390 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. Het is om die reden geweest dat ik in de sectie wel iswaar geen voorstellen heb gedaan maar er wèl op gewezen heb dat, als het saldo van 1931 niet geheel werd overgebracht naar 1933, er dan ook nog wel middelen waren om te ontkomen aan de financieele moeilijkheden, waarin de begrooting daardoor zou ge raken. Ik heb genoemd als punten, waaruit men baten zou kunnen krijgen, een tijdelijke stopzetting van de storting in het stratenfonds en het uitstellen van de verandering aan de school, die dit jaar op de begrooting is gebracht, welke verbetering wel zeer nuttig en wen- schelijk is, maar toch niet zoo urgent, dat zij niet meer een tijd kan wachten en ten slotte ik wil daar hier ook met een enkel woord over spreken de mogelijk heid van een verlaging van de loonen. Ik hoor mij hier al toevoegen: de loonen moeten dus de sluitpost worden van de begrooting. Neen, dat moeten zij niet, ik heb een dergelijk denkbeeld zelfs niet geopperdik ben absoluut niet van meening dat de gemeente de gang maakster moet zijn voor de bepaling van de loonen, maar wel dat zij zich met hare loonen moet aanpassen bij die in de maatschappij. En als wij thans de loonen verlagen, dan is de gemeente daarvan niet de gang maakster, maar dan gaat zij na eenigen tijd slechts volgen het verschijnsel, dat zich in de vrije maatschappij reeds geruimen tijd bezig is te voltrekken. Ik zeg dit uitdrukkelijk, omdat ik niet wensch dat men de ge dachte, dat de loonen den sluitpost van de begrooting moeten vormen, als een denkbeeld van mij zal aanhalen, maar ik acht het wel onjuist om de loonen bij de open bare lichamen op een hoog peil te houden, terwijl die in de vrije maatschappij over het algemeen dalen. Dat dit laatste het geval is, behoef ik niet nader aan te toonen, dit is algemeen bekend: als ik mededeel dat een metaalbewerker hier thans 25.verdient en een on geschoolde werkman bij onze gemeente 31.dan acht ik dit een zoo overdreven groot verschil, dat ik het werkelijk niet erg zou vinden, wanneer wij iets zouden korten op de loonen. Mijnheer de Voorzitter, ik zou thans nog eenige bij zondere opmerkingen willen maken bij de algemeene beschouwingen. Ik zou de vraag willen stellen of het niet gewenscht is, dat wij ons eenigszins matigen in de uitvoering van groote bestratingswerken, die wij be talen uit het stratenfonds. Ik heb nog eens nagelezen wat indertijd Burgemeester en Wethouders bij het tot stand komen van het stratenfonds hebben gezegd en wanneer ik dat lees, krijg ik den indruk, dat wij wel zeer sterk gaan afwijken van datgene, wat oorspron kelijk de bedoeling is geweest. Burgemeester en Wet houders schrijven in hun aanbiedingsbrief bij de be grooting voor 1929 het volgende ,,In de eerstvolgende jaren zullen tal van straten en wegen in deze gemeente een grondige verbetering moeten ondergaan, willen zij voldoen aan de eischen door het in omvang en gewicht toenemende verkeer gesteld. Vandaar dat wij een schema, een ,,plan de campagne", hebben opgesteld, waarnaar in den loop van de komende jaren op dit gebied te werk ware te gaan en bij volbrenging waarvan binnen een tijds bestek van tien jaar de meest noodige wegverbete- ringen in deze gemeente tot stand gebracht zullen zijn, zonder dat de gewone dienst daardoor te zeer wordt gedrukt. Wij stellen ons in dezen gedachten- gang voor, dat, te beginnen met 1929, worden ter hand genomen de verbetering van den Harlinger- straatweg en den Harlingersingel, van het Stations plein en de Sophialaan, van de Nieuwestad, van den Stienserweg, van den Groningerstraatweg, van de Spanjaardslaan en den Westersingel, van den Wir- dumerdijk en van de Amelandspijp, Meelbrug en om geving. Met inbegrip van de verbetering van de be strating en het maken van een walmuur langs een gedeelte van het Noordvliet-Slot, waartoe Uwe Ver gadering ten vorigen