398 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932.
warden meer en meer het centrum van de geheele pro
vincie wordt, ik zou het wel denken; men denke maar
eens aan de vele vrachtauto's en autobussen, die alle
dagen onze stad verlaten en die natuurlijk groot voor
deel brengen aan den winkelstand, maar het is zeker
ook te danken aan het gemeentebestuur, dat door ver
fraaiing der stad het wonen en het bezoeken er van
heeft veraangenaamd, ook door het scheppen van goede
onderwijsgelegenheden, en zeker ook aan de particu
lieren zelf, aan de winkeliers, die op alle mogelijke ma
nieren hun mag daarvoor hier een woord van lof
worden toegebracht medewerken de winkelzaken op
peil te houden. Hoe het ook zij, het doet toch goed, dat
wij in deze donkere dagen onze belastingen niet be
hoeven te verhoogen en alleen dit zou ik willen zeggen,
er is vroeger wel gezegd toen de belastingen ook niet
behoefden verhoogd te worden wacht maar, het col
lege heeft den wind in de zeilen gehad; ik geloof niet,
dat de omstandigheden zóó zijn, dat dit op het oogen-
blik ook gezegd kan worden en daarom verdient het nog
grooter lof. dat de begrooting sluitend is gemaakt. Nu
weet ik wel dat verschillende wenschen natuurlijk ach
terwege moeten blijven, ik weet, ook als huisvrouw, dat
men in een huishouding onderscheid moet maken tus-
schen wenschelijke en noodzakelijke dingen. Men moet
de tering naar de nering zetten, men kan nu eenmaal
niet alle dingen doen, die men wel graag zou willen
doen. Ik denk b.v. aan het subsidie voor de Vereeni-
ging voor School- en Kinderwerktuinen. Ik moet zeg
gen dat ik het zeer betreur dat dit niet kan worden toe
gestaan, maar ik ben daarnaast zeer verheugd dat van
alle subsidies niets behoeft te worden afgenomen, be
halve de 3 van de Friesche Orkest Vereeniging en
dit is noodig omdat het betreft de loonen en salarissen
van de leden daarvan, maar ik kan toch wel begrijpen,
dat het college geen termen aanwezig acht, om nieuwe
subsidies in het leven te roepen. Wij hebben gedurende
de jaren van hoogconjunctuur gezien, dat het parti
culier initiatief zich meer en meer terugtrok en ver
schillende zaken gemeentezaken werden en de gemeente
daarvoor zorgde. Nu, in deze voor de gemeente zoo
moeilijke tijden dient m. i. het particulier initiatief
meer te worden opgewekt en ik denk ook, dat wanneer
het door de Vereeniging voor School- en Kinderwerk-
tuinen wordt gedaan, zeker succes zal worden ver
kregen. Ik denk in dit verband aan het groote bedrag
van 50.000.— dat in betrekkelijk korten tijd bijeen is
gebracht door middel van het particulier initiatief ten
bate van de Vereeniging tot behoud van Natuurmonu
menten.
Ook wij betreuren het natuurlijk dat er geen woning-
inspectrice wordt benoemd. Het spreekt van zelf ik
begrijp dat best dat men daar op het oogenblik niet
toe overgaat. Toch hoop ik dat U het, hetzij bij het
bouwen van nieuwe woningen nog eens zult overwegen,
hetzij bij het komen tot samenwerking met de woning-
vereenigingen, waarover ook in de sectievergadering
is gesproken en wat ook door den heer Terpstra uit
voerig is besproken. Ik hoop dat het college daartoe zal
overgaan, omdat ik het werkelijk van zeer groot belang
vind.
Ik voor mij zou niet kunnen meegaan met een ver
laging van de electriciteitstarieven, omdat het geld
hiervoor er natuurlijk op een andere manier zal moeten
komen. Er kunnen wel andere wegen aangewezen wor
den; het is de vraag of die wegen goed zijn. De mid
delen, die de heer Feitsma genoemd heeft, kunnen mijn
goedkeuring niet wegdragen; op het oogenblik over te
gaan tot verhooging van belasting is zeker verkeerd.
