516 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
Voortzetting der vergadering op Vrijdag 30 December 1932.
niet eens en dat het dus in de toekomst met het orkest,
ook al bleef Leeuwarden een subsidie van 17.000.—
geven, blijkens de ingediende begrooting op den duur
moest spaak loopen. Maar als slotbeschouwing van mijn
motiveering, waarom ik voor het voorstel van den heer
Terpstra zou stemmen, heb ik toen gezegd
„Daarom, mijnheer de Voorzitter, zie ik hetgeen de heer Terp
stra aanvoert, niet als een strijdmiddel tegen het orkest, maar acht
ik het in het belang van het orkest. Om dien gulden gaat het niet,
noch den heer Terpstra noch mij, maar het gaat er om tegen de
burgerij van Friesland te zeggen stelt gij er werkelijk prijs op
dat geldt ook voor de arbeidersbeweging; ik juich het toe, dat
bij voortduring gezegd wordt „onze" menschen hadden daar moe
ten zitten; het is toe te juichen, dat men de menschen daarheen
wil brengen, maar dan moeten de Sociaal-Democraten ook inzien,
dat het tijd is, tot de burgerij te zeggenwanneer jelui daar op
den duur niet meer voor over hebt, dan kan de bevolking van
Friesland zich niet de luxe permitteeren, dit op zichzelf belang
rijke, maar dure cultureele instituut te handhaven."
Daar blijkt dus uit. dat ik het vorig jaar wel degelijk
mijn woorden als een waarschuwing aan de burgerij
van Friesland heb laten hooren en ook aan de arbei
dersbeweging, die ik toen ook uitdrukkelijk heb be
doeld en genoemd en als ik die speciaal ook vandaag
met nadruk heb genoemd, dan is dat ook juist, omdat
blijkt dat daar een groote belangstelling voor het orkest
schuilt. Als ik dat hier zeg, dan is dat absoluut niet als
een verwijt bedoeld, maar ik juich dat toe
De heer B. Molenaar: Bij U is die belangstelling toch
ook
De heer Vromen: Volkomen juist, maar bij een cul
tureel instituut als dit orkest kan het niet uitsluitend
tot de taak van de Overheid worden gerekend om het
in stand te houden, maar zal daarvoor ook een belang
rijk percentage uit de burgerij moeten komen. Ik heb
nu vandaag nader gepreciseerd wat ik ook het vorig
jaar heb gezegd: ik ben van meening dat het orkest niet
alleen individueel maar ook organisatorisch op den
steun van de arbeiders als zoodanig aanspraak kan
maken: de gemeente alleen mag dat niet doen.
Als nu van bijna uiterste linkerzijde wordt gezegd,
dat rechts aanvallen doet op dit orkest, dan wil ik toch
in herinnering brengen, dat het niet een rechtsch college
is geweest maar een college van dezelfde samenstelling
als dit college, dat eenige jaren geleden aan den Raad
voorstellen heeft gedaan om dit subsidie te verlagen
en het is dus absoluut niet juist om dat verwijt te
richten aan de rechterzijde, waar juist de partij van de
Protestantsche Raadsfractie, die nu optreedt als de ver
dedigster van het voorstel tot subsidieverlaging, inder
tijd niet als zoodanig kon optreden in het college, dat
toen zelf heeft voorgesteld om het subsidie te verlagen.
Als de heer Molenaar verder een beroep op mij doet,
omdat ik lid ben van vele organisaties, dan ben ik mij
niet bewust, hoe ik daar aan het verleenen van steun
aan het orkest zou moeten meewerken. Hij heeft de
medische wetenschap er bij gehaald, maar ik ben er wel
een beetje bang voor geworden om die overal bij te
halen. Gister kreeg de medische wetenschap ook al de
schuld van de radiostoringen door hoogfrequentie-toe-
stellen, omdat die door de medische wetenschap zouden
zijn aanbevolen. Wij krijgen er dus al de schuld van
dat wij de radiostoringen te weeg brengen en aan den
anderen kant wordt er nu gezegd: jullie medici moeten
zorgen dat er meer belangstelling voor de muziek komt.
