504 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Voortzetting der vergadering op Vrijdag 30 December 1932.
dat is naar mijn oordeel absoluut en alleen voor de ver
antwoording van den Commissaris en mij. Als het
lagere personeel zou zeggen dat er drie bij moeten ko
men en ik meen dat er geen een noodig is, dan stel ik
er geen een aan en als het lagere personeel zou zeggen
dat er vijf bij moeten komen en ik meen dat wij het met
drie wel kunnen doen, dan neem ik er drie. Dat gaat
alleen de leiding en hen, die verantwoording voor de
zaak hebben, aan; dat is mijn standpunt en dat is den
heer Wiersma ook niet onbekend.
Als de heer Wiersma verder zegt, dat de Commis
saris niet wil luisteren naar de adviezen van de inspec
teurs, dan spreek ik dat absoluut en pertinent tegen.
Misschien dat hij wel naar den eene wat gauwer luis
tert dan naar de andere, maar dat zal de heer Wiersma
in het dagelijksch leven óók wel doen; ook hem zullen
de adviezen van verschillende personen wel niet gelijk
zijn. Dat echter de Commissaris niet luistert naar de
adviezen van de inspecteurs, is niet waar; ik heb dat
althans nooit gemerkt. Maar dat er een andere en, ik
wil dat hier ook wel ronduit zeggen, een betere ver
houding is gekomen bij de politie hier in Leeuwarden,
is wel juist en ik wil wel zeggen, dat dit het werk is
van dezen Commissaris; als de heer Wesser hier langer
was gebleven, dan zouden die gevallen, zooals de heer
Muller noemt, nog veel meer zijn voorgekomen, omdat
op dergelijke dingen hier absoluut niet werd gelet en
dat gebeurt nu nóg niet genoeg. Ik ben ook wel van
oordeel, dat er wel genoeg agenten langs den Nieuwe-
weg komen om dergelijke dingen te zien, maar wij
moeten die menschen bijna allen aanporren om zulke
dingen te zien; ik weet wel, dat moet eigenlijk een
politieman uit zich zelf hebben, want anders is hij geen
goed politieman, maar de leden kennen allen zelf de
voorbeelden er wel van, dat de practijk anders is en
zooals wij hier bij elkaar zitten ziet de een wel eens dit
en de ander dat. Er ontbreekt hier iets in het korps
de kwestie is deze, dat er nooit genoeg leiding is ge
geven aan het personeel, door de menschen. zoodra zij
in dienst der gemeente kwamen en ook hen, die in
dienst der gemeente waren op straat op verschil
lende dingen attent te maken. Dat men die dingen ziet,
is den eene aangeboren, maar den andere is het niet aan
geboren; een agent kan een heele beste brave man zijn,
maar het kan gebeuren dat, als zoo'n man dergelijke
dingen niet gezegd worden, hij ze nooit ziet. En dat is
hier nooit gezegd en dat kan ook nu nog niet gezegd
worden, omdat, wat hier het superieur personeel wordt
genoemd, dit in het algemeen, als er niets bijzonders
te doen is, niet kan doen, omdat het niet op straat aan
wezig is. Het geven van leiding kan dus niet gebeuren,
tenzij de dienstdoende inspecteur het bureau zou ver
laten en zich op straat zou begeven; komt er dan echter
iemand het bureau binnen om daar een zaak van be
hoorlijk gewicht te bespreken, dan komt hij bij een
wachtmeester terecht en nu wil ik direct toegeven, dat
er korpsen zijn, waarbij wachtmeesters zijn, die gelijk
kunnen worden gesteld met een adjunct-inspecteur,
maar dat is niet bij alle korpsen het geval. Het zou dus
niet juist zijn, dat zoo iemand bij een wachtmeester
terecht kwam, terwijl hij een inspecteur moest spreken;
er mankeert hier dus iets aan het korps en dat kan ver
beterd worden. Zoo zijn er hier ook nog meer dingen
bij het korps; zoo is het ook met de wijziging van de
kleeding gegaan, die de gemeente ook niets heeft ge
kost, omdat men zich daar geleidelijk bij heeft aange
past en zoo kan ook deze verbetering van den toestand
plaats hebben', zonder dat het de gemeente ook veel
geld kost. Dat is dus de kwestie van de reorganisatie
van de politie.
