510 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Voortzetting der vergadering op Vrijdag 30 December 1932.
midden op het trottoir aan de Ibisstraat bevrijd zullen
zijn.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, de opmerking van mevrouw Van Dijk gaat
eigenlijk nog over Openbare Werken. De kwestie van
het trottoir aan de Ibisstraat achter de woning van
Scheepstra is op het oogenblik in onderzoek en het zal
wel zoo komen, dat het een kwestie van onteigening
wordt. Daar moet het heen, maar die zaak is in voor
bereiding.
Mevrouw Vaii Dijk—SmitAls wij nu eind 1933
schrijven, zou het dan in orde zijn
De Voorzitter: Dan zal de onteigening er misschien
wel wezen, mevrouw. In Uw vraag ligt opgesloten de
opmerking wat heeft dat lang geduurd, en daaraan
heeft U volkomen gelijk, maar tot nog toe waren die
straten nog niet aan de gemeente overgedragen door
den heer Van der Meer. Dat is nu wel het geval en nü
kan dan ook die onteigening gevraagd worden, maar
zoolang het particuliere straten waren, kon dat niet.
Wat die hoek betreft, die is ons ook altijd een doorn
in het oog geweest.
Mevrouw Van Dijk—Smit: Gelukkig
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgnos. 305—535 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 537Kosten van de Stedelijke Muziek
school f 14.644.84.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Het is mij
opgevallen, dat de Muziekschool zoo verschrikkelijk
veel kost en daarbij is het mij ook opgevallen, dat er
feitelijk zoo weinig goeds tegenover staat. Ik heb het
jaarverslag eens nagelezen en ik heb daarin gezien, dat
er op die school 263 leerlingen waren. Laat ik zeggen
wat daaromtrent in het jaarverslag staat
„Niettegenstaande de minder gunstige tijden ging
het aantal leerlingen iets vooruit. Op 31 December
1931 bedroeg dit 263."
Als men dan den anderen kant van de bijlage beziet,
krijgt men de cijfers, gesplitst naar het onderwijs in de
verschillende vakken of instrumenten en men komt dan
precies op een aantal van 263, maar ik zou nu willen
vragen of die cijfers nummers voorstellen of menschen,
dus aparte personen. Ik bedoel dit: Er staat dat er 45
viool studeeren en 5 theorie, maar zitten nu in de 45
leerlingen, die viool studeeren b.v. ook 2 of 3, die on
derwijs krijgen in theorie? Er wordt verder gezegd dat
er 54 piano-onderwijs ontvangen, maar behooren ver
schillende van die leerlingen ook tot een andere cate
gorie? Ik krijg den indruk, dat dit inderdaad het geval
is; ik weet niet of dat ook een kleinigheid is, maar ik
weet wel, dat het zoo is
De heer Dijkstra: Ik los die puzzle niet op
De heer Buiel: Als die puzzle niet door U wordt
opgelost, dan zal die door Burgemeester en Wethouders
moeten worden opgelost. Het cijfer 263 is wel juist, dien
indruk krijg ik wel, maar er kunnen verschillende leer
lingen zijn, die in verschillende richtingen de lessen
volgen, zoodat er misschien uiteindelijk slechts een 100-
tal verschillende leerlingen als personen op de school
vertegenwoordigd zijn.
Dan is mij opgevallen, dat het getal leerlingen voor
kinderzang 87 is. Ik vind dat een eigenaardige verhou
ding, dat hier 87 kinderen onderwijs ontvangen in kin
derzang. Wat is dat eigenlijk, men krijgt op de scholen
toch ook kinderzang
Dan heb ik eens gekeken naar de feitelijke kosten
van de school en het is mij gebleken, dat die aardig
wat kost. De inkomsten worden geraamd op 8.150.—
en de uitgaven op ruim 14.600. terwijl onder den
Kapitaaldienst nog een post voorkomt van 3500.-
voor afschrijving op de kosten van vernieuwing van het
gebouw, zooals een paar jaar geleden is gebeurd. Zoo-
dat ik kom op een bedrag van 14.000.— a 15.000.-,
wat dus voor die 263 kinderen ongeveer 50.— per
kind zal zijn. Ik zou daarover graag inlichtingen willen
hebben.
