396 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. moeten geven om in te schrijven op de werken, die door de Leeuwarder Overheid worden uitgegeven De heer Muller: Ook al kost dat centen De heer Terpstra: Het kost altijd centen. De heer Muller: Ja, maar méér De heer Terpstra: Dat moet U nog bewijzen; dat zijn altijd van die dooddoeners, waar men niets aan heeft. De Directeur heeft niet bewezen dat eigen beheer goed- kooper is dan aanbesteding; ik zal niet zeggen dat hij dat niet zal kunnen bewijzen, maar in elk geval, daar wordt in definitieven zin niet in het rapport over ge sproken. Maar waar het voor mij op aankomt is, dat door de Overheid deze timmerlieden en schilders, die zooveel moeten betalen aan belastingen en die dat dik wijls met zooveel moeite doen, ook in de gelegenheid worden gesteld om desnoods iets te verdienen. Dat klemt te meer in den tegenwoordigen tijd, nu die men- schen het al zoo zwaar hebben. Een bekend feit is, dat de beste schidersknechten en uitstekende timmer knechten in de verste verte, wat hun loon betreft, niet te vergelijken zijn met de eenvoudige, beste brave werklieden van de gemeente daar gaat het niet over maar die geroepen zijn het eenvoudigste werk te verrichten en die daarvoor bijna zonder vermindering hun vroegere loon ontvangen. Als men die vergelijking maakt ik zal er niet veel van zeggen dan komt men vanzelf tot de gedachte: ligt het niet op den weg van de Overheid om den weg zóó te banen, dat die menschen de gelegenheid krijgen om in te schrijven op de uit te voeren werken Men moet zich niet al te sterk beroepen op dat rapport, dat ook door mij ge waardeerd wordt, maar ook niet verder dan het moet. Natuurlijk is dat rapport juist, daar twijfel ik niet aan, maar laten wij in dit geval zeggen wat ook de dichter heeft gezegd: één maal is géén maal. Waar hier klaar blijkelijk gebleken is, dat deze droevige afloop der wateren een gevolg is van het niet georganiseerd zijn en van strijd, die er onderling was tusschen de belang hebbenden, daar zou ik zeggen ligt het op onzen weg om die belanghebbenden nogmaals, en zij het nog vele malen, in de gelegenheid te stellen en om te doen, wat hierbij onze plicht is. Mijnheer de Voorzitter, ik moet mij al weer beroepen op enkele andere gemeenten in Holland en daarbuiten, als ik even ga spreken over het z.g. schoonhouden van scholen. Er is vroeger al dikwijls op gewezen dat dit aanzienlijke bedragen kost en nu is mij bekend dat in Delft ik neem maar een plaats, die voor de hand ligt en in andere plaatsen men deze methode is be gonnen toe te passen, dat men ook die zaken gaat aan besteden, in elk geval de gelegenheid geeft om daarop in te schrijven. Uit welke oorzaak dat voorkomt, kon ik uit het stuk, dat mij onder de oogen kwam, niet op diepen, maar het is een feit dat het gebeurt. En waar er in een gemeentebestuur altijd verstandige menschen zijn, geloof ik ook dat het wel een goede reden zal hebben. Mijnheer de Voorzitter, mij is uit de begrooting ge bleken, dat men het bewakingsinstituut in den Prinsen tuin en in het Rengerspark wil opheffen. Wanneer dat juist is, wil ik wel zeggen, dat ik daarvoor nü nog weinig gevoel. Ik weet wel dat ik heb kunnen nagaan, dat het de politie is, die daar tracht die goed taak over te nemen, maar ik geloof dat dit mislukken zal. Als men let op de vernielzucht van de jeugd, op wat in September in den Prinsentuin is gebeurd en op wat er gebeurde in het Rengerspark, zelfs toen er nog be waking was, dan zeg ik ik zou uit een oogpunt van bezuiniging er vóór zijn, maar waar naar mijn oordeel de opheffing van dit instituut op een mislukking zal uitloopen, geloof ik dat het goed