52
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Februari 1933.
maal niet ingaan, alleen wil ik daarover dit zeggen
en ik zal mij daarbij zeer voorzichtig uitdrukken dat
ik meen dat er van de zijde van den Frieschen Bond
van Schilderspatroons allerzonderlingste manipulaties
hebben plaats gehad.
Maar ondanks de rapporten, die ook bij dit schrijven
zijn gevoegd, van de zijde van den Directeur van Ge
meentewerken, meen ik toch, dat er bepaalde feiten en
dingen in deze zaak zijn, waarop thans nog niet het
volle licht valt, zoodat naar mijn meening, als men deze
heele zaak bekijkt, er ondanks die rapporten nog open
vragen blijven, waarover ik graag zou willen dat bij
deze heele geschiedenis het volle licht zou vallen.
Ik wil voorop stellen, dat ik ten opzichte van deze
zaak heelemaal en absoluut onpartijdig sta en ook zou
willen blijven staan. Ik heb zoopas gesproken van aller
zonderlingste manipulaties, die van de zijde van den
Frieschen Bond van Schilderspatroons hebben plaats
gehad en het zou m. i. best kunnen zijn, als deze zaak
in alle onderdeelen is onderzocht en afgewikkeld, dat
de zaak er waarschijnlijk nog ongunstiger voor komt
te staan voor de schilderspatroons dan op het oogen-
blik het geval is. Dat zou best kunnen zijn, maar ik
maak mij daar los van, ik trek mij daar niets van aan.
Te dien einde hebben wij in onzen kring overwogen
of het niet mogelijk zou zijn, dat uit den Raad een com
missie werd benoemd, die deze zaak en de geheele ont
wikkeling daarvan in alle onderdeelen nog eens aan
een onderzoek zou onderwerpen. Wij stellen ons voor
dat dit dan op deze wijze zou kunnen geschieden, dat
er een commissie van 5 personen werd benoemd, waar
door alle fracties daarin vertegenwoordiging zouden
kunnen vinden, terwijl de commissie verder ook nog
zou kunnen worden aangevuld van de zijde van Bur
gemeester en Wethouders; wij denken daarbij aan de
functie van voorzitter van de commissie in de persoon
van den wethouder, wien deze materie aangaat. Ik heb
dan ook de eer in verband hiermede het volgende voor
stel in te dienen
,,ïn verband met een van wege den Frieschen Bond
van Schilderspatroons ingekomen adres stelt onder-
geteekende voor om uit den Raad een commissie van
vijf personen te benoemen, welke een onderzoek zal
instellen naar de algeheele afwikkeling van de in
bovenvermeld adres bedoelde zaak, en van dit on
derzoek rapport zal uitbrengen aan den Raad."
De heer IJtsma: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil even
mijn stem motiveeren en zeggen, waarom ik tegen het
voorstel van den heer Wiersma ben. Ik meen dat deze
zaak ambtelijk is voorbereid en nu kan men dat vol
doende of onvoldoende vinden, maar het betreft hier
een schrijven van een combinatie van ondernemers, die
met elkaar er op gesteld waren dat een door hen uit
gedachte wijze van werken door ons werd aangenomen
en ik geloof, dat er te allen tijde wel een weg voor te
vinden is om te trachten dat te bereiken. Als men dan
bij deze bijzondere zaak daar bepaalde manipulaties
achter wil zoeken, dan weet ik niet wat de heer
Wiersma daarmee bedoelt, want dat zou dan uit de
stukken moeten blijken. Ik meen dat deze menschen zich
in de toekomst wel tot Burgemeester en Wethouders
kunnen wenden of tot den betrokken wethouder en dat
daar niet een commissie bij behoeft te worden betrok
ken. Daarom zal ik tegen dit voorstel stemmen.
De Voorzitter: Wordt het voorstel van den heer
Wiersma ondersteund?
De heer Terpstra: Ja, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders hebben
natuurlijk over dit voorstel geen overleg kunnen plegen,
maar persoonlijk zou ik er dit wel van willen zeggen.
Is dit eigenlijk wel een zaak om daarvoor een commissie
te benoemen en wat is het groote belang, dat er bij be
trokken is om over deze zaak een uitspraak te krijgen
van een commissie van 5 personen, zooals door den heer
Wiersma is voorgesteld? Over deze zaak zijn hier toch
eenige brieven van den Directeur van Gemeentewerken,
waarin precies is aangegeven hoe de zaak geloopen is
en het laatste schrijven van den Frieschen Bond van
Schilderspatroons, dat, zooals de heer Wiersma op
merkt, de heer Floekstra geschreven heeft, berust eigen
lijk op een interruptie van wethouder De Boer in den
Raad en is daarop gebaseerd; het laatste stuk gaat dus
niet zoozeer tegen de zaak zelf dan wel tegen bedoelde
interruptie van wethouder De Boer. Bovendien is, eer
lijk gezegd, deze zaak zoo langzamerhand al heel lang
geleden; ik heb hier een brief van den Directeur van
20 April 1932 en misschien zijn er nog wel oudere stuk
ken; de zaak is dus al zoo lang geleden, dat het voor
mij de vraag is of het ooit mogelijk zal zijn om er nu
nog precies uit te komen. Als er nu nog kwestie van
was, dat het belang van de gemeente hiermee gediend
was, dan was het nog wat anders, maar ik zie dit eigen
lijk meer als een kwestie, wie nu eigenlijk in dezen gelijk
heeft. De gemeente is echter bij een dergelijk onderzoek
niet gebaathet verfwerk is al lang klaar en dat is
uitstekend gebeurd, zooals ik deze week toevallig nog
van den Directeur van Gemeentewerken heb gehoord.
Het belang van de gemeente is dus niet met een der
gelijk onderzoek gediend, maar het is alleen een uit-
zoekerij, wie ten slotte op dit moment gelijk heeft en nu
de zaak al zoo lang is geleden en men bij een eventueel
onderzoek vrijwel zou moeten afgaan op datgene, wat
de betrokkenen nog kunnen vertellen, van de bespre
kingen, die indertijd zijn gevoerd, om zoodoende te
weten te komen hoe de toedracht is geweest, meen ik,
al wil ik niet direct zeggen dat de resultaten slecht
zullen zijn, dat wij dan toch zullen moeten twijfelen, of
de zaak zich precies zoo heeft toegedragen als het on
derzoek zou uitwijzen. Ik zie dan ook het nut van het
instellen van een dergelijke commissie niet in.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, nog een
enkel woord. De heer IJtsma heeft iets gezegd in ver
band met het feit, dat ik heb gesproken van allerzon
derlingste manipulaties, die er hebben plaats gehad.
Maar ik heb mij aldus uitgedrukt, ik heb gezegd: ik zal
mij zeer voorzichtig uitdrukken, maar ik meen dat er
van de zijde van den Frieschen Bond van Schilders-
patroons allerzonderlingste manipulaties hebben plaats
gehad bij de ontwikkeling van deze zaak; scherper wil
ik mij ten opzichte daarvan niet uitdrukken. Ik heb niets
anders gezegd, ook niet aan het adres van anderen,
maar ik heb dat alleen gezegd aan het adres van den
Frieschen Bond van Schilderspatroons en wel naar aan
leiding van de desbetreffende stukken van den Direc
teur