Ik. meen dat wij, als het eenigszins kan, de belastingen
niet moeten verhoogen. De heer Feitsma zal tegen
werpen dat de electriciteitskosten ook een soort belas
ting zijn. Wij verhoogen de electriciteitstarieven niet,
maar laten ze gelijk.
Genoemd is voorts salarisverlaging. Dit is iets waar
toe men alleen moet overgaan, wanneer het werkelijk
heel noodzakelijk is en zooals de begrooting er op het
oogenblik ligt, vind ik niet, dat men moet overgaan tot
verlaging van de salarissen en loonen, ómdat men de
electrisiteitstarieven wil verlagen. Wat men dan de
eene categorie geeft, ontneemt men aan de andere. Dit
is geen juist systeem.
Een ander middel, dat de heer Feitsma heeft ge
noemd, is verslechtering van het onderwijs in z'n
diverse geledingen. Men kan van mij niet verwachten,
dat ik daarin zal meegaan, om de electriciteitstarieven
met 5 cent te verlagen.
Over de opheffing van het bewaarschoolonderwijs
eenige jaren geleden is dit feit ook besproken wil
ik hier niet lang meer spreken. Op het oogenblik komt
men wat toen ook genoemd is met het argument
bezuiniging, maar die bezuiniging zal in werkelijkheid
niet meevallen, omdat men daartegenover moet stellen
dat particuliere vereenigingen tot bevordering van het
bewaarschoolonderwijs zullen worden opgericht, die
gesubsidieerd moeten worden. Welnu, dan wordt het
voordeel niet zoo erg groot. Nu men op het oogenblik
niet met een voorstel is gekomen, wil ik thans dit on
derwerp niet verder in bespreking brengen. Mocht er
een voorstel komen, dan zal ik daarover nader spreken.
In de sectie heb ik ook enkele dingen besproken, die
niet in het rapport voorkwamen ik wil daar den
rapporteur geen verwijt van maken en ben het met den
heer Oosterhoff eens dat notulen houden en zich men
gen in de discussies inderdaad iets heel moeilijks is
bijvoorbeeld heb ik gesproken over het terrein van de
Gemeentereiniging bij Wartena en ik wil daar nog
enkele woorden over zeggen. Het terrein bij Wartena
voldoet in zooverre niet aan de verwachtingen, dat men
gedacht had dat het zeker wel 40 jaar mee zou kunnen,
voordat het zoover was, dat men naar een ander ter
rein zou moeten uitzien. Nu blijkt dat dit heelemaal niet
uitkomt en dat het zeker binnen zeer korten vol is. en
het dus vaststaat, dat een ander terrein moet worden
gezocht. Ik zou het college heel gaarne in overweging
willen geven, zeer nauwgezet te werk te gaan bij de
keuze van dit terrein. Wij weten allen veel te goed,
dat de omgeving van Wartena en Eernewoude voor
honderden, ja duizenden stadgenooten een uitstekende
plaats is, waar zij hun Zondagen op gezonde en aan
gename wijze kunnen doorbrengen en het zou zeer
zeker jammer zijn wanneer door aankoop voor de Rei
niging van een terrein te Wartena nog meer kwaad
gedaan wordt aan de natuur aldaar, dan er al gedaan
is. Dit wil ik het College in ernstige overweging geven.
Ik zou nog willen spreken over iets, dat ook niet in
het sectierapport is opgenomen, maar waarover wij in
de sectievergadering hebben gesproken, n.l. het onder
wijs aan spraakgebrekkige kinderen. De wethouder van
Onderwijs heeft mij toen gezegd, dat men den toestand,
zooals die thans is, moet beschouwen als een proef, die
waarschijnlijk wordt voortgezet, maar ik vind toch, dat
wanneer deze proef werkelijk ernstig wordt genomen,
zij ook op een andere basis zal moeten worden ge
schoeid dan op het oogenblik gebeurt.
Zooals op het oogenblik geschiedt, kan slechts J4
gedeelte der spraakgebrekkige kinderen geholpen wor
den en van hun gebrek worden genezen en waar de
tegenwoordige wetenschap op dit gebied zoo gevorderd
is, kan toch een groot gedeelte van deze kinderen vol
komen worden genezen. Dit zal niet worden bereikt,
wanneer er niet meer werk van wordt gemaakt en door
het college het belangrijke van deze zaak niet méér
wordt ingezien. Zooals gezegd, de leerares is van goe
den wille, het ligt niet aan haar, maar er moet meer
contact en meer toezicht zijn en meer belangstelling
voor deze zaak komen.