zou zijn, wanneer het college deze zaak nog eens onder de oogen wilde zien. Ik twijfel er niet aan, Burgemeester en Wethouders zullen dan acht geven op wat er gebeurd is en zij zullen tot de conclusie komen, dat in dezen de zuinig heid de wijsheid bedriegt. Ik heb van deze plaats een poging gedaan om het college te sturen in een richting van te willen letten op radiostoringen, die in onze gemeente veelvuldig voor komen. Het zal bekend zijn, dat hier ter stede zelfs een vereeniging bestaat, die zich bezig houdt met het op sporen van radiostoringen en die eventueel de belang hebbenden onder het oog wil brengen, dat die storingen moeten ophouden. Ik sta niet op het standpunt van een mevrouw Tilanus, die in den Amsterdamschen Raad gezegd heeft de heeren van de overzijde moeten goed luisteren, want het is een partijgenoote van hen ,,de radio is erger dan een sprinkhanenplaag". Op dat standpunt sta ik niet, maar ik voel er toch ontzettend veel voor dat van Overheidswege een poging wordt gedaan, dat die storingen, waaraan A lijdt, omdat B er aan schuldig is, niet meer zullen voorkomen. Daarom ik zal zelf niet met een voorstel komen, omdat ik zoodanig ministerieel ben aangelegd, dat ik liever heb, dat er een voorstel van de bestuurstafel komt dan uit den Raad - daarom wil ik het college in overweging geven om ook hier te doen wat reeds gebeurt in Hilli- gersberg, Rotterdam en Amsterdam, waar in dat opzicht een verordening bestaat De Voorzitter: Mag ik even opmerken, mijnheer Terpstra, dit is een zeer interessant onderwerp, maar het staat niet in het Sectieverslag. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik moet U in dit geval volkomen gelijk geven, daar hebt U gelijk aan, wij zijn het nu eens buitengewoon eens. Maar, mijnheer de Voorzitter, ik ken ook Uw vriende lijkheid en welwillendheid, dat ik zou zeggen, als ik U meedeel dat ik door bijzondere omstandigheden geen gelegenheid heb gehad deze zaak in de sectie te be spreken ik geloof dat ik het al in Uw oogen zie dat U mij nog wel een oogenblik hierover laat spreken. Ik geef U de verzekering dat ik het zoo kort mogelijk zal doen; ik zal niet lang meer over de radiostoringen spreken, die belofte wil ik wel afleggen. De Voorzitter: Ik vermoed, mijnheer Terpstra, dat de Raad het zeer zal apprecieeren dat U door zult gaan. De heer Terpstra: Dan zal ik die appreciatie even eens apprecieeren en zet ik mijn rede voort. Radiostoringen, mijnheer de Voorzitter, hebben ge weldig veel plaats in Leeuwarden, ik geef U daarvan de verzekering, omdat ik daarmede ten nauwste bekend ben geworden. Ik weet dat er in Hilligersberg een ver ordening bestaat, die dergelijke dingen tracht te be perken, een verordening, die in haar uitwerking posi tieve en mooie resultaten heeft opgeleverd De heer Vromen (intusschen weer ter vergadering gekomen): Wat bedoelt U met radiostoringen, storin gen door of van de radio De heer Terpstra: Storingen, mag ik het zoo zeggen, het last dat A van B heeft en B van A. De Voorzitter: ,,De Mexicaansche hond De heer Muller: Een luxe hond De Voorzitter: Mag ik even iets vragen; ik geloof n.l. niet dat begrepen wordt wat U bedoelt. Bedoelt U dat iemand met den luidspreker zoo'n lawaai maakt dat een ander er hinder van ondervindt en dit geluid in huis krijgt Of bedoelt U, dat de een zoo aan zijn toestel zit te draaien, dat de ander daar last van heeft? Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 397 De heer Terpstra: Ik bedoel zoowel het een als het andere en in de derde plaats bedoel ik, dat het zal bekend zijn er in den tegenwoordigen tijd zooveel hoog-frequentie-apparaten zijn; zij worden ontzaglijk veel gebruikt, hetgeen een verschrikkelijk verschijnsel is, wat moge blijken uit het feit, dat dergelijke apparaten in Duitschland in de meeste steden niet meer mogen worden gebruikt. Dergelijke verordeningen, zooals men die in Duitschland heeft, hebben tot gevolg dat, waar deze toestellen veel worden geproduceerd, ze uitgevoerd worden o. a. ook naar Nederland en dat zij ontzaglijk goedkoop geworden zijn, zoodat velen er gebruik van kunnen maken. Er zijn pseudo-geneeskundigen, die bij de uitvinding van dit nieuwe product hebben gezegd: deze hoog-frequentieapparaten zijn geschikt voor mas sage tegen rheumatiek en wat voor mogelijke kwalen al niet meer. Dit brengt natuurlijk het publiek er toe, afgaande op het degelijk advies van zoo'n arts, der gelijke toestellen aan te schaffen. Dit heeft ten gevolge, ik spreek uit ervaring De heer Van Kollem: Hebt U ook zoo'n ding De heer Terpstra: Ik heb geen hoog-frequentieappa- raat. Maar, mijnheer de Voorzitter, de gevolgen van het gebruik van een dergelijk toestel, van zoo'n appa raat, wanneer het in mijn bezit was, ondervind ik niet, maar die ondervinden de buren en mijn buurman heeft een dergelijk 'toestel en die toestellen hebben zoo'n schrikkelijk nadeeligen en lastigen invloed, dat er alle aanleiding is die zaak eens goed onder de oogen te zien. Mijnheer de Voorzitter, ik zou deze opmerking aller eerst nog willen maken, ofschoon ik die eerder gemaakt heb. Wanneer ik de werkzaamheden in onze goede stad gadesla, dan heb ik vaak de opmerking gemaakt en ge vraagd naar de feiten zelve en de oorzaken van de fei ten. n.l. dit: bestaat er ik heb het verleden jaar ook gezegd tusschen de verschillende bedrijven wel vol doende contact? Ik meen dat daaraan iets hapert en ik zou daarom in overweging willen geven die zaak ook goed onder oogen te zien evenals nog een andere zaak. Wij hebben in Leeuwarden zoo'n prachtige nieuwe mo derne Verversbrug, die ziet er werkelijk mooi uit, mijn heer de Voorzitter. Heel de omgeving, heel de entou rage wordt echter gedeprecieerd door het in de onmid dellijke omgeving van de brug staande beruchte schuurtje, waarin niets geborgen wordt en dat voor de volle 100 een groote belemmering voor schippers en scheepvaart is. Het is mij bekend dat de schippers over het bestaan van dit schuurtje altijd en immer geklaagd hebben, het belemmert hun het gezicht en daarom zou het college goed doen ook daaraan zijn aandacht nog eens te wijden. Het schuurtje ik herhaal het nog eens heeft absoluut geen beteekenis. Naast deze opmerking zou ik in het bijzonder den Burgemeester, dus onzen Voorzitter, onder de aandacht willen brengen het feit, dat de school in den Arends- tuin herhaaldelijk grooten last heeft van auto's, die bij de Noorderbrug links afdraaien en de school passeeren. Dit is dunkt mij in vele gevallen, bijzonder bij het in- en uitgaan, levensgevaarlijk, omdat de auto's, en ook de stadsautobussen, daar passeeren. Ik zou in overwe ging willen geven dat den autobusbestuurders verboden wordt den Arendstuin te volgen, maar daarentegen den Noorderweg te kiezen. Daarmede zou veel niet denk beeldig, maar werkelijk gevaar verdwijnen. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, heb ik nog twee zaken, die ik zou willen bespreken. In de maand Juni of Juli, ik weet het niet precies meer U zult het waar schijnlijk wel beter weten, omdat U toen met vacantie was is door mij in een der twee Raadszittingen ter sprake gebracht de wijziging, die in de begrooting toen was aangebracht. Ik heb als met een plumeau over die zaak gesproken, heel zachtlcens, zeer zachtaardig en de toenmalige Voorzitter, dien ik in die positie toen zeer heb leeren waardeeren, heeft de belofte afgelegd, waar hij toen niet in de gelegenheid was mij die wijziging duidelijk te maken, dat het alsnog zou gebeuren. Die zelfde verklaring werd eveneens afgelegd door den toenmaligen wethouder van Onderwijs, die nu gemeta- morphoseerd is in wethouder van Gemeentewerken. Welnu, mijnheer de Voorzitter, ik zie dat ik waar schijnlijk na aandachtige lezing er niet verder op be hoef in te gaan; ik heb toen als met een plumeau over deze zaak gesproken, omdat het toch niet gaat in zoo'n geval direct een stalen borstel te nemen en daarvan gebruik te maken. Denkend aan het spreekwoord ,,eind goed al goed, mijnheer de Voorzitter, wil ik zeggen, dat ik mijn com pliment moet maken aan hen, die in de laatste jaren zoo bijzonder veel werk maken van het houden van ouder avonden. Of het rechtstreeks uitgaat van den wethou der van Onderwijs van nu of van dien van vroeger weet ik niet het laat mij in zeker opzicht ook koud ik constateer dat de ouderavonden in de laatste jaren met veel animo worden gehouden en dat doet mij bij zonder goed. Ik lees de verslagen getrouw met een dub bel doel: in de eerste plaats om op de hoogte te komen van wat er heeft plaats gehad en in de tweede plaats om nauwkeurig acht te geven op de onderwerpen, die daar worden behandeld. Vooral het laatste interesseert mij bijzonder, want ik ben, zooals ik reeds vroeger ge zegd heb, geen voorstander van het openbaar onder wijs, maar niets zal mij meer verblijden dan dat door het houden van ouderavonden het bedoelde onderwijs een hoogte verkrijgt, die het tot dusver nog niet heeft bereikt. Daarom, mijnheer de Voorzitter, heb ik be hoefte dit te constateeren, maar ik voeg de ernstige waarschuwing er bij, dat men onze rechtsche menschen niet toedichten moet dat zij niet gevoelen voor het openbaar onderwijs. Ik zeg, wij Christelijk-Historischen nu moet ik even onderscheid maken willen hier gaarne de verklaring afleggen dat, al zijn wij geen voorstanders van dat onderwijs, het ons toch bijzonder na aan het hart ligt. Dat wij door droeve omstandig heden genoodzaakt zijn geworden daar een ander on derwijs naast te heben, dat is ons meer leed dan lust en daarom, mijnheer de Voorzitter, in het houden van ouderavonden heeft men een prachtig middel om het onderwijs op peil te brengen. Ik zou het geachte college in overweging willen geven te onderzoeken of het hou den van dergelijke avonden ook misschien geschikt zou zijn voor het onderwijs, dat boven het lager onderwijs staat. Mijnheer de Voorzitter, ik dank U. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de Voorzitter, het zal U zeker niet verwonderen, dat ik mij gaarne aansluit bij den lof, dien de heer Terpstra het college toegezwaaid heeft, dat de begrooting slui tend is gemaakt kunnen worden. Wanneer wij tegen woordig de courant lezen, dan valt het ons dadelijk op, dat er verschillende gemeenten zijn waar met een tekort gewerkt moet worden, wat natuurlijk tot gevolg heeft verhooging van belastingen, soms met loonsverlaging en verlaging van salarissen en ook wel afname van subsidies van werkelijk goede sociale instellingen en dan wil ik mijn groote voldoening te kennen geven, dat het aan het college hier is mogen gelukken de begroo ting zóó sluitend te maken. Nu weet ik wel dat hiervan niet alleen de eer toe komt aan het college, maar dat hieraan ook verschil lende omstandigheden hebben medegewerkt, want het is zeker wel een zeer verwonderlijk verschijnsel, dat, waar het eigenlijk de geheele provincie zoo bedroevend slecht gaat, Leeuwarden er toch betrekkelijk niet zoo slecht voorstaat. Of dit komt door het feit dat Leeu-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 8