Dat ligt echter niet op den weg van de medische orga
nisaties; sedert Sequah is er een scheiding tusschen de
muziek en de geneeskunde.
De Voorzitter: Dus Sequah was een geneeskundige?
De heer Vromen: In het oog van dit leekenpubliek
waarschijnlijk wel, mijnheer de Voorzitter.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik had aan
vankelijk niet het plan om bij deze begrooting wéér
over dit onderwerp te spreken en ik zou mij ten op
zichte daarvan gevoeglijk kunnen aansluiten bij het
betoog van den heer Hoogland. Ik ben in staat om uit
hoofde van mijn functie de verschillende bestuursver
gaderingen van de vereeniging, die hier wordt aange
vochten, bij te wonen en ik weet dus uit ervaring, dat
het bestuur doet wat mogelijk is, ja dat het zelfs bijna
het onmogelijke doet om ten opzichte van deze zaak
meer inkomsten te krijgen. Het is een feit, dat het meer
doet dan mogelijk is; ik weet dat uit ervaring. Als er
hier dan ook op een dergelijke wijze tegen dat bestuur
wordt opgetreden van een dergelijke zijde, dan moet
dat worden teruggewezen; het bestuur verdient die aan
merkingen niet. Maar ik zou verder over deze zaak niet
spreken, als niet ieder jaar door de rechterzijde een
aanval op het Symphonie-orkest werd gedaan. Men
wil dat orkest van dien kant nu eenmaal niet, maar laat
men daar dan eerlijk voor uitkomen en laat men dan
per slot van rekening zeggen: wij willen het niet en wij
stemmen tegen dien post, of laat men hier komen met
een voorstel om den geheelen post te schrappen, maar
laat men hier niet komen met te zeggen, zooals het
vorig jaar wij doen er 1.— af, om het bestuur te
dwingen meer te doen dan tot nu toe en om pogingen
tot verbetering in het werk te stellen. Ik heb het vorig
jaar ook gezegd dat men in die kringen ook kon weten,
dat door het bestuur die pogingen in het werk zijn ge
steld en men weet dus, dat het niet behoorlijk is om
zooiets te zeggen. Maar ik sta op het standpunt, dat
dergelijke discussies hier ieder jaar over dit onderwerp
niet moeten worden gehouden: laat men dan per slot
slot van rekening maar eerlijk zeggen wij willen dat
orkest niet of wij willen dat subsidie niet en wij stem
men daar tegen. Dan wéét de Raad ten minste waar
het om gaat en dan weten wij, als het subsidie wordt
verworpen, waar wij aan toe zijn. Een dergelijke hou
ding is mij veel liever dan de wijze, waarop de zaak
hier nu telkens wordt getracteerd.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de
Voorzitter, ik zou nu toch werkelijk' willen voorstellen
om tot stemming over te gaan, want ik zie aankomen
dat wij anders om 6 uur nog niet klaar zijn en ik ge
loof dat toch niemands overtuiging meer zal worden
veranderd door een verdere bespreking.
De Voorzitter: Ik zal dan ten slotte nog het woord
geven aan den heer Terpstra en dan stel ik voor om
tot stemming over te gaan.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal niet
op alle interrupties en gezegden, die hier van een be
paalde zijde zijn gedaan, ingaan, maar dat neemt niet
weg, dat ik er ten sterkste tegen op kom, dat ik en
ik weet hier ook te spreken namens mijn fractiegenooten
dat ik als rechtsche, omdat ik rechts ben, tegen het
volle subsidie aan de F. O. V. zou spreken. Wil men
dat niet gelooven, het zij zoo, ik kan er niet meer aan
doen. En op de verdachtmakingen van de heeren Muller
en Hooiring, tot tweemaal toe zelfs, zal ik niet ingaan,
maar als ik spreek tegen deze subsidieverleening, dan
doe ik dat werkelijk, omdat ik de F. O. V. wil behou
den, maar ook omdat ik tegelijkertijd wil hebben dat
het Friesche orkest meer steun zal vinden bij het groote
algemeene publiek. Ik zou niet gaarne willen dat men
van zekere zijde zou zeggen het Friesche orkest vindt
alleen steun bij de arbeidersklasse, ofhet vindt alleen
steun bij de élite, ofhet vindt alleen steun bij den
middenstand. Dat zou ik niet graag willen; ik beschouw
het als een algemeen belang en juist daarom moet niet
het gansche subsidie worden geschrapt, maar een deel
daarvan, om en nu moet ik even komen aan het
adres van den heer Hoogland. Als ik misschien straks
op een eenigszins verkeerde wijze en met een minder
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 517
Voortzetting der vergadering op Vrijdag 30 December 1932.