Bij de bestudeering van den salarisstaat kom ik tot
de conclusie, dat daar als het salaris van no. 1 op staat
een bedrag van 7000.—. Ik geloof niet dat het juist is,
zooals daarbij staat, dat hier de korting van 3 al
af is; ik weet althans niet, hoe men het dan moet bere
kenen, want als ik bij die 7000.— 3 optel, kan ik
niet een behoorlijk salarisbedrag krijgen. Ik geloof dus,
dat hier een vergissing is gemaakt, maar dat salaris van
dien persoon, dien ik maar N. N. zal noemen, is dus
7000.—
De Voorzitter: Zeg maar W. Z.
De heer Buiel: W. Z. dan. Als wij daarnaast dan
noemen den rector van het Gymnasium met een salaris
van 6500.— of een wiskunde-leeraar met een salaris
van 5400.— a 5500. dan vind ik toch wel zeer
hoog het salaris van een directeur van zoo'n Muziek
school, waarvan naar mij verzekerd is nog geen
enkel leerling een examentje aan een of ander conser
vatorium met goed succes heeft gedaan; dan ben ik van
meening, dat die uitgaven voor de Muziekschool wel
wat hoog zijn. Doordat ik de verschillende stukken heb
bestudeerd, ben ik tot de conclusie gekomen, dat deze
zaak een stokpaardje is, dat men in den Raad steeds
gaat berijden en waar men nu bij het voorstel tot ver
laging van de electriciteitstarieven heeft gevraagd om
andere bronnen aan te wijzen, daar vind ik dit een zeer
geschikte bron, om daar een bedrag van een 16.000.—
uit te vinden.
Ik zou graag van Burgemeester en Wethouders
willen vernemen of men de feiten, die ik hier noem, met
eenige juistheid kan bevestigen, of in hoeverre en of er
voldoende aanleiding bestaat om een dergelijke school,
die zooveel kost en die zoo weinig oplevert, in stand
te houden.
De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voorzitter.
Ik ben nog maar heel kort wethouder van Onderwijs
en ik heb dus ook nog niet lang het beheer over de
Stedelijke Muziekschool, maar toch heb ik de zaak. even
nagegaan. En als de heer Buiel de jaarverslagen nagaat,
zal hij merken, dat er een toenemende belangstelling is
voor de Muziekschool. Als men bij 1924 begint, dan
leest men „De Stedelijke Muziekschool nam in leer
lingen-aantal toe"; over 1925 staat er: „De Stedelijke
Muziekschool ging in leerlingen-aantal wederom voor
uit" en zoo gaat het meerdere jaren door. Over 1928
vermeldt het verslag: „De Stedelijke Muziekschool mag
zich in een blijvenden groei verheugen" en het verslag
over 1929 vermeldde dat het aantal leerlingen tot 180
was gestegen. Verder is gebleken, dat het aantal leer
lingen in het laatst van 1930 252 was; einde 1931 was
het 263 en ik meen dat op het oogenblik dat aantal
weer is bereikt.
Daaruit blijkt m. i., dat de Stedelijke Muziekschool
voortdurend in bloei toeneemt en dat zij in zekeren zin
in een behoefte voorziet. Ik zal niet ontkennen dat de
Muziekschool wat geld kost en dat zij de laatste jaren
wat duurder is geworden, ten gevolge van de vestiging
in een ander gebouw, maar zooals het vroeger ook was
op het Hofplein, was het geen Muziekschool; toen was
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 511
Voortzetting der vergadering op Vrijdag 30 December 1932.