Verder wil ik opmerken, dat het personeel bij de
politie en ook de agenten over verschillende dingen wel
hun meening kunnen zeggen en het is den heer Wiersma
toch ook wel bekend, dat dit den laatsten tijd ook nog
al eens gebeurd is; ook door de verschillende bonden
zijn er wel samensprekingen gehouden met den Com
missaris van Politie. Maar aan den anderen kant is het
mij bekend, dat de Commissaris er achter zit, dat de
dienst op de best mogelijke wijze wordt gedaan, zonder
dat hij de menschen daarbij hindert, doch wanneer hij
dan van bepaalde menschen verlangt, dat zij zoo goed
mogelijk hun dienst vervullen en zij zijn dat niet ge
wend, dan kijken zulke menschen wel eens wat raar.
En dergelijke menschen zijn er hier bij het korps, die
kent de Raad toch ook wel; ik kan meedeelen, dat er
agenten waren, die in 3 jaren geen enkel proces-verbaal
hadden gemaakt. Zooiets mag het publiek ook wel eens
weten. Als de agenten tè veel processen-verbaal maken,
is dat niet goed, maar als zij in 3 jaar geen enkele over
treding hebben geconstateerd, als zij in dien tijd nooit
iets hebben gezien, dan is dat een kwestie van niet
willen zien en dat is toch absoluut niet juist. Wat
hebben wij dan ten slotte aan dergelijke menschen, die
wij toch behoorlijk betalen en die daar dus ook be
hoorlijk hun dienst voor kunnen doen; dan neemt men
voor zoo iemand toch liever een andere, waarvan men
weet dat het een flinke kerel is? Wanneer zulke men
schen op dergelijke dingen nu worden gewezen wat
hier in jaren niet gebeurd is dan vinden die men
schen dat natuurlijk niet prettig en dan zeggen zij dat
dit een strenge Commissaris is, maar bij een dergelijk
korps moet de leiding streng zijn, als zij maar niet tè
streng wordt en niet onredelijk; dan vind ik dat een
dergelijk korps, dat behoorlijk geschoold is, wel streng
kan worden behandeld en dat men van de menschen
kan eischen dat zij volledig hun plicht doen. Ik wil wel
eerlijk zeggen, dat wij hier uitstekende agenten bij het
korps hebben, maar ik wil er ook wel in het openbaar
bij zeggen, dat er ook bij zijn, waarvan het voor de
gemeente beter was, dat wij daar anderen voor in de
plaats hadden en waar de gemeente slecht mee uit is.
Ik hoop dat die agenten dit lezen en dat zij er hun
voordeel mee doen.
Ik zeg dus nog eens, dat het nu ook mogelijk is. dat
het personeel adviezen uitbrengt over zaken, waar het
mee te maken heeft, maar wanneer het gaat over het
besturen en het leiden van het korps, dan is er voor het
geven van adviezen door het lagere personeel geen
plaats.
De heer Hooiring heeft over den toestand van de
verlichting gesproken, speciaal bij den overweg bij
vSchenkenschans. Ik zou zeggen dat die zaak in zoo
verre met de Politie niets te maken heeft, maar natuur
lijk, hoe lichter een weg is, hoe minder kans er is,
dat er iets gebeurt dat niet goed is en in zooverre zou
men dus kunnen zeggen dat deze zaak er wel mee te
maken heeft. Die kwestie is reeds eenige malen in de
vergadering van Burgemeester en Wethouders behan
deld wij hebben destijds, eenige jaren geleden, hier
over die kwestie een verzoek gehad en toen is gebleken,
dat daarbij slechts betrokken was één huis, dat staat
op de grens van deze gemeente, tegen Menaldumadeel
aan en ook de woning van den spoorwachter bij den
overweg; anders zijn er practisch geen huizen bij be
trokken. Die zaak is toen door Burgemeester en Wet
houders bekeken en er is gezegd, dat daarvoor een zeer
lang stuk kabel noodig zou zijn; toen hebben Burge
meester en Wethouders zich op dit standpunt gesteld:
indien een paar menschen aan een buitenweg wonen,
een eind buiten de kom van de gemeente, moeten Bur
gemeester en Wethouders dan, ómdat het een openbaar
pad betreft, zorgen dat dergelijke wegen worden ver
licht voor het publiek? Als men dat zou doorzetten, zou
men voor zeer veel consequenties komen te staan en wij
meenden toen destijds, omdat aansluiting van die hui
zen, van welker bewoners het verzoek was uitgegaan,
een zeer geringe rentabiliteit zou geven, dat aan het
verzoek niet moest worden voldaan, omdat het leggen
van den kabel voor de gemeente niet uit zou kunnen.