jare reeds besloot, komen de kosten van deze werken, voor zoover thans te ramen, op een bedrag van ruim ƒ630.000. zoodat, verdeeld over tien jaren, per jaar een som van gemiddeld 63.000.voor dit doel moet worden bestemd. In de eerstvolgende tien jaren zal derhalve de gewone dienst (uitgaven) van de gemeentebegrooting aan den kapitaaldienst (ontvangsten) eenjaarlijkschebijdrage tot zoodanig bedrag moeten geven; wanneer in eenig jaar meer moet worden verwerkt dan ongeveer die som hetgeen een noodzakelijk gevolg is van de kosten van verscheidene werken dan zal dit door de bijdragen van volgende jaren worden ingehaald." Mijnheer de Voorzitter, de opzet is dus klaarblijkelijk geweest om in den loop van tien jaren ongeveer de daar genoemde werken uit te voeren. Als wij nu even nagaan wat van deze werken in deze 4 jaren uitgevoerd is, dan meen ik toch wel eenig recht te hebben om te vragen of wij hiermee niet wat al te grooten spoed maken. Het gevolg is toch, dat wij over deze jaren grooter uitgaven moeten doen dan wij anders van plan waren en dat die grootere uitgaven over volgende jaren moeten worden teruggehaald. Ik heb nu een groote vrees, dat dit niet mogelijk is, dat wij met de stortingen van 63.000.— per jaar, die nu zijn berekend over 10 jaren, nog slechts eenige jaren zullen kunnen doorgaan en dat wij dan het geld, dat wij meer hebben verbruikt, niet over de dan volgende jaren zullen kunnen terug halen. Als wij weten dat gedurende de eerste 4 jaren is gestort een bedrag van 285.000.—, waarbij in één jaar een extra bedrag is gestort van 33.000.—, dat bedrag van 285.000.is dus ongeveer het bedrag, dat wij in 4 jaren zouden mogen verwerken en alles wat er meer is verwerkt, zullen wij dus op volgende jaren moeten verhalen en als wij dan weten dat thans in totaal is verwerkt een bedrag van 569.000.— of precies het dubbele, dan meen ik toch wel eenig recht te hebben om de vraag te stellen of wij met het uit voeren van deze werken niet wat heel hard van stapel loopen en of wij het niet in wat kalmer tempo moeten doen. Dan nog een opmerking over een kwestie, waarover hier ook al veel vaker is gesproken, maar die nog steeds niet tot een eind is gekomen en die ik toch gaarne tot een eind zou zien gebracht. In de Memorie van Ant woord hebben Burgemeester en Wethouders op de des betreffende vraag een antwoord gegeven, dat wel iets zegt, maar dat toch de hoofdzaak voorbijgaat. Dat is de kwestie van de 25 °/c omslag over alle werken, die Gemeentewerken uitvoert en over alles, wat op de be grooting van Gemeentewerken voorkomt. Het is den Raad bekend dat die omslag ook wordt toegepast op abonnement telefoon, aanschaffing van boekwerken voor de scholen en dergelijke dingen meer, hoewel dat allemaal dingen zijn, waar Gemeentewerken niets aan doet. De principieele vraag, die ik daarbij heb gesteld en die niet door Burgemeester en Wethouders is be antwoord, omdat die niet is opgenomen in het Sectie- verslag, is deze geweestwelk bezwaar is er tegen ora de begrooting van Openbare Werken te doen eindigen met een nadeelig saldo? Bij de begrooting van de Rei niging is daar toch geen bezwaar tegen en ik kan mij niet voorstellen, dat ook bij deze begrooting daar admi nistratief of anderszins eenig bezwaar tegen is, terwijl een zoodanig opgezette begrooting toch veel beter den toestand weergeeft. Gemeentewerken brengt ons niets op, dat weten wij allen wel, het kost ons integendeel heel wat; waarom moet dan de begrooting zoo worden opgemaakt, dat deze den schijn wekt, dat dit bedrijf ons nog een voordeeltje van ongeveer 6000.