iet bijna een stal. De school is nu behoorlijk gehuisvest
>n dat heeft natuurlijk wat geld gekost en ook het
weede jaar heeft door verbetering van de wanden,
!oor deze te voorzien van kleeden, omdat het geluid te
sterk was, wat kosten meegebracht en is het wat duurder
jeworden. Maar ik ben van oordeel dat, waar het
iantal leerlingen steeds vermeerdert, dit een inrichting
s. die in een behoefte voorziet en die in het belang is
van de gemeente. Dat deze inrichting het aan muzikaal
aangelegde kinderen van on- of minvermogende ouders
mogelijk maakt om les te krijgen in muziek en zang, is
m. i. een maatschappelijk belang, een voordeel voor de
gemeenschap.
De heer Buiel heeft het ook gehad over de loonen.
[k heb hier het lijstje met de raming van de loonen voor
mij liggen; de directeur van de Muziekschool verdient
als zoodanig 600.— en hij heeft als directeur van de
F. O. V. een salaris van 2400.— dat maakt dus
samen een bedrag van 30Ö0.— en verder wordt voor
lem geraamd aan loon, dat hij voor gegeven lessen ont
vangt. een bedrag van 4000. Er wordt wel degelijk
gerekend met den aftrek van 3 die hier, evenals bij
de andere loonen, is toegepast. De heer Buiel heeft de
opmerking gemaakt, dat hier iemand zonder diploma's
zoon groot salaris ontvangt, maar mij dunkt dat de
heer Zonderland zijn sporen op dit gebied heeft ver
diend en dat hij m. i. heeft getoond de rechte man op
de rechte plaats te zijn, terwijl men toch niet beslist een
diploma behoeft te hebben om directeur van de Muziek
school te zijn.
De heer Terpstra vraagt het woord over den voor-
gaanden post.
De Voorzitter stelt tevens aan de orde
Volgno. 536. Subsidiën aan schouwburgen of mu
ziekkorpsen f 16.587.—.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik had al J
gedacht dat ik van Uwentwege op dezen post geatten- i
deerd zou zijn, omdat ik daar zelf ieder jaar op geabon-
neerd ben, maar dat schijnt niet het geval te zijn. Laat
ik dan zeggen dat het mij buitengewoon leed doet
De Voorzitter: Hebt U nog meer abonnementen
De heer Terpstra: Ik heb er nog al veel, maar tijd
te weinig en ik heb er daarom maar wat achterwege
gehouden. Maar wij zullen nu scherts ter zijde laten.
Het doet mij buitengewoon leed en ik druk op dat
woord dat ik over dezen post nu voor de derde maal
moet spreken en ik hoop, waar alle goede dingen in
drieën bestaan, dat het nu de laatste maal zal zijn dat
ik dezen post onder handen moet nemen.
Wat is het geval? Verleden jaar is op mijn voorstel
door de meerderheid van den Raad besloten om ƒ1.—
van het subsidie, dat toen iets grooter was dan nu, af
te nemen. Waarom is dat geschied? Eenvoudig om het
bestuur van de F. O. V. in de gelegenheid te stellen
meer belangstelling te wekken bij het groote publiek.
Als ik echter de desbetreffende stukken heb nagegaan,
dan blijkt mij, dat van die energie heel weinig is terecht
gekomen. Ik heb in de sectie gevraagd hoeveel con
tributie er de vorige jaren is binnengekomen en die
vraag is heel goed overgebracht; het antwoord daarop
heeft mij echter teleurgesteld, want daar blijkt uit, dat
de contributie van particulieren achteruit gaat, alleen
ik moet voorzichtig wezen over 1932 stonden de ge
gevens er nog niet bij, omdat dit jaar trouwens nog niet
is afgeloopen.