Hier wordt nu enkel over den spoorwegovergang bij
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 505
Voortzetting der vergadering op Vrijdag 30 December 1932.
Schenkenschans gesproken, maar ik geloof dat er wel
meer spoorwegovergangen in ons land zijn, waar geen
verlichting is. Of dit hier verder een zeer drukke ver
keersweg is bij avond, wil er bij Burgemeester en Wet
houders ook niet in; misschien wordt deze weg bij avond
wel eens door sommige personen omgewandeld en of
dezen daarbij wel op veel verlichting gesteld zijn, is een
tweede kwestie, maar dat het dan een drukke verkeers
weg is, is niet aan te nemen. Daarom hebben Burge
meester en Wethouders destijds gezegd: wij meenen
niet gerechtigd te zijn om dat lange eind kabel daar te
leggen tot over den spoorwegovergang, ten einde de
huizen en den weg van verlichting te voorzien, want
dan zullen wij ook elders in de gemeente telkens voor
hetzelfde feit komen te staan.
Den heer Muller, die op de kwestie van de opritten
heeft gewezen, heb ik reeds beantwoordik heb al
gezegd, dat er nog wel meer van dergelijke dingen zijn
en dat daar in het vervolg wel op zal worden toegezien.
De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter, ik houd
wel van wat humor, maar ik geloof toch dat U
zich hier wel wat heel gemakkelijk van deze zaak af
maakt, als U zegt dat er zoo af en toe misschien wel
eens iemand over den spoorwegovergang loopt en zoo
af en toe misschien ook wel eens een paar menschen,
die geen licht noodig hebben. Ik heb slechts den over
weg genoemd, om daarmee duidelijk aan te geven de
plaats en den weg, welke ik bedoelde, maar als ik sprak
van een slechte verlichting, had ik niet alleen het oog
op die beide huisjes, maar op den geheelen Harlinger-
trekweg. Vóór den spoorwegovergang staan toch ook
nog een tien of twintig woningen en ook daar laat de
verlichting nog wel iets te wenschen over. Ik heb meer
den spoorwegovergang genoemd als plaatsaanduiding,
terwijl U daaraan speciaal meer gewicht wilde ver-
leenen. Ik neem er nota van dat U zegt dat het voor
de gemeente te kostbaar is om daar een kabel aan te
leggen, maar waar er hier zooveel over het electrisch
licht is gesproken en over de winst, die door het bedrijf
wordt gemaakt, geloof ik dat het bedrijf de kosten van
dien kabel nog wel kan dragen.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, begrijp
ik het goed, dan zal de reorganisatie dus niet eens het
lagere personeel betreffen en in zooverre behoeft daar
dan ook van mijn zijde niet meer over gesproken te
worden.
U hebt hier verder nog voorbeelden aangehaald van
wat vroeger wellicht is voorgevallen, door op te mer
ken, dat er vroeger geen processen-verbaal werden ge
maakt, maar ik heb toch deze meening, dat de taak van
de Politie tot op zekere hoogte een opvoedkundige taak
is. Ik zal niet zeggen dat het systeem hier in Leeu
warden bestaat en ik geloof dat ook niet, maar ik heb
toch plaatsen gezien, waar het systeem zoo was, dat
tegen den betrokken agent werd gezegd als li niet
zorgt, dat er binnen een zoodanig tijdvak zooveel pro
cessen-verbaal door U zijn gemaakt, dan bevorder ik
U niet
De Voorzitter: Ja, daar moet men .nummers" maken;
dat systeem is wel bekend.
De heer Wiersma: Ik denk echter niet dat dit systeem
hier bestaat. Ik geef U toe, dat men hier uitstekende
krachten heeft maar ook minder goede krachten, maar
mij dunkt dat dit bij een groot korps nooit voorkomen
zal kunnen worden. Daarmee wil ik het echter niet
opnemen voor de menschen, die in het vervullen van
hun taak en van hun plicht te kort zouden schieten.
U hebt ook nog gesproken over de kleeding, maar
ik meende dat daarvoor dit jaar een zoodanig bedrag
was uitgetrokken, dat er ten opzichte van de aanschaf
fing van winterkleeding eigenlijk wel iets te veel moest
worden bezuinigd.
