392 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. zin buiten bespreking is, zal ik daarop niet direct meer ingaan. Een feit is dat het batig saldo nü in den loop van 1932, èn zeker in den loop van 1933, wel niet meer zal aangroeien. Er bestaat dus groote kans dat dan aan den eersten pijler in meer of mindere mate gewrikt zal worden en dit wrikken zal zeker gevolgen hebben, gevolgen voor de begrooting van het volgende jaar 1934 De heer Westra (wethouder): Dan praten wij eens weer. De heer Terpstra: Dan praten wij eens weer, dat hoop ik ook, maar als U wilt zeggen: na ons komt de zondvloed, dan staat U op een zeer zwak standpunt; misschien heb ik vandaag gelegenheid daarop nog eens terug te komen. Voor 1934, mijnheer de Voorzitter, zal waarschijnlijk, ik herhaal het nog eens en herhaal het met kracht, het batig saldo wel verdwenen zijn en dan komen wij voor een andere en zeer moeilijke vraag. Mijnheer de Voorzitter, de tweede pijler waarvan ik sprak is die van de belastingen. Burgemeester en Wet houders hebben zelf en met recht gevoeld dat de stevig heid van dien pijler wel sterk verminderd is. Daarbij komt nog iets en dit is van bijzondere beteekenis werden in dagen van hoog-conjunctuur de ramingen steeds aanzienlijk overschreden, die goede en gouden dagen zijn voorbij. Wij kunnen er vast op rekenen dat de ramingen, hoe goed ook geraamd en hoe goed zij ook mogen zijn samengesteld, groote kans hebben beneden het bedrag der raming te blijven. Daarom heeft het mij verwonderd dat het geachte college, hetwelk van oordeel is dat de belastingen en het bedrag der opcenten 10 c/c lager geraamd moeten worden, daarom heeft het mij zeer verwonderd, dat, waar deze stevigste aller pijlers met 10 verminderd is geworden, het col lege niet de conclusie heeft getrokken, waar ook naar ons oordeel de belastingen den sluitpost van de begroo ting moeten vormen, om te beginnen, wat voor de hand ligt, de subsidies te korten eveneens met 10 Is deze veronderstelling, mijnheer de Voorzitter, juist, dan trek ik daaruit de conclusie dat het college in deze een vergissing heeft begaan, waar zij die subsidies slechts met 3 hebben trachten te verlagen. Er be staat naar mijne meening, ik heb het reeds gezegd, maar ik herhaal het nog eens, tusschen de belastingen en de subsidies een causaal verband, een verband dat ook niet mag worden verbroken, wil men den toestand houden, dien wij hier op het oogenblik hebben, dat Leeuwarden er nog vrij goed voorstaat. Ik ben dus van oordeel dat hier een kernfout schuilt bij het college. Wat toch, mijnheer de Voorzitter, is oorspronkelijk het doel geweest van het geven van subsidie Alleen dit een subsidie wordt door de Overheid in dit geval misschien voorgesteld door het college en goedgekeurd door den Raad alleen dan gegeven, wanneer er sprake is van een nuttige zaak en een zaak die tege lijkertijd naar onze meening een is van algemeen belang, maar het feit blijft dat zij, die subside aanvragen, elk in persoon, moeten toonen een goed beheer te voeren en alleen dan kunnen zij steun, financiëelen en moreelen steun krijgen, wanneer men in de omstandigheden een aanleiding vindt om dit te doen en omdat men dit werk wil waardeeren. Dit is de beteekenis geweest, de his torische beteekenis van subsidie. Nu zeg ik dit men vergeve mij deze woorden in Leeuwarden worden subsidies gegeven, die dezen naam niet meer verdienen, omdat deze instituten en instellingen, die van particu lieren heel weinig steun krijgen en van degenen, die er het naast in betrokken zijn, bijzonder weinig steun ge nieten, louter en alleen steunen op het subsidie