494 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
hierover ook wel een enkele opmerking willen maken
en wel in de eerste plaats over het vraagstuk van de
mechanisatie als zoodanig. Ik wil wel aannemen, dat
over het algemeen geredeneerd op den duur in een stad
als Leeuwarden voor de oplossing van het reinigings-
vraagstuk de mechanisatie het aangewezen middel is,
maar ik wil wel zeggen, dat mij uit de cijfers niet over
weldigend duidelijk blijkt en duidelijk is te maken, dat
die mechanisatie nu reeds een belangrijke besparing
geeft en ik heb uit de begrooting niet een sterken indruk
van de noodzakelijkheid daarvan kunnen krijgen. Als
ik zie dat het vorig jaar de post Arbeidsloonen met
18.000.— is verlaagd, terwijl die post op de nieuwe
begrooting, waarbij rekening is gehouden met een sterk
doorgevoerde mechanisatie van het bedrijf, slechts
met 3000.— is verlaagd; als ik verder zie dat op deze
begrooting de post Onderhoud paarden met 2500.—
is verlaagd, maar daartegenover de post Onderhoud
rollend materiaal en auto's met 7000.— is verhoogd
en dat daarbij bovendien is gerekend op vrij hooge
kosten van onderhoud van autotractie, dan is voor mij
het directe voordeel van mechanisatie toch wel twijfel
achtig. Daar komt verder bij de opportunistische vraag,
als men overtuigd is dat mechanisatie van de stads
reiniging geboden is, of het dan op het oogenblik wel
de juiste tijd is om daartoe over te gaan. Want als
inderdaad duidelijk blijkt dat deze mechanisatie een
verdere uitsparing van werkkrachten ten gevolge heeft
en als wij dan nagaan, dat er hier het laatste jaar aller
lei voorstellen aan de orde zijn geweest, waarbij men
dikwijls misschien als lid van den Raad twijfelde of
men daar voor of daar tegen zou zijn, maar waarbij
aldoor een buitengewoon zwaar gewicht in de schaal
werd gelegd door de werkverruiming, die er door ont
stond, terwijl men aan den anderen kant stond voor
het feit dat, als men dat werk niet uitvoerde, men toch
het geld zou moeten uitgeven en dan op een minder
aangename wijze, n.l. door steun aan de werkloozen,
dan vraag ik mij af of het oogenblik voor mechanisatie
van het bedrijf hier niet ongunstig is gekozen.
Ik wil over de wagens als zoodanig niet veel zeggen.
Het is mij bekend dat een firma hier in de stad een
wagen van Nederlandsch fabrikaat naar voren heeft
gebracht, dat hij bij de diensten en bij het college moeite
heeft gedaan om die wagen te mogen demonstreeren
en dat hij een zeer uitgebreide aanbieding heeft gedaan
in den vorm van garantie en onderhoud van de wagens,
die men eerst eenigen tijd zou mogen gebruiken. Als
de Directeur in zijn rapport van November zonder meer
zegt dat het lichte materieel geen aanbeveling verdient,
maar hij daarbij geen kennis kon hebben van den hier
bedoelden wagen, dan is het niet juist om in de Memorie
van Antwoord op grond van het rapport van den Di
recteur, dat geen betrekking kon hebben op deze wa
gens wel op soortgelijke, maar die hadden toch een
anderen bouw, dat was niet deze wagen maar zonder
meer te zeggen wij willen dat lichte materieel niet.
Want daaraan zijn toch ook voordeelen verbonden; het
feit dat deze wagen 800 Kilo minder weegt dan de
andere, is toch een voordeel, gezien de belasting van
de straten door de zeer zware wagens. Wanneer dan
de lichtere soort 2700 a 2800 Kilo weegt en de andere
soort 3500 a 3600 Kilo, dan is dat toch een belangrijk
verschil. Als dan verder, zooals ik heb gehoord, in Am
sterdam de resultaten met de Faunwagens niet zoo
schitterend zijn geweest en dat men daar reeds na een
jaar Ford-motoren in deze wagens heeft gebouwd, dan
vraag ik het college of het niet verstandig is, hierover
niet dadelijk een besluit te nemen, maar eerst, zooals
de heer Oosterhoff heeft aangeraden, eens een goed
technisch onderzoek in te stellen.