Waar wij verleden jaar dus aan het bestuur van de
F- O. V. een zachte wenk hebben gegeven om te doen
wat zijn plicht was en wat zijn hand vond om te doen,
doet het mij leed, dat het bestuur daarnaar niet meer
heeft geluisterd. Het is dan ook in het belang van dit
instituut zelf, dat ik hier nu voor de derde maal over
spreek en ik ben er van overtuigd, dat de Raad nu zoo
langzamerhand zal gevoelen, dat dit is in het zuiver
belang van dit instituut en dat het hier niet mijn be
doeling is zooals een van de heeren van de S. D .A. P.
mij de eerste maal heeft geantwoord: je wilt ze den nek
omdraaien. Ik ben er van overtuigd, dat ik dat ant
woord niet weer zal krijgen; ik geloof dat men zal ver
trouwen, dat ook ik voor dit instituut het beste zoek.
Juist daarom is het zoo jammer, dat uit de tegenwoor
dige situatie niet blijkt, dat het bestuur die vriendelijke
raad ter harte heeft genomen. Ik weet wel dat de or
kesten in ons vaderland en daarbuiten overal te lijden
hebben aan gebrek aan belangstelling en dat dit na
tuurlijk ook een gevolg kan zijn van den tegenwoor-
digen toestand. Als ik echter denk aan wat voor het
Residentie-orkest in Den Haag gedaan wordt van par
ticuliere zijde, voor een orkest, dat toch zoo hoog staat,
maar dat toch ook op sterven ligt en als ik dat vergelijk
met wat men hier in Leeuwarden doet van de zijde van
belangstellenden en belanghebbenden, dan is dat een
groot verschil. Als ik zie, wat in Haarlem is gebeurd
ten opzichte van een dergelijk orkest, waar tot nog toe
op de gemeentebegrooting daarvoor 30.000.— was
uitgetrokken, waar dat bedrag door Burgemeester en
Wethouders tot 15.000.— is verlaagd en waar de Raad
dien post tot ƒ20.000.— heeft verhoogd, waarbij tegelijk
tegenover het publiek als het ware officieel is uitge
sproken, dat men nu zijn liefde had te toonen voor het
orkest, dan kom ik vergelijkenderwijze al weer tot de
conclusie, dat men hier in Leeuwarden er heel weinig
aan en voor doet. En als ik de geschiedenis van het
Arnhemsche Orkest en die van het orkest te Utrecht
en in andere steden met wat hier in Leeuwarden ge
beurt vergelijk, moet ik al weer dezelfde treurige con
clusie trekken: het schijnt dat het bestuur hier in Leeu
warden dat wil zeggen het bestuur van de F. O. V.
heel weinig doet, om dit instituut hier in het leven
te houden. Ik wijs er op, dat de contributie blijkbaar
achteruit gaat
De heer Muller: Daar kan het bestuur toch niets aan
doen
De heer Terpstra: Kan het bestuur daar niets aan
doen Dan is dat buitengewoon treurig
De heer Muller: Daar niet aan.
De heer Terpstra: Ik weet zeer goed dat het bestuur
tot nog toe geen buitengewoon ernstige pogingen heeft
aangewend en ik weet ook zeer goed dat wèl aan
de leden verschillende reducties worden aangeboden
bij de meeste leden en bij meerdere contribuanten en
dat hier niet is geschied wat wèl is gebeurd in Utrecht
en Haarlem, waar men vereenigingen oprichtte van
vrienden van een bepaald orkest, die bedragen van
10.000.en 20.000.binnen korten tijd bijeen
hebben gebracht. Men heeft er hier op gewezen, dat
Leeuwarden zoo'n mooi figuur maakt ten opzichte van
de straten, enz. en ik wil dat graag mee onderstrepen,
maar in dit opzicht maakt Leeuwarden een buitenge
woon slecht figuur.
Het is mij bekend, dat het bestuur van de F. O. V.
een poging wil aanwenden om het instituut een beetje
te reorganiseeren en als ik het goed begrepen heb
De heer Westra (wethouder): Mij niet bekend!
De heer Terpstra: Dan behoort U tot degenen, die
niet alles weten
De heer Muller: Wij weten er alle drie niets van.
De heer Hoogland zegt het ook.