dat de Overheid, in dit geval de Raad van Leeuwarden, geeft. Dan belet men daarmede tegelijkertijd de ontwikkeling van het particulier initiatief en ik, mijnheer de Voor zitter, ben van meening dat, waar het eenigszins mo gelijk is, men het particulier initiatief moet steunen en sterken. Ik weet het wel, er zijn nu eenmaal dingen, die de Overheid beter kan beheeren en die de Overheid alleen kan beheeren, maar het aantal van die instituten en instellingen is gelukkig maar bijzonder weinig. De gemeente mag, zoo voel ik het, mijnheer de Voorzitter, alleen dan subsidie geven als zij het kan verantwoorden, als zij het kan doen en weet dat het goed besteed is. Volgens dezen regel kan het ook niet anders dan dat naast daling van belasting moet plaats hebben eveneens daling van subsidie. Daling van subsidie tot tijd en wijle de financiëele toestand der gemeente weer zóó is, dat men reden kan vinden om tot verhooging over te gaan, want, mijnheer de Voorzitter, verblijdt ons ook de be grooting voor 1933, in het bijzonder natuurlijk het eind resultaat, toch voel ik het zoo, dat het eigenlijk uitstel is van executie. Wij zullen voor 1934 maatregelen moeten nemen, die er toe leiden dat wij dan een beetje steviger grond onder de voeten hebben; op welke wijze dat moet worden verkregen, mijnheer de Voorzitter, ik zal mij niet vermeien om daarvoor de lijn en richting aan te geven, omdat ik van oordeel ben, dat dit in de eerste plaats het werk is van het college en ik mag natuurlijk het college het werk niet uit de handen nemen. Maar, mijiiheer de Voorzitter, ik hoor van verschillende zijden zeggen, dat men wel wenken mag geven, goede wen ken wordt verondersteld, en dat willen wij natuurlijk ook wel doen en, mijnheer de Voorzitter, dan kan ik mij aansluiten bij hetgeen de voorzitter van onze fractie heeft gezegd. Deze heeft goede wenken gegeven en het is louter bescheidenheid dat onze voorzitter niet verder is gegaan door te komen met voorstellen. Wanneer deze bescheiden wenken niet worden opgevolgd, dan zal men er ons toe dwingen om straks met voorstellen te komen. De heer Van Kollem: Ik zou ze vast indienen De heer Terpstra: Goed, mijnheer de Voorzitter, ik zal natuurlijk vooral na de wenken, die ik ontvangen heb van mijn buurman ter rechter zijde, mij niet schul dig maken aan nalatigheid en behalve dus wat de voor zitter de voorzitter van onze fractie, de kleine voor zitter zal ik maar zeggen gezegd heeft, mijnheer de Voorzitter, zal ik toch een paar punten aanroeren, waarop ik in elk geval voorloopig de aandacht kan vestigen. Onafhankelijk dus van hetgeen ik reeds heb gezegd, zou ik mij bijvoorbeeld kunnen beroepen op een werk dat ik onlangs heb gelezen: „Pro en Contra", ge schreven door de bekende financiëele specialiteit, den heer Bekaar, die het „Pro" schreef en prof. Bordewijk, die het „Contra" schreef. Het pro en contra of belas- tingverhooging mogelijk is. De eerste bekende speciali teit noemt o. a. ditverhooging van de vermakelijk heidsbelasting. De heer Oosterhoff heeft er ook, mis schien in anderen zin, op gewezen. Maar verhooging van de vermakelijkheidsbelasting, die naar ik meen hier 20 is, is onzes inziens en nu laat ik den heer Bekaar spreken geen rechtsche, mijnheer de Voorzitter zeer wel mogelijk. De heer Van Kollem: Weet die dat het hier 20 °/'o is? Wij praten over Leeuwarden. De heer Terpstra: Die weet dat zeker. Dat kan men van een financiëele specialiteit verwachten. De heer Van Kollem: Dat is geen antwoord. De heer Terpstra: Dit is een antwoord waar U het voorloopig mee kunt doen. De heer Van Kollem: Moet