De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb ook
het genoegen gehad om deze zaak mee in de Commissie
te behandelen en het kan misschien wel zijn nut hebben
dat ik ook even, zij het in het kort, uiteenzet, waarom
ik met het voorstel meende te moeten meegaan. Mijn
heer de Voorzitter, ik ben net zoo min in dit opzicht
technisch onderlegd als de heeren Weima en Vromen;
ik heb de zaak ook niet uit een technisch oogpunt kun
nen bezien, maar ik heb mijn standpunt moeten bepalen
aan de hand van rapporten van directeuren van ge
meentereinigingen elders en aan de hand van de inlich
tingen en van de voorlichting van den Directeur van de
Gemeentereiniging in onze gemeente. Nu was aanvan
kelijk mijn hoofdbezwaar dat hier 4 van die auto's uit
Duitschland moesten komen en waar men juist van
Duitsche zijde niet op zooveel tegemoetkoming heeft te
rekenen, viel het mij werkelijk wel zwaar om aan een
Duitsche firma deze opdracht te verstrekken. Maar toen
men mij in de Commissie had duidelijk gemaakt, dat het
hier in Holland niet mogelijk is dergelijke wagens te
vervaardigen, had ik niets meer in te brengen en stond
ik voor de keus; omdat er geen kans was om dergelijke
wagens in Holland te doen vervaardigen, ben ik ten
slotte, wat dezen kant van de zaak betreft, met het voor
stel meegegaan. Maar ik heb mij, evenmin als de heer
Hofstra, losgemaakt van den financiëelen kant van de
zaak en ik meen dat de heer Westra, die ook in die
vergadering aanwezig was, dat apprecieerde, omdat wij
op dat moment niet konden weten, welken invloed ten
opzichte van de begrooting een dergelijk bedrag van
63.000.— zou hebben. Ik heb dus mijn standpunt
moeten bepalen naar aanleiding van de voorlichting, die
ik heb gekregen en de inlichtingen, die mij zijn ver
strekt. Nu bleken de rapporten, waarvan ik inzage heb
gehad, unaniem uit te vallen ten gunste van de Faun
wagens en in die gemeenten, waar men andere huis-
vuilwagens in dienst had gesteld, schafte men deze af
en schafte men daarvoor aan de Faunwagens. Waar
deze voorlichting nu kwam van menschen, die de prac-
tijk met deze wagens hadden meegemaakt en deze vol
komen kenden, kon ik mij niet vereenigen met het stand
punt van de minderheid der Commisie, dat wij zouden
moeten aanschaffen wagens van een lichter en van een
ander type, omdat ik aan de hand van het rapport
meende te moeten vaststellen, dat wij met de aanschaf
fing van dergelijke auto's op den duur een financiëelen
strop zouden hebben.
Sindsdien is er echter toch wel iets veranderd. Het
gaat met deze zaak zooals met andere zaken; men zat
ook hier aan de overzijde niet stil en men heeft op alle
mogelijke manieren ons trachten duidelijk te maken, dat
wij een vergissing hebben begaan met onzen steun te
verleenen aan het voorstel van Burgemeester en Wet
houders. Ik ben er nu wel niet direct van overtuigd dat
dit ongedaan moet worden gemaakt, maar ik ben toch
zeer gevoelig voor de argumenten, die van de andere
zijde worden aangevoerd. Ik heb het genoegen gehad,
Dinsdagavond een anderen wagen te zien demonstreeren
door een Leeuwarder firma, de firma Rosier, een wagen,
die op mij denzelfden indruk maakte als de Faunwagen
en die, wat technische geschiktheid betreft, niet voor
de Faunauto behoeft onder te doen. Ik heb van den
heer Rosier, die zich deskundige noemt, ten opzichte
van deze zaak alle mogelijke inlichtingen gekregen over
dezen wagen, die daar gestald was en dien hij zoo goed
was te laten rijden in en buiten de stalling. Deze wagen
moet volgens den heer Rosier in alle opzichten even
goed voldoen als de Faunwagener wordt gegaran
deerd dat hij 20 jaar kan meeloopen en dat hij technisch
volkomen goed is, terwijl de kubieke inhoud precies
gelijk is aan die van den Faunwagen; de inhoud van
den wagen, verschilt eenigszins bij dat van den Faun-
8 M3., dus de inhoud is gelijk. Het inwendige mecha
nisme, voor zoover betreft het ledigen en het vullen van
den wagen verschilt eenigszins bij dat van den Faun
wagen. Bij dezen wagen wordt de klep hydraulisch om
hoog gezet en wordt de bak ook weer op dezelfde wijze
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 495
Voortzetting der vergadering op Donderdag 29 December 1932.