Wat het zwemonderwijs betreft, het verheugt mij dat
40 van de kinderen na afloop van de lagere school
kan zwemmen, al vind ik dit percentage, eerlijk gezegd,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 December 1932. 399
niet hoog genoeg. Ik denk, dat dit ook gekomen is door
de slechte weersomstandigheden van de laatste jaren.
Ik zou het college in overweging willen geven het
is op het oogenblik niet de geschikte tijd om met
nieuwe uitgaven te komen als de tijden wat beter
worden te komen met het onderwijs in zwemmen aan
kinderen van het 7e en 8e leerjaar.
De heer De Boer (wethouder): Het 7e leerjaar krijgt
het al.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: De uitgaaf zal
niet zoo heel groot zijn, en voor heel veel kinderen zou
het goed zijn als de zwemproef nog langer zou kunnen
worden voortgezet.
Dan mag ik nog wel even wijzen op hetgeen ook in
het rapport staat en wel op de kwestie van de gehuwde
onderwijzeres. Ik heb verleden jaar gezegd, dat ik niet
hoopte, dat het weer aan de orde zou komen en het
verheugt mij, dat dit jaar niet weer een voorstel daar
omtrent aan de orde zal zijn, zoodat ik daarover verder
niet zal spreken. Wij weten allen hoe wij er over den
ken en onze overtuiging zal er toch niet door veran
deren.
Ik zou nog willen spreken over de ouderavonden,
waarover ook de heer Terpstra heeft gesproken. Ik
sluit mij gaarne aan bij hetgeen de heer Terpstra hier
omtrent heeft gezegd n.l. het houden van ouderavon
den voor Middelbaar- en Voorbereidend Hooger On
derwijs. Vroeger hebben wij dit ook aangesneden bij de
begrooting; er is toen een proef genomen, maar door
dat deze niet met de noodige ernst is doorgezet, kan
daarover geen oordeel worden gevormd. Ook voor het
onderwijs boven het lager onderwijs lijkt het mij van
groot belang, dat er meer contact komt tusschen de
leeraren en de ouders.
Waar de heer Terpstra sprak over het belang, dat
hij stelt in de keuze der onderwerpen, kan ik zeggen,
dat ik mij buitengewoon verheug over het feit, dat de
Commissaris van Politie zich bereid heeft verklaard op
ouderavonden te willen spreken over het verkeers-
vraagstuk. Dit lijkt mij van groot belang en ik appre
cieer het zeer, dat de Commissaris van Politie zich hier
toe bereid heeft verklaard. Mijnheer de Voorzitter, ik
dank U.
Te 12.40 uur namiddags wordt de vergadering
geschorst.
Te 1.35 uur namiddags wordt de vergadering voort
gezet.
Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als des morgens.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik behoef
niet te zeggen dat ik mij geheel kan aansluiten bij wat
de heer Feitsma bij de algemeene beschouwingen heeft
gezegd. Ook voel ik geen begeerte om in het algemeen
iets te zeggen; alleen meen ik de zaak te moeten stellen
ten opzichte van het Electriciteitbedrijf. Ik had de ge
dachte, dat ik dit bij de betrekkelijke bedrijfsbegrooting
-ou kunnen doen, maar met Uw welwillendheid, mijn
heer de Voorzitter, wensch ik er thans iets van te zeg
gen. Ook in verband met het Sectieverslag, waarin ver
schillende opmerkingen zijn gemaakt over de bedrijfs-
begrootingen en voornamelijk over het Electriciteit
bedrijf, en ook naar aanleiding van de Memorie van
Antwoord op hetgeen in het Sectierapport is naar voren
9ekomen, als antwoord op de gedachten en de wen
schen, die daarin zijn geuit ten opzichte van den elec-
triciteitsprijs, wat betreft het enkel tarief, wil ik daar
omtrent een voorstel aan den Raad doen toekomen.