doen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 393 De heer Terpstra: In „Pro en Contra" lees ik „Er is geen reden waarom de bioscopen, wier be drijf ook in dezen tijd floreert, niet vrij aanzienlijk meer zouden kunnen betalen. Willen de exploitanten in protest sluiten" wij hebben dit in Groningen gezien „het bezwaar is niet zoo groot voor onze tegenwoordige cultuur. En men kan gerust aannemen dat zij weer hun deuren zullen openen als de ge meente maar voet bij stuk houdt." De heer Van Kollem: Dat hebben wij in Groningen gezien De heer Terpstra: Dit is het oordeel van Bekaar. Ik zou er kunnen bijvoegen, ofschoon men zal zeggen dat brengt weinig in het laatje, dat het mij is opge vallen, mijnheer de Voorzitter, dat in den laatsten tijd in het bijzonder een zeker deel van onze menschheid, geneigd is om luxe honden er op na te houden. Wel, mijnheer de Voorzitter, wat is er op tegen de belasting op luxe honden eens sterk te vermeerderen? Ik wil wel zeggen, ik heb niet in de eerste plaats gedacht aan den hond van den wethouder van Financiën. De heer Van Kollem: Dat is geen luxe hond. De heer Terpstra: Het kan ook zijn dat die niet valt onder de luxe honden. De Voorzitter: Laten wij zeggen een waak- of trek hond. De heer Terpstra: In elk geval hoe het ook zij, ik meen dat zij, die uit liefhebberij er een dergelijk we zentje op na houden, daarvoor iets meer moeten be talen. Op dit terrein mag de mode van tegenwoordig nog wel wat meer slachtoffers vragen en maken. Wil men dit niet, de meerderheid van de inwoners van Leeuwarden, daar ben ik zeker van, zal het negatieve resultaat, het niet aanschaffen van luxe honden, om verschillende redenen niet betreuren; straten en pleinen, mijnheer de Voorzitter, zullen dan in netheid en zinde lijkheid winnen en in het andere geval zal de fiscus er wel bij varen. Mijnheer de Voorzitter, ik zou de vraag willen stel len sedert wanneer is de gemeente ontheven van de taak: de tering naar de nering te zetten? Wanneer iemand minder inkomen krijgt, dan geeft hij normaliter ook minder uit en doet hij dat niet, dan kent hij de plicht van zijn eigen financiëel beheer niet. Het is de eenige manier om te voorkomen dat straks, wanneer het weer beter gaat. alles moet worden gestopt in de aflossing van middelerwijl aangegane schulden. Mijnheer de Voorzitter, ik vind nog altijd het echte en nooit te vergeten prototype de groote graanspecu- lant van Egypte en daarom meen ik dat dit beeld ons voor oogen moet staan. Mijnheer de Voorzitter, Ljou- wertsje voelt zich dikwijls als nu nog te staan op een heuveltje en wanneer zij van het heuveltje neerziet op haar zusters in Frisia, dan krijgt zij een sterke neiging om victorie te roepen, maar de omstandigheden zijn zoo, dat het woord er niet uit wil, het stokt haar in de keel. Zoo is de toestand in Leeuwarden en wanneer men dit niet voelt, dan zal Ljouwertsje binnen zeer korten tijd niet in den put raken De heer Van Kollem: Zij zit nu nog op de geldkist. De heer Terpstra: Dan moet zij haar ijdelheid trach ten te voorkomen en bijtijds maatregelen nemen die haar geen aanleiding geven de perken van het gezond verstand, de deugd en eerzaamheid te negeeren, want ik zou zeggen, als Ljouwertsje eenmaal in den put zit, waar is de Ruben, die trachten zal haar er uit te halen en wel in dit geval uit het slijk van de crisis? Ik kan mij voorstellen dat onder aanvoering van den heer Van Kollem men rondom den put zal zitten vroolijk te kouten en te lachen, maar ik kan mij eveneens voor stellen dat er velen zijn die tijdig maatregelen willen nemen om den ernst van het te verwachten feit binnen zoo