gesloten, bij den Faunwagen gaat het over een kam en
wordt de klep zoo naar boven getrokken. Volgens be
wering van dezen deskundige is het hydraulisch omhoog
zetten te verkiezen boven de wijze, waarop het gebeurt
bij den Faunwagen. Dat zijn echter allemaal technische
moeilijkheden, waarover ik mij niet veroorloof een po
sitief oordeel te vellen; dat is voor mij een zaak van
onmogelijkheid.
Wat de Faunwagens betreft, zijn wij ook eenigszins
verkeerd voorgelicht in de Commissie. Er is ons daar
medegedeeld dat, wanneer de Faunwagens eenige
schade zouden oploopen, wij ons dan niet zouden be
hoeven te vervoegen bij een andere maatschappij, maar
dat wij, onverschillig voor welke onderdeelen van den
wagen, altijd terecht konden bij het Faunbedrijf. Dit
blijkt echter niet juist te zijn, want ook de motor van
de Faunwagen wordt niet door het Faunbedrijf gele
verd. zooals de deskundige ons had ingelicht, maar
door een fabriek van elders.
De auto, zooals ons door den heer Rosier werd ver
toond, wordt, voor zoover de auto zelf en de motor
betreft, vervaardigd in de Fordfabrieken te Amsterdam
en zij wordt voor 90 n.l. met uitzondering van enkele
kleine onderdeelen, die men hier niet heeft, in Holland
klaar gemaakt.
Er komt nog bij dat, als men ons inlichtingen ver
strekt, men natuurlijk tracht zooveel mogelijk volledig
te zijn en daarbij heeft men er ons op gewezen dat, wat
de voortreffelijkheid van de ,,Faun" betreft, wij daar
mee wel eenige voorzichtigheid moeten betrachten, om
dat men met de ,,Faun" in Amsterdam andere resultaten
heeft opgedaan; men heeft daar in den eersten wagen
reeds na één jaar een nieuwen motor moeten plaatsen;
men heeft daarvoor genomen den Fordmotor, model A,
en men is voornemens in Amsterdam om, als men weer
Faunwagens gaat bestellen, daarin dan direct den motor
te laten aanbrengen, die ook is aangebracht in den
wagen, welken wij bij den heer Rosier hebben gezien.
Mijnheer de Voorzitter, het moge duidelijk zijn dat
ik, na al die inlichtingen en na al die voorlichting van
technische zijde, mij niet meer kan voegen bij de meer
derheid der Commissie, die aanvankelijk aanwezig was,
maar dat ik in samenwerking met den heer Hofstra
straks een voorstel zal indienen om het college van Bur
gemeester en Wethouders op te dragen, deze zaak op
nieuw te bezien. Ik durf thans zoo in deze zaak verder
niet meegaan.
De Voorzitter: Dient U een voorstel tot aanhouding
in?
De heer StobbeJa.
De Voorzitter: Ik zou dat voorstel tot aanhouding dan
eerst in bespreking willen brengen. De kwestie is toch
dat, als er een voorstel tot aanhouding komt en als ge
volg daarvan wordt besloten om deze zaak aan te hou
den, wij dan nu niet verder op de eigenlijke zaak be
hoeven in te gaan. Ik stel dus op het oogenblik aan de
orde een voorstel van de heeren Hofstra en Stobbe, dat
luidt als volgt
..Ondergeteekenden stellen voor tot aanschaffing
van 4 autohuisvuilwagens voorloopig niet over te
gaan. Burgemeester en Wethouders op te dragen een
nader onderzoek in te stellen."
De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
toch zoo direct niet over dat voorstel tot aanhouding
willen stemmen. Wij hebben hier tot nu toe gehoord
klanken van verschillende Raadsleden, die in het alge
meen hier op neerkomen, dat zij het op het oogenblik
niet aandurven dit voorstel tot het aanschaffen van die
wagens aan te nemen. Nu wil ik niet zeggen dat ik dat
op het oogenblik wél aandurf, maar ik zou toch in dat
opzicht ook een ander geluid willen laten hooren ten
aanzien van de principiëele vraag, die het eerst in het
geding komt, wanneer besloten is tot mechanisatie van
het bedrijf, n.l. ten opzichte van de eerste vraag, die
dan aan de orde komt: welken kant zullen wij dan uit
gaan, den kant van de lichte of van de zware motoren?