— geeft? Ik laat nu maar in het midden of die omslag van 25 op zichzelf juist is; dat is ten slotte maar een raming en aan het eind blijkt dan dikwijls dat er 17,23 of 30 moet worden gerekend. Dat vind ik het slimste niet, maar ik vraag wel, waarom deze begrooting niet met een nadeelig saldo kan eindigen en ik zou daar graag een Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 391 positief antwoord op willen hebben. Ik zou bij deze gelegenheid ook en enkel woord wil len zeggen over de kwestie van aanbesteding van verf- werken. Ik heb met buitengewoon groot genoegen ja, niet om de daarin beschreven feiten maar om de uitvoerigheid (dit laatste naar aanleiding van blijken van verwondering uit den Raad) gelezen het rapport van den Directeur van Gemeentewerken over die kwestie en ik kan mij heel best voorstellen dat hetgeen daarin is medegedeeld, niet buitengewoon animeerend was om tot aanbesteding over te gaan. Maar ik zou toch één vraag willen stellen, waar het per slot van rekening op aankomt en dat is deze. De laagste in schrijver op het werk, waarover het hier ging, n.l. het j verfwerk aan school 4, heeft ingeschreven voor een j bedrag van 2284. Dat was de laagste, behalve j twee, die buiten het geding zijn gebleven; die schreven nog lager in. Ik zou nu willen vragen wat heeft dit werk nu in eigen beheer gekost? Die mededeeling ont breekt en die hebben wij toch noodig om te kunnen be- oordeelen of wij ten slotte de nadeelen, verbonden aan een openbare aanbesteding, kunnen aanvaarden. Als blijkt dat uitvoering in eigen beheer goedkooper is, dan is er alle reden om te zeggen wij besteden nooit weer aan, maar is eigen beheer duurder geweest, dan is de vraag, of wij de minder gunstige omstandigheden, die zich bij de openbare aanbesteding vertoonen maar niet zullen aanvaarden in verband met het feit, dat die wijze van uitvoering van werken ons minder geld kost. Ik heb in de sectie nog een vraag gesteld, die door Burgemeester en Wethouders gunstig is beantwoord, n.l. de vraag naar een jaarlijksche mededeeling omtrent den stand van de Centrale Kas. Burgemeester en Wet- houders deelen mede dat zij daaraan zullen voldoen en ik ben hun daar bijzonder dankbaar voor; het spijt mij alleen dat Burgemeester en Wethouders in den tijd, die sinds het stellen van de vraag is verloopen. geen aanleiding hebben gevonden om ons over dit jaar al iets te geven. Misschien dat Burgemeester en Wethou ders straks bij de beantwoording van de gemaakte op merkingen daar nog op terug komen. Ik wil wel eerlijk zeggen dat, toen ik die vraag heb gesteld, ik niet geheel op de hoogte was; ik had mij de werking van de Cen trale Kas anders voorgesteld dan toen ik de verordening daarop nog eens had nagelezen, maar toch zou ik wel graag jaarlijks op de hoogte worden gesteld van den gang van zaken. Er zweeft mij iets voor den geest dat, als door de Centrale Kas gelden worden uitgeleend aan de gemeente, daarvan 4]/2 °/c of 4]/^ rente moet worden vergoed en dat door de Centrale Kas zelf voor het daarin belegde geld 2 r/c wordt vergoed. Er wordt dus winst gemaakt, maar daar blijkt niets van in de begrooting en dus is de vraag waar die winsten blijven, heelemaal niet zoo dwaas. Is het verder niet mogelijk van het bij de Centrale Kas belegde geld een hooger bedrag te maken dan wij op het oogenblik doen In verband daarmee zou ik ook nog even willen terug komen op een opmerking, die ik ook bij de bedrijven ter sprake zou kunnen brengen, maar die ik ook hier wel naar voren kan brengen, n.l. of bij de Gas- en Elec- triciteitbedrijven de reserves niet voordeeliger kunnen worden belegd dan door belegging bij het Centraal Kasbeheer, waar er maar 2 rente voor wordt ver goed. Ik stel mij voor dat er wel meer voor te maken is en ik acht dat van belang, om een zuivere fabrieks- of industrieele boekhouding te krijgen. Daar mag men 'het redeneeren: het behoort toch alles bij de gemeente; het gaat naar den eenen post en het komt uit den andere. Dit is per slot van rekening wel waar, maar men moet de zaak toch zoo zuiver mogelijk stellen. Door Burge meester en Wethouders wordt als een bezwaar tegen een andere wijze van belegging aangevoerd, dat