klein mogelijke proporties te brengen. Daarom, mijnheer de Voorzitter, meen ik dat het beter is ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Wie zich aan een ander, in dit geval aan die gemeenten, die, op het oogenblik, zooals de uitdrukking is, onder curateele staan, wie zich aan een dergelijk geval spiegelt, spiegelt zich zacht. Ik weet het antwoord van menig Raadslid U stelt den toestand te ernstig voor. Mijnheer de Voor zitter, op het moment kan dit zoo schijnen, maar wij hebben maatregelen te nemen, om een dergelijken toe stand, verlies van autonomie, zooals velen van dezen Raad zoo sterk aanvoelen, te voorkomen, en op dit oogenblik doet het mij aangenaam aan, als ik dit mag herhalen, dat de toestand in Leeuwarden zóó goed is. dat de toestand goed is, dank zij het wijs en verstandig beleid van onzen wethouder van Financiën, dank zij den steun, dien het college ik hoop het gansche col lege hem bood, maar wij hebben nu niet achteruit te zien, maar vóóruit en voor 1933 de heeren van Rot terdam hebben dat te laat gedaan hebben wij een dubbeltje eenmaal omgekeerd voor wij het uitgaven, maar voor 1934 zullen wij het tweemaal moeten doen. Mijnheer de Voorzitter, nu kom ik aan den vierden pijler. Aan dezen vierden pijler is reeds lang getracht te schudden. Deze vierde pijler, de bedrijven, en in het bij zonder daarvan de winsten, de winsten uit de verschil lende bedrijven en in het bijzonder die uit het Electri- citeitbedrijf, zijn momenteel groot, ik wil er bij zeggen tè groot en er is nu ook voldoende reserve. Daarom betreuren wij het dat het college nu niet met voorstellen is gekomen in het bijzonder om het enkel tarief voor de eenvoudige burgers en den nijveren midden stand te verlagen. Wij mogen, mijnheer de Voorzitter, niet de dupe worden van iets dat vroeger bij een zekere groep als dogma gold, waaraan men vasthield en dat men nu te grabbel heeft gegooid. Er was een groep, ik wil den naam thans niet noemen, maar het zal een ieder bekend zijn, die altijd heeft beweerd in de Staten-Ge- neraal, in de Raadszittingen en in de Statenvergade ringen dat winsten, of liever gezegd dat geen winsten mogen gemaakt worden, dat die winsten een zeer ver derfelijke strekking zouden kunnen hebben en nu, mijn heer de Voorzitter, hebben wij gezien hoe ten opzichte van dit dogma hun meening veranderd is geworden, een meening, die waarschijnlijk verband houdt met iets anders, waarop ik op dit oogenblik niet nader zal in gaan. Misschien komt de gelegenheid daartoe nog wel eens, maar wij begrijpen tot dusver niet dat de groep, door mij bedoeld, het langer kan gedoogen dat de winst uit het Electriciteitbedrijf zoo ontzaglijk hoog wordt en wordt geworpen in de gemeentekas, waar het toch feit is dat vooraanstaande mannen in hun partij ik denk aan een uitdrukking, die onlangs is gebezigd geworden in de Statenvergadering van Utrecht door den heer Reinders, een vooraanstaand man, toen aan de orde was, mijnheer de Voorzitter De heer IJtsma: Dat was de Katholieke Reinders De heer Terpstra: Dat was geen Katholiek, maar een Sociaal-Democraat, welke soort weet ik niet precies, er zijn de laatste dagen zooveel soorten bij gekomen, dat men werkelijk niet kan weten wat eigenlijk socia lisme is. Het staat er zoo mee voor. mijnheer de Voor zitter, wanneer ik van alle soorten Socialisten de namen op een papiertje zou schrijven, dan zou ik van die ver schillende strookjes, waarop de namen voorkomen, een Japanschen waaier kunnen maken en dan, mijnheer de Voorzitter, zou ik die aan den heer Van Kollem ver eeren

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 6