Ik heb geen begeerte om de verschillende discussies,
die vorige jaren daarover in den Raad zijn gehouden,
nogmaals naar voren te brengen. Ik mag naar aanlei
ding van de verschillende besprekingen, die hier inder
tijd zijn geweest, veronderstellen, dat de bezwaren, die
ten opzichte van het enkel tarief bij ons bestaan, vol
ledig aan het college bekend zijn. Dat blijkt ook wel
uit de verschillende uitspraken, die hier gedaan zijn,
want verschillende wethouders hebben indertijd reeds
over deze zaak gesproken. Zelfs heeft wethouder
Westra bij de vorige begrootingsbehandeling toege
stemd, dat ook hem de prijs van het enkel tarief bij
zonder hoog voorkwam en dat er wel aanleiding was
om. die te verlagen, alsook de heer Ritmeester heeft
toegestemd, dat na tijd en wijle die prijs onder de oogen
zou worden gezien.
En nu, mijnheer de Voorzitter, na 3 of 4 jaren zijn
wij even ver. Ik wil opmerken, dat ik al in 1924 hierop
de aandacht heb gevestigd en de gelegenheid heb te
baat genomen om ook Burgemeester en Wethouders
volledig aandacht te doen schenken aan deze onbillijk
heid; ik voel het niet als noodig, om zoo diep hierop
in te gaan. Ik kan nu echter niet anders doen, dan dat
ik zal voorstellen om den prijs van het enkel tarief met
5 cent te verlagen. Dat beteekent dan dat er een be
drag van 85.000.-— zal moeten worden afgetrokken
van de inkomsten van het bedrijf.
Hoe is het nu mogelijk die 85.000.— ergens anders
te vinden? Dan moet ik toch nog even teruggrijpen in
de besprekingen van het vorige jaar bij de behandeling
van de begrooting voor 1932. Toen heb ik met nadruk
dit gezegdals het college er van overtuigd is, dat de
electriciteitsprijs te hoog is en dat die niet in de lijn
gaat van een gezonde politiek van belastingheffing
zoo mogen we het toch zien, zooals het nu gaatbij
een dergelijke bedrijfspolitiek is dit een onnatuurlijke
belastingheffing dan mocht men van het college ver
wachten, dat het ter dege rekening hield met die be
zwaren. Ik heb mij het vorig jaar daarvan los gemaakt
en heb toen gezegd, als het college niet met verlaging
kwam, dat ik dan genoodzaakt zou zijn met voorstellen
te komen, ook al zou het college niet voldoende aan
dacht hebben geschonken aan de bezwaren, die daaruit
voor de begrooting zouden ontstaan.
Wij staan nu weer voor dezelfde zaak als voor 3 en
4 jaar en het college blijft ook nu achterwege. Het een
met het ander vind ik geen vrijheid om dit jaar wéér
met het college mee te gaan. En als men spreekt van
een sociale tendenz, ben ik van meening, dat die op dit
stuk van zaken afwezig is; dit schreit tegen alle goede,
sociale bedoelingen in. En het wil mij voorkomen, als
men in dit stuk van zaken iets doet, wat niet te ver
dedigen is, dat men bij mij het zwaartepunt niet moet
leggen, dat ik per se een dekking moet aangeven. Ik kan
mij, wat die zaak betreft, aansluiten bij de heeren
Feitsma en Terpstra; wij zijn, als de Raad er in wil
meegaan om het enkel tarief met 5 cent te verlagen,
zeer wel bereid om andere posten ter compensatie aan
te geven. Het eene houdt verband met het andere. Wij
hebben ons voorstel zoo gedaan, dat het mogelijk is,
ook in verband met de verschillende bezuinigingen, die
door de vorige sprekers zijn aangegeven, dat Burge
meester en Wethouders ruimschoots de gelegenheid
zullen hebben om zich daarbij aan te passen en dus in
de gelegenheid zullen zijn om die verlaging te verwe
zenlijken en daarmee de billijkheid te betrachten. Wij
geven in ons voorstel in overweging niet om de ver
laging van den stroomprijs nü te doen ingaan, maar op
1 Juli a.s., waardoor het college ruimte heeft om zich
hier volledig in te werken. Op deze manier meenden
wij, dat wat wij voorstellen mogelijk is.
Voorloopig wil ik het hierbij laten. Ik ben benieuwd