486 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. gezien de voor 1933 voor het Gemeentelijk Electri- citeitbedrijf geraamde winst groot 350.000.— spreekt als zijn oordeel uit, dat deze winst te mono polistisch is en als zoodanig afkeuring verdient gaat over tot de orde van den dag." Deze motie wordt met 19 tegen 9 stemmen verwor pen. Voor stemmen de heeren Wiersma, Terpstra, Feitsma, Hofstra, Weima, Van der Schoot, Hettinga, Buiel en Stobbe. Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, Turksma, mevr. Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Oosterhoff, Koopal, B. Molenaar, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Muller, Van Kollem, Balk, Van der Meulen, Hoogland, Ritmeester, De Boer, IJtsma, Botke, Westra, Vromen en Hooiring. Aan de orde is e. de motie van de heeren Turksma en Weima, luidende als volgt ,,De Raad etc., overtuigd van de wenschelijkheid tot het instellen van een Raadscommissie voor het Openbaar Slachthuis, verzoekt het college van Bur gemeester en Wethouders dringend spoedig aan dezen wensch gevolg te geven." De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Ik zou het volgende in overweging willen geven. Als een dergelijke motie wordt aangenomen, is het wel mogelijk dat Burgemeester en Wethouders weer ant woorden: wij hebben geen belang bij zoo'n commissie en wij willen die niet hebben. Wat gaat de Raad daar dan mee vooruit? Nu komt binnen afzienbaren tijd aan de orde de kwestie ik loop daar nu even op vooruit van een herziening van het marktwezen. Er wordt een nieuwe regeling voor die zaak ontworpen en nu zou het wellicht, wanneer ook de veemarkt, enz. daarbij wordt gebracht, van beteekenis kunnen zijn, dat daarbij een commissie komt. Dan zou men dus beter doen met deze zaak te wachten en nu deze motie terug te nemen en bij die gelegenheid eens te kijken of het dan niet beter is een commissie te vragen. Het lijkt mij in dit geval practischer om dat te doen. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik zou alleen willen vragen of de wethouder op het oogenblik alleen voor zijn persoon spreekt, als Raadslid, of dat hij namens het college spreekt. In het laatste geval zit er tusschen de regels door een toezegging van Burge meester en Wethouders in, dat zij ernstig van plan zijn om de instelling van een commissie voor het straks her ziene marktwezen plus het abattoir te overwegen; als de wethouder echter alleen als Raadslid spreekt, sta ik natuurlijk tegenover die zaak heel anders dan wanneer hij spreekt namens het college. De Voorzitter zal de motie in stemming brengen. De heer Vromen: Krijg ik geen antwoord op mijn vraag De Voorzitter: Ik kan toch niet helpen, dat de heer Ritmeester dat heeft gezegd De heer Vromen: U bent toch wel in staat om te zeggen of hij namens het college gesproken heeft? De VoorzitterEr is over die kwestie wel in het college gesproken, d. w. z. over de verandering van het marktwezen, maar daarbij is niet stilgestaan bij de zaak, welke de heer Ritmeester hier noemde, n.l. of er een commissie zou komen voor het geheele marktwezen. Er is een begin van bespreking geweest over de ge heele kwestie van het marktwezen, die kwestie als zoo danig is wel in bespreking geweest bij Burgemeester en Wethouders, maar hoe wij het 't beste zullen vinden straks deze zaak te regelen, weet ik ook niet. De heer Vromen: Als ik dan nog even mag, dan wil ik zeggen dat ik vóór deze motie zal stemmen, omdat dit misschien nog een aansporing zal zijn voor Burge meester en Wethouders, om bij de overweging van hun verdere plannen met den twee maal geuiten wensch van de meerderheid van den Raad indertijd is ook reeds een motie van gelijke strekkking van den heer Westra, toen deze nog Raadslid was, aangenomen rekening te houden. De motie van de heeren Turksma en Weima wordt met 19 tegen 9 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heer B. Molenaar, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Hofstra, Weima, Muller. Van der Schoot, Balk. Hettinga, Van der Meulen, IJtsma, Vromen, Buiel, Stobbe, Dijkstra, Wiersma, Terpstra, Turksma, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi en de heer Feitsma. Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, Koopal, Van Kollem, Hoogland, Ritmeester, De Boer, Botke, Westra en Hooiring. In handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies worden gesteld f. het voorstel van den heer Dijkstra, luidende als volgt ,,Ondergeteekende stelt voor aan het Diaconessen- huis, alhier, de tegemoetkoming a 25 cent per ver- pleegdag der derde klas patiënten uit te keeren"; g. het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vro men, luidende als volgt ,,De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders met voorstellen te komen tot wijziging van art. 20 van de Verordening op het Beheer van het Openbaar Slachthuis (gemeenteblad no. 9 van 1925)." Ingetrokken is het voorstel van de heeren Wiersma en Weima, luidende als volgt ,,Ondergeteekenden stellen voor ten behoeve van het Openbaar Slachthuis een reservefonds te stichten, groot 50.000. en dit vol te storten uit de winst, die dit bedrijf oplevert." Aan de orde is de ontwerp-begrooting van Gemeentewerken. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter, ik wil er mijn blijdschap over uitspreken, dat Burgemeester en Wethouders de toezegging hebben gedaan de kwestie van de 25 die in bespreking is geweest, onder oogen te zullen zien. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij, niettegenstaande de bezwaren, die daaraan ver bonden zijn, het door mij geopperde denkbeeld in over weging zullen nemen. Ik zou den wensch willen uitspreken, dat, wanneer Burgemeester en Wethouders door hun overwegingen tot een resultaat zijn gekomen, zij aan den Raad mede- deeling van dit resultaat zullen doen. De beraadslagingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. De Voorzitter stelt voor om, zoowel bij deze als bij de volgende begrootingen, de artikelen, waartegen geen bezwaar bestaat, bij eenvoudigen hamerslag goed te keuren. Dienovereenkomstig wordt besloten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932. 487 Gewone Dienst. Aan de orde zijn de Uitgaven. Volgnos. 98—136 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 137. Onderhoud steenen en houten wallen, meerpalen, enz8.320 De beraadslagingen worden geopend. De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter, het is mij opgevallen, dat er ongelukken door deze meerpalen ontstaan. Een paar maal ben ik er getuige van geweest, dat auto's daar mankement gekregen hebben. Het be treft hier de meerpalen aan den Oostersingel tegenover school 11. Twee auto's kunnen elkaar daar moeilijk passeeren en daardoor rijdt men tegen de meerpalen. Dat is een groot last. Dit bezwaar zou misschien kun nen worden ondervangen, door de meerpalen meer naar den walkant te plaatsen. De heer De Boer (wethouder): Wat de kwestie van de meerpalen betreft, die door LI is genoemd, kan ik toezeggen, dat dit nader onderzocht zal worden. Het is gebleken, dat eenige van de meerpalen stonden in de richting van de boomen en nu de boomen daar weg zijn, zijn inderdaad de meerpalen wel iets hinderlijk gewor den. Deze zaak zal nader onderzocht worden. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 137 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 138—142 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 143. Onderhoud van plantsoenen f 34.979 De beraadslagingen worden geopend. De heer Weima: Onder dit volgno. staat voor onder- I houd banken 490.—. Ik wil een pleidooi houden om I hier en daar een paar banken meer te plaatsen. Ik wil I in dit verband noemen wat al meer naar voren is I gekomen meer speciaal den Oostkant van de stad, I vooral in de Willem Lodewijkstraat is het aantal ban- I ken van dien aard De heer De Boer (wethouder): Dat is reeds toege- I zegd. De heer Weima: Ik hoor hier, dat het reeds toege- I zegd is. Dan zal ik er niet langer over spreken. De heer De Boer (wethouder): Het zal gebeuren. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 143 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 144—147 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 148. Onderhoud van bruggen f 6.995. De beraadslagingen worden geopend. De heer Weima: Ik geloof dat bij dit volgno. wordt I gesproken van de schouwen. Misschien is dit ook al in I orde. Ik heb in de sectie de opmerking gemaakt, dat I die schouwen zooveel onderhoud vragen. De heer Ritmeester (wethouder): Dit zijn allemaal vragen, die ook in de sectie zijn gesteld. Ik heb gezien, dat deze door den heer Hoogland genoteerd zijn en ze zullen dus alle behandeld worden. Ik wil dus wel zeg gen: spaart U zich op het oogenblik de moeite. Die zaak komt in orde. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 148 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 149—157 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 158. Instandhouding van schoollokalen voor lager onderwijs en gymnastiek en verzekering tegen brandschadef 28.632.77 De beraadslagingen worden geopend. De heer Stobbe: Ik heb dezelfde opmerking ook in de sectie gemaakt, het betreft de vernieling van ruiten in de verschillende scholen. Ik heb gezien dat bij elkaar genomen, een bedrag van ongeveer 650.— wordt ge raamd voor vernieuwing van vernielde ruiten in de scholen. Mijns inziens vindt dit zijn oorzaak in de groote baldadigheid van de jeugd. Ik hoop dat van deze opmerking notitie zal worden genomen en wij met elkaar zullen bevorderen aan de baldadigheid een eind te maken. Het loopt de spuitgaten uit, dat hiervoor een bedrag van 650.— moet worden uitgetrokken, alleen voor de schoolgebouwen. Ook de particuliere bouwers ondervinden hier moeilijkheden van en het berokkent hun veel nadeel. Ik hoop dat hiervan notitie zal worden genomen en dat men zal trachten dit euvel tegen te gaan. De heer De Boer (wethouder)Aangaande de kwestie van de gebroken ruiten in scholen wordt hier gezegd, dat die post te hoog is. Ik wil opmerken, dat deze post in den loop der jaren wel eens veel hooger is geweest. De heer Dijkstra: 1200.— De heer De Boer (wethouder): Ja, mijnheer Dijkstra, die post is wel eens 1100.— a 1200.— geweest. Het zal wel mee liggen aan de baldadigheid van de jeugd, maar het ligt ook hieraan, dat in sommige gymnastiek lokalen aan balspel wordt gedaan en daarvan hebben de ruiten veel te lijden. Deze zaak is bij het college en den Inspecteur van het Lager Onderwijs in onderzoek, zoodat deze post misschien lager kan worden. De heer Muller: In dit verband wil ik even wijzen op de kwestie van het schoolplein van school 11dat van de straat af te bereiken is. Ik meen dat de kinderen, wanneer de school niet gebruikt wordt, door de politie van dit plein worden afgejaagd. Indien dit waar is, zou ik er op willen aandringen bij het college van Burge meester en Wethouders, om dit verbod in te trekken, omdat dit een zeer geschikte plaats is voor de jeugd om daar te spelen. De Voorzitter: Mag ik hierop misschien even ant woorden, dat noch aan mij noch aan de andere leden van het college hiervan iets bekend is. De zaak zal be sproken worden. Ik wil nog opmerken, dat het mis schien in de practijk wél eens voorgekomen is, dat er oudere jeugd afgejaagd is. Dat is natuurlijk goed ge weest. Ik weet er echter niets van en de andere leden van het college ook niet. Het is niet de bedoeling van Burgemeester en Wethouders geweest het terrein is eigenlijk opengelaten, opdat de kinderen uit de buurt daar kunnen spelen dat er opgeschoten jongens op zijn. In ieder geval zal de zaak worden onderzocht. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 158 wordt onveranderd vastgesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 53