gelukkig gebruik van woorden heb gezegd, dat ik het
bestuur in staat van beschuldiging wil stellen, dan heb
ik eenvoudig dit bedoeld, dat mij uit de stukken abso
luut niet waren gebleken de resultaten van de werk
zaamheden van dat bestuur. De heer Muller kan nu wel
met krachtige woorden probeeren te zeggen wat dat
bestuur heeft gedaan en dat het veel heeft gedaan en
meer dan mogelijk was, maar, mijnheer de Voorzitter,
de resultaten zijn nihil. En wanneer dat het bewijs is,
dat werkelijk bij het groote publiek, afgescheiden van
de politieke partijen, het orkest geen steun vindt, zeg
ik: laat het dan eervol sterven. Maar ik zal, voor zoover
ik daartoe de kracht heb, daaraan niet meewerken; ik
wil het graag houden, maar ik wil de basis of het aantal
pijlers als ik dat beeld nog eens mag gebruiken
waarop de F. O. V. rust, vermeerderen en ik wil daar
aan stevige pijlers geven in het particulier initiatief.
Want ik zie de zaak zoo, dat, als wij doorgaan, op
deze wijze, straks het benauwde oogenblik zal komen,
dat wij van het subsidie een zeer belangrijk deel zullen
moeten schrappen.
Ik moet nog even terugkomen op wat ik zooeven zei,
toen ik herhaalde, dat de strijd hier niet van rechts wordt
gevoerd ómdat wij rechts zijn. Als de heer Muller had
onthouden wat hier verleden jaar is gebeurd, dan had
hij dat niet moeten zeggen, want die gulden aftrek is
toen door onze groep van zeven zeker voorgesteld, dat
is juist, maar dat voorstel is hier toen ook door meer
deren, ook m'ef-rechtschen, gesteund, want anders had
den wij met ons zevenen, zoo klein in getal en zoo on
machtig. toch dat doel niet kunnen bereiken. En waar
ik mag vertrouwen, dat die dames en heeren, die ons
verleden jaar hebben gesteund in het aanbrengen van
dien gulden verlaging, absoluut niet lijden aan ver
flauwing van krachten dat is toch juist daar mag
ik met te meer recht zeggen, dat èn onder de rechtschen
èn onder de linkschen, die ik hier niet nader zal defini-
eeren, dames en heeren worden gevonden, door wie met
mij in sterkere of minder sterke mate wordt gevoeld dat
de weg, die nu wordt gevolgd, in de tegenwoordige
verhoudingen niet de eenig juiste is.
Ik heb met opzet, om nog even in te gaan op hetgeen
de heer Hoogland heeft aangevoerd, niet gesproken
over de salarissen. En waarom niet? Omdat ik het zoo
voel, dat men Ljouwertsje niet kan vergelijken met
Haarlem en Arnhem en Den Haag; als de salarissen
daar grooter zijn, dan kan ik mij dat best begrijpen.