Ik laat op het oogenblik buiten beschouwing de diverse
merken; het gaat met automerken zooals met andere
zaken, als men den vertegenwoordiger hoort van een
bepaald automerk, dan is dat merk natuurlijk het aller
beste en het allermooiste, dat er bestaat en van het
andere deugt geen steek, maar als diezelfde man de
andere week vertegenwoordiger is van een ander merk,
is het eerste niets meer waard. Ik wil daarmee alleen
maar zeggen, dat men zeer voorzichtig moet wezen; ik
bedoel daarmee niet een bepaalden autohandelaar, maar
ik bedoel dat men zeer voorzichtig moet wezen met de
mededeelingen, die een handelaar omtrent een bepaald
merk gaat lanceeren; men moet daarvan daarom niet
het kwade aannemen, maar men moet ook niet direct
in het kwade van andere merken gelooven.
Ik geloof dat de vraag dus straks moet gaan over
zware of lichte tractie en dan zeg ik, zonder nog te
spreken over het merk, dat ik onvoorwaardelijk meen
partij te moeten kiezen voor zware tractie. De heer
Weima heeft gezegd, dat hij zich eigenlijk niet kon
voorstellen het groote verschil in prijs tusschen het
chassis van de eene auto en van de andere. De heer
Weima kan zich dat misschien niet voorstellen, maar
hij moet dat dan maar aanvaarden; men heeft per slot
van rekening auto's, waarvan het chassis een paar
duizend gulden kost, maar men heeft er ook, waarvan
het 20.000.— kost en men heeft ook een tusschen-
klasse, van 10.000.— tot 12.000.—. Van de goed-
koope Amerikanen kost het chassis 1200.tot
1800.—, maar van de dure Amerikanen, als Cadillac
en Packard, komt het chassis op 14.000. Het ver
schil, ook al kan men over de technische zijde van een
motor niet oordeelen, valt toch ieder op, die maar
eenigszins in aanraking komt met een auto. Als iemand
in het bezit is van een autotje, een aardig wagentje, en
hij beziet dat zoo in zijn eentje, dan zegt hijJonge,
jonge, wat is dat toch een mooie wagen. Maar als hij
dan zijn buurman ziet uitrijden met een voornamen
wagen, dan zegt hij: wat heb ik toch een prul. Zoo
gaat het ook met den wagen, die hier is vertoond. Ik
heb hem niet gezien en ik vind het ook eigenaardig,
dat eenige Raadsleden zijn uitgenoodigd om den wagen
te komen zien, terwijl andere Raadsleden, die niet lid
zijn van de Commissie, daarvoor niet zijn uitgenoodigd.
Ik vind het een voordeel, dat ik den wagen niet heb
gezien
De heer Oosterhoff: Er is niemand uitgenoodigd.
De heer Van Kollem: Ja, ik hoor van mijn linker
buurman, dat hij is uitgenoodigd. Ik wil wel aannemen,
dat die vuilniswagen zeer goed en mooi en aantrekkelijk
is, maar ik wil ook aannemen dat, als dezelfde persoon
een grooten wagen zou zien als van de „Faun", hij zal
zeggen dat een vergelijking eenvoudig niet te maken
is
De heer Stobbe: Het onderscheid is niet te zien.
De heer Van Kollem: Voor een volslagen leek mis
schien nietDat is reeds goed te zien, als U de motor
kap maar oplicht. Als men een zwaren wagen heeft, die
dagelijks dienst moet doen, dan stel ik mij voor, dat
men er spoedig zeer veel spijt van zal hebben, als daarin
een lichte motor is geplaatst; een lichte motor moet dan
toch, vergeleken bij zoo n zwaren motor, veel meer toe
ren maken, hij moet veel meer werk doen, omdat hij veel
minder capaciteit heeft en is dus veel gauwer versleten.
Een lichte motor is zeer goed voor een lichten dienst,
dat is het algemeen aangenomen standpunt, maar voor