deze fondsen eigenlijk liquide moeten blijven. Maar ik zie dat niet in; zij moeten mogelijk liquide blijven in ver hand met de kas van het bedrijf, maar volgens de be- heersverordening niet.' Volgens die verordening mogen zij alleen worden belegd bij de gemeente en dat zou ook op andere wijze kunnen dan door beleening bij de Centrale Kas, n.l. door daarvoor obligaties aan te koopen van de gemeente Leeuwarden. Dan ontvangt men daarvoor een veel hoogere rente dan de 2 die de Centrale Kas geeft en dat lijkt mij met het oog op een goede bedrijfsboekhouding veel beter. Het bezwaar, dat effecten onderhevig zijn aan koersschommeling, geef ik toe, maar als men die fondsen belegt in soliede papieren en wij mogen het zelfs niet anders doen dan in obligaties van de gemeente Leeuwarden, dat staat in de verordening voorgeschreven dan zullen die koersschommelingen niet van zoodanig belang zijn, dat men daarom op de thans gevolgde wijze moet doorgaan. Ik dank U. De heer Terpstra; Mijnheer de Voorzitter. Als ik het waag een enkel woord te spreken naar aanleiding van de begrooting, dan wil ik niet als vroeger beginnen te spreken over den tijd van indiening en den duur van de bestudeering der begrooting, omdat ik zoo lang zamerhand vind de heer Oosterhoff vergeve mij dit woord dat het spreken hierover een beetje afgezaagd wordt. Het is dus niet daarover dat ik een enkel woord zal zeggen, maar in het bijzonder hierover, en ik stel er prijs op dat men daarop een duidelijk en een positief antwoord geeft, of de begrooting, die ons nu is ge worden, volkomen de goedkeuring kan wegdragen van het geheele college, of dat het misschien ook kan zijn, dat de begrooting is een product van de meerderheid. Mijnheer de Voorzitter, het is niet louter nieuws gierigheid, maar zuivere belangstelling als ik deze vraag doe De heer Van Kollem: Hij lacht er zelf om De heer Terpstra: Wanneer de Raad op het resul taat ziet, zou ik zeggen, men mag deze begrooting be schouwen als een product van het gansche college, want, mijnheer de Voorzitter, ik ben er van overtuigd dat ik een waarheid verkondig als ik zeg. dat niet alleen het college, maar ook de Raad, en de gansche Raad, er zich in meer of mindere mate over verblijdt, dat men deze begrooting zóó sluitend kon maken. Of het niet op een andere wijze had kunnen plaats hebben, dat blijft voor mij en misschien ook voor vele andere Raadsleden een open vraag, een open vraag in zooverre, dat ik mij met de beantwoordnig daarvan op dit oogen blik niet zal bezig houden. Bezie ik deze begrooting, zooals die voor ons ligt, dan mijnheer de Voorzitter, maakt die op mij den indruk, dat wij hier hebben te doen met een begrooting, die berust of rust op vier pijlers. In de eerste plaats het batig saldo van het vorige jaar, dat natuurlijk verband houdt met de batige saldi van voorgaande jaren; in de tweede plaats de be lastingen; ten derde de aangebrachte bezuinigingen en in de vierde plaats de bedrijven. Over elk der vier pijlers wensch ik een enkel woord te zeggen. Ik begin dus met het batige saldo. Het is mij bekend dat het batig saldo volgens bestaand voorschrift als openingspost moet voorkomen op de begrooting. Men heeft zich dus gehouden aan dit voorschrift en ik wil daarbij voegen ook aan een vrij algemeen gevolgden regel; toch geloof ik dat het alle overwgeing verdient zich de vraag te stellen of een dergelijk batig saldo niet een andere wijze van bestemming zou kunnen hebben gehad. Het is U toch bekend dat een financiëele specialiteit van oordeel was dat het batig saldo bijvoorbeeld in de eerste plaats moet dienen tot vorming van reserves; in de tweede plaats zou men in overweging kunnen nemen of het batig saldo geen aanleiding geeft tot ik noem maar weer iets buitengewone schuldaflos sing. Maar omdat deze zaak op dit oogenblik in zekeren

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 5