Ik wil het nu hierbij laten. Ik ben begonnen met te
zeggen, dat het hier zaken betreft, die uitsluitend tot
de bevoegdheid van het hoofd van de Politie behooren
en ik wil II gaarne dank brengen voor de inlichtingen,
welke U hebt verschaft.
De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
hierover niet gesproken hebben, ware het niet, dat Uw
antwoord mij eigenlijk tot een vraag noopt. Als ik mijn
oogen dicht had gehad, toen U Uw speech hebt ge
houden, dan zou ik hebben gezegdde Commissaris
spreekt daar, want Uw woorden deden mij herinneren
aan een onderhoud, dat ik dezer dagen met den Com
missaris zelf had en waarbij deze vrij uitvoerig de ver
schillende dingen, die U hier naar voren hebt gebracht,
ook vertelde. Ik wensch mij daar niet in te mengen,
maar U deelde zooeven mede en ik heb die klacht
ook vaker gehoord dat het is voorgekomen, dat een
agent in 3 jaar geen proces-verbaal had gemaakt. Nu
is mijn vraag eigenlijk deze: is feitelijk het systeem hier
bij de Politie, wanneer een agent in een jaar of in een
zekeren tijd naar het oordeel van zijn superieuren niet
een voldoende aantal processen-verbaal heeft gemaakt,
dat hij dan in het oog van zijn superieuren een minder
actieve agent is? Als dat het systeem zou wezen, dan
zou ik daar tegen willen aanvoeren, dat het natuurlijk
voor een agent een kleinigheid is, om een aantal pro
cessen-verbaal te maken; als ik agent was, maakte ik
er zoo noodig alle dagen een en dan had ik gisteravond
nog iemand geverbaliseerd, die zonder licht reed. Mijn
bedoeling is deze: is dat het systeem hier en wordt de
politieman, die jaarlijks een zeker aantal processen-
verbaal maakt, de „kerel"? Natuurlijk is het niet goed,
wanneer iemand zijn plicht niet doet, maar moet de
kracht bij een agent liggen in het aantal bonnetjes, dat
hij maakt? Dan vind ik dat systeem verkeerd. Waar
die zaak door U naar voren is gebracht, wilde ik daar
over Uw meening nog wel eens hooren.
De Voorzitter: Ik was al bang dat mijn woorden over
het geen proces-verbaal maken, verkeerd zouden wor
den uitgelegd
De heer B. Molenaar: Ik leg ze niet verkeerd uit.
De Voorzitter: U legt ze wèl verkeerd uit; U kent
mij te goed en den Commissaris van Politie ook om niet
te weten, dat wij geen van beiden gesteld zijn op men
schen, die al maar proces-verbaal maken. Wanneer die
menschen dat al maar doen, dan wil ik U wel zeggen,
dat dit naar onze meening absoluut verkeerde agenten
zijn; daar heeft U het antwoord. Maar ik vind het ook
verkeerd dat, als men wel 100 processen-verbaal per dag
kan maken, men er in 3 jaar geen één maakt. Dat voelt
U toch ook wel; dan heeft men te doen met iemand, die
dat expres niet wil, die tegen het werk, dat er aan ver
bonden is, opziet; dan heeft men te doen met een agent,
die, als hij een man zonder licht ziet rijden, bij zichzelf
denkt: ik draai mij liever om en ik zie hem liever niet,
of die, als hij ergens iets ziet gebeuren, zegt: ik moet zoo
meteen deze zijstraat in, ik doe het nu meteen maar.
Als er niet wordt toegezien op het rijden zonder licht,
dan rijden er vanavond 10 zonder licht en morgen 30
en over een week 1000 en dat is ook een reden, waarom
men wel eens moet doortasten. Natuurlijk hebben de
overtreders altijd een verontschuldiging; vroeger was
het altijd de kaars, die plotseling was uitgewaaid dat
was nog in den ouden tijd en waarbij men kreeg te
hooren: voelt U maar, de lantaarn is nog warm, ook
al brandde je je hand er zeker niet meer aan, maar wat
de kwestie van het zonder licht rijden betreft geef ik
toe, het kan je ontkomen, maar het is, als een agent
iemand tegenkomt, die zonder licht rijdt, voor hem heel
moeilijk te beoordeelen of die persoon per abuis heeft