Hoe die salarissen hier zijn, daar wil ik mij absoluut
niet over uitspreken ze zijn hier vergelijkenderwijze
misschien aan den lagen kant, ik kan dat niet beamen
en ook niet ontkennen en ook niet bevestigen. Maar ik
kom hierop en daarmee ben ik dan aan het eind van
mijn latijn gekomen dat ik in het belang van dit
instituut, dat van zekere zijde zoo hoog verheven wordt
en waaraan een zoo machtige cultureele invloed wordt
toegeschreven waarover natuurlijk valt te twisten
dat ik in het belang van dit instituut heb voorgesteld
het subsidie met 1000.— te verlagen. Maar ik wil hier
nu voor de laatste maal toonen, dat ik het orkest niet
den nek wil omdraaien, zooals de heer Muller meent,
maar dat ik het graag een vol, vrij en rustig leven gun
en daarom trek ik mijn voorstel in, onder deze voor
waarde, dat ik mij het recht voorbehoud om, niettegen
staande de insinuatie van den heer Muller, bij een vol
gende gelegenheid, indien ik hier dan nog in den Raad
zit, over deze zelfde zaak te spreken. En dan hoop ik
er anders over te spreken; dan is het een zaak van nu
of nooit en dan moet het orkest zoo noodig maar weg.
De Voorzitter: Het voorstel van den heer Terpstra
is dus ingetrokken en maakt alzoo geen onderwerp van
bespreking meer uit.
De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voorzitter.
Ik zou nog even een enkel woord willen zeggen. Ik zal
over het voorstel niet meer spreken, maar de heer Vro
men heeft een woord gericht tot de linkerzijde; hij heeft
opgemerkt, dat er indertijd is voorgesteld een subsidie-
verlaging voor het orkest door een college, dat gelijk
was samengesteld als het tegenwoordige college. Zeker,
mijnheer Vromen, maar dat was toen een voorstel van
de meerderheid van dat college en als U dat zegt, moet
U daarbij niet zien naar de linkerzijde, want dat voor
stel kwam daar niet vandaan.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgnos. 536 en 537 worden onveranderd vastge
steld.
Volgnos. 538—549 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 550. Kosten van onderhoud van monumen
ten van geschiedenis en kunst2.541.95.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
hierbij even een kleinigheid ter sprake willen brengen
en hier even een vraag aan willen verbinden. Ik meen
mij te herinneren dat ongeveer een jaar geleden door
Gedeputeerde Staten aan de gemeentebesturen een brief
is gezonden, waarin den gemeentebesturen werd aan
geraden of waarin zij werden verzocht een verordening
samen te stellen voor monumentenzorg. Nu is deze zaak
voor mij even actueeler geworden, waar wij kort ge
leden een Raadsbrief hebben ontvangen betreffende het
pand op de Nieuwestad. Daar komt een zinsnede in
voor over dezen gevel; ten overvloede zij medegedeeld,
zoo staat er ongeveer, dat deze gevel ook voorkomt op
de voorloopige lijst van monumenten en wanneer dit
huis eigendom wordt van de gemeente, zal deze prach
tige historische gevel worden bewaard.
Ik onderschrijf dat gedeelte van dien Raadsbrief van
harte; het is zeer zeker een monumentale gevel, waar
van wij hopen dat hij bewaard zal blijven, maar mijn
j vraag is nu deze. Ik heb daaromtrent nader geïnfor-
meerd en ik meen te weten, dat bij Burgemeester en
Wethouders de bedoeling van Gedeputeerde Staten in
bewerking is, maar waar de mogelijkheid natuurlijk be
staat, dat die gevel niet in handen van de gemeente
komt, zou ik de vraag willen stellen is spoedig die
verordening tegemoet te zien, die dergelijke monumen
ten voor een schendende hand bewaart Ik heb ge
meend dat bij dit volgno. te moeten vragen.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, de heer Molenaar heeft gevraagd of er binnen
kort een verordening kan worden tegemoet gezien op
de monumenten, waarbij dus de zaak zoo komt te staan,
dat er ook hier in Leeuwarden een verordening op de
monumentenzorg wordt ingesteld. Ik kan meedeelen, dat
het concept daarvoor in bewerking is en bijna gereed
en dat die concept-verordening zeer binnenkort bij de
j Commissie voor de Strafverordeningen in behandeling
zal worden genomen. Daaraan zal dan een lijst van de
daarop voorkomende monumenten worden toegevoegd
en deze komt dan meteen in behandeling. Dus de zaak,
die de heer Molenaar bedoelt, zal binnenkort in de
Commissie voor de Strafverordeningen komen en daar
na in den Raad.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 550 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 551 en 552 worden onveranderd vastge
steld.