu. Daar heb ben wij nu dus weinig meer aan; de toestand is nu zoo veranderd, dat men nu niet meer moet aankomen met den toestand van een jaar geleden. Die toestand veran dert tegenwoordig bij den dag, dus laat staan wat er in een jaar is veranderd In elk geval, het aantasten van de reserves acht ik absoluut verkeerd en ik moet dat sterk ontraden. Ik zou ook dit willen zeggen. Waar de heer Buiel spreekt dat verlaging van de lichttarieven een moreele beteekenis heeft, wil ik dat toestemmen, in zooverre, dat deze een zeer verkeerde moreele beteekenis heeft. Dat er alleen aan het lichttarief een moreele kwestie is verbonden bij verlaging is mij niet duidelijk; zooals deze begrooting is ingediend zal het van moreele beteekenis zijn om haar zooveel mogelijk intact te houden en daar aan niet dergelijke posten te onttrekken. Met den heer Vromen zal ik thans over de kinder kwestie niet verder gaan spreken; wij kunnen dat bin nenskamers nog wel eens doen. Maar uit hetgeen de heeren hier hebben betoogd, uit hetgeen daartegen is aangevoerd en uit het antwoord van de heeren daarop heb ik niet kunnen constateeren, dat het kind, dat hier thans in behandeling is, zoo bijzonder slecht is. De heeren hebben nagelaten om mij dat duidelijk te maken. Wat de ouderavonden betreft, daarover zou ik ook wel een enkel woord willen zeggen en ook in een andere kwaliteit iets naar voren willen brengen. Het is 3 jaar geleden, dat mevrouw Buisman de kwestie van het houden van ouderavonden bij het Middelbaar On derwijs heeft aangesneden; Burgemeester en Wethou ders hebben dat verzoek toen overgebracht aan de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs en deze heeft daarna getracht te bevorderen, dat er ouderavonden bij het Middelbaar Onderwijs zouden worden gehouden. Er is er toen één gehouden bij de Middelbare School voor Meisjes en er is laatst één ge houden bij de Gemeentelijke Hoogere Burgerschool en Hoogere Handelsschool. Verder is nog op 9 December door den heer Ir. Van der Zeyl, Directeur van de Rijks H. B. S. te Warffum, hier voor de leden van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs en voor de docenten aan de verschillende scholen een lezing gehouden over het houden van ouderavonden aan de Rijks-H. B. S. te Warffum. welke lezing van verschillende zijden met groote voldoening is aange hoord en ook van andere zijde is bestreden, maar, dit durf ik wel te zeggen met onwillige honden is het kwaad hazen vangen. Ik wil ook even den heer Stobbe beantwoorden, waar hij het heeft over het particulier initiatief en het ver lagen van de subsidies. Ik zou dit zeggen, dat op het oogenblik het particulier initiatief ook voldoende in moeilijkheid verkeert en daarbij niet steeds in een danigen financiëelen toestand als wel gewenscht zou zijn. Als de heer Stobbe dan ook zegt: er moet van de subsidies maar 10 af en dan moet het particulier ini tiatief maar beter aanpakken, gaat mij dat te ver. Juist de vereenigingen op sociaal en hygiënisch gebied, die de heer Stobbe 10 wil korten, hebben vooral tegen woordig het geld zoo noodig en er zijn er zelfs, die nu meer hebben gevraagd. Ik noem maar de vereeniging voor uitzending van kinderen naar buiten, die reeds eenige jaren op een verhooging van het subsidie van 2500.— op 3000.— aandringt. Ik moet dan ook ten zeerste ontraden om die subsidies op het oogenblik te verlagen. Dan zou ik nog een enkel woord willen wijden hij heeft daar wel recht op aan den heer Muller. Toen ik hem van middag hoorde, kwam mij in de gedachten een station, waar een trein weggaat. Men kan het dan hebben dat de rails glad zijn. de groote wielen slaan dan door, dat geeft een verschrikkelijk geraas, maar de zaak gaat heelemaal niet vooruit. Toen ik den heer Muller hier hoorde, kreeg ik dat idee ook; er was op een gegeven oogenblik een verschrikkelijk geraas, even wel, er zat heelemaal geen schot in. De heer Muller stelt het nu voor, alsof het college van Burgemeester en Wethouders totaal onwillig is om iets te doen, maar ik meende van middag in den breede te hebben uiteen gezet hoe verschrikkelijk moeilijk het voor Leeuwarden is om direct maar zonder meer en maar krachtig door te tasten, door te zeggen: die 7500.— ligt er het kan ook net zoo goed 15.000.— moeten zijn, daar zou nog kwestie over kunnen zijn en ga nu Uw gang maar. De tactiek moet dan ook inderdaad anders zijn, n.l. dat wij met het Rijk onderhandelen en ik weet zeker, dat het Rijk bereid is om eventueel een bijdrage te geven, maar dan moet men ook kunnen aantoonen dat er behoefte aan woningen is. Dat zal niet zoo bar moeilijk zijn, alleen zullen er dan waarschijnlijk wel binnen afzienbaren tijd onbewoonbaarverklaringen moeten volgen en ik vertrouw, dat de heer Muller zich daar dan niet tegen zal verzetten, zooals hij den vorigen keer gedaan heeft. Dit staat vast, als wij 150 woningen willen hebben, moeten er zijn 150 woningen en een zeker percentage daarboven, die onbewoonbaar verklaard maar nog bewoond zijn omdat er geen woonruimte is. Dat is een eisch, die door het Rijk wordt gesteld en dat is een logische eisch, daar behoeven we niet verder over te spreken; als er wèl voldoende woningen zijn, houdt alles op, maar als het Rijk zegt dat er een aantal woningen onbewoonbaar moet zijn, laat men door ver schillende autoriteiten beoordeelen of die onbewoon baarverklaring noodig is en juist dan komen wij in de goede richting, want dan is er alle aanleiding voor het Rijk om mee te betalen. Het gaat hier ook niet om een voorschot, want dat kunnen wij inderdaad wel goed- kooper krijgen, maar het gaat hier om de bijdrage en dat is iets, wat jaar in jaar uit en gedurende 50 jaar van het grootste belang is. Daarom moeten wij deze zaak niet forceeren; wij zijn op den goeden weg. maar overhaasting schaadt en dat is hier van de grootste beteekenis. Wat de samenwerking betreft, die is m. i. alleen mogelijk, indien het Rijk de woningvereenigingen daar toe forceert, indien het Rijk die samenwerking gelast De heer Muller: Dat gebeurt toch nergens De heer Ritmeester (wethouder)U zult wel zien dat dit wèl kan gebeuren en dat er wel een Koninklijk besluit kan komen, waarbij wordt bepaald dat men bij subsidièering die voorschriften tot samenwerking heeft te aanvaarden. Het gaat ook niet op dat, zooals hier, in de gemeente 7 vereenigingen ieder haar eigen gang maar gaan en dat het op het laatst toch de gemeente Leeuwarden is, die het nadeel betalen moet. Het is zeer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 485 Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. „J mogelijk om voor die samenwerking een regeling te krijgen en die moet en die zal er komen, zou ik zeggen, ook al komt de onderste steen boven. Ik ben overtuigd dat de Regeering in dezen wel wil meewerken en wij zijn zeker ook bereid om aan alle kanten mee te werken, maar ik meen dat wij toch zeker 00k met het belang van de gemeente Leeuwarden rekening moeten houden. Meer wil ik er ook niet van zeggen. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De Voorzitter stelt voor thans eerst te stemmen over oe verschillende ingekomen voorstellen en moties, welke hij kortelings memoreert en wil dan het eerst in stem ming brengen het voorstel van de heeren Hofstra en Van der Schoot, dat luidt als volgt „Ondergeteekenden stellen voor den stroomprijs betreffende het enkel tarief volgno. 1 te verlagen met 5 cent en te bepalen op 20 cent. Ingaande op 1 Juli 1933." De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik zou even willen vragen, is het niet beter stemming over onze jiotie daaraan vooraf te laten gaan? Wij hebben die motie feitelijk niet toegelicht, maar de bedoeling is niet anders dan die er in staat, n.l. dat wij hier krijgen een principieele uitspraak dat de winst te groot en te mono polistisch is. Het is dus heelemaal niet een voorstel tot verlaging van de winst of wat dan ook, maar het is ;uiver een principieele uitspraak over de vraag of de winst monopolistisch is en of die te groot is, ja of neen. Daarom zou ik willen voorstellen eerst onze motie in stemming te brengen en wordt die niet aangenomen, dan zal vermoedelijk de heer Hofstra er wel toe over gaan om zijn tweede motie of voorstel in te trekken. De Voorzitter: Het voorstel van den heer Hofstra gaat in elk geval verder dan de motie, want wanneer het voorstel-Hofstra wordt aangenomen, zijn daar ge volgen aan verbonden maar wanneer Uw motie zou worden aangenomen dan gebeurt er nog niets. Het voorstel van de heeren Hofstra en Van der Schoot wordt met 19 tegen 9 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Hofstra, Weima, Van der Schoot, Hettinga, Buiel, Stobbe, Wiersma, Terpstra en Feitsma. Tegen stemmen: de heer B. Molenaar, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Muller, Van Kollem, Balk, Van der Meulen, Hoogland, Ritmeester, De Boer, IJtsma, Botke. Westra, Vromen, Hooiring, Dijkstra, Turksma, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Ooster- Hoff en Koopal. Aan de orde zijn de voorstellen van den heer Dijkstra, luidende als volgt b. De ondergeteekende stelt voor de progressieve regeling der opcenten op de personeele belasting, welke thans eindigt met een aantal van 123 bij een huurwaarde van 600.— verder door te voeren als volgt van 600.— tot 800.— 123 800.— 1000.— 131 1000.— 1200.— 140 1200.— 1500.— 150 boven 1500.— 160 c. de ondergeteekende heeft de eer voor te stellen de opcenten op de gemeentefondsbelasting progressief te heffen. Zijn voorstel luidt als volgt beneden 1000.—5 opcenten. van 1.000.— tot beneden 1.200.— 1.200.—1.400.— 1.400.—1.600.— 1.600.- 1.800.- 1.800.—2.000.— 2.000.—5.000.— 5.000.- 10.000.— en meer 10.000.- 10 20 30 40 50 60 70 80 De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, mag ik nog een kleine verklaring afleggen waarom ik die voorstel len niet intrek De Voorzitter: Ja, als U dat wenscht te doen. De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, ik heb even de zaak kunnen overwegen en ik motiveer nu het niet intrekken van deze voorstellen aldus. Uit mijn eerste voorstel vloeit voor de arbeiders met een inkomen beneden 2000.— een gezamenlijk voordeel van 32.000.— per jaar voort. De wethouder van Financiën becijfert het recht- streeksche voordeel uit het voorstel voortvloeiende voor de gemeente op 14.000.— over 1933. Dit kan wel meer, misschien wel 24.000. echter nooit minder zijn. De korting op grond van het beruchte wetje be loopt 42.000.— per jaar, zoodat de gemeente per saldo 28.000.— in 1933 minder zal ontvangen. Nu staat de wethouder op het standpunt, dat door mijn tweede voorstel wellicht dit tekort weer kan worden opge heven. Hij gelooft dus niet aan een nadeel, acht dit nadeel echter slechts mogelijk. Bovendien, het Kortings wetje duurt nog slechts 2 jaar. Tevens zal de minst draagkrachtige groep per jaar 32.000.— aan belas tinggeld kunnen besparen. Mijn voorstellen dienen dus te worden aangenomen als zijnde in het belang der arbeiders en niet tegen het belang der gemeente. Het eerste voorstel van den heer Dijkstra (sub b, opcenten Personeele Belasting) wordt met 25 tegen 3 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Dijkstra, Wiersma en Hofstra. Tegen stemmen: de heeren Hooiring, Terpstra, Turksma, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Feitsma, Oosterhoff, Koopal, B. Molenaar, me vrouw Van Dijk—Smit, de heeren Weima, Muller, Van der Schoot, Van Kollem, Balk, Hettinga, Van der Meulen, Hoogland, Ritmeester, De Boer, IJtsma, Botke, Westra, Vromen, Buiel en Stobbe. De Voorzitter wil in stemming brengen het volgende voorstel van den heer Dijkstra. De heer Ritmeester (wethouder): Ik zou even willen vragen, handhaaft de heer Dijkstra nu toch zijn voorstel in zake de opcenten op de Gemeentefondsbelasting? De heer Dijkstra: Ja, dat heeft eigenlijk geen zin meer; deze stemming zal wel niet zoo heel veel anders uitvallen, waarom ik den Raad die stemming wel wil besparen. Ik trek dus mijn andere voorstel in op deze gronden, dat toch de stemmencijfers niet anders zullen zijn. Het tweede voorstel van den heer Dijkstra (sub c, opcenten Gemeentefondsbelasting) is ingetrokken. Aan de orde is d. de motie van de heeren Buiel en Weima, lui dende als volgt ,,De Raad der gemeente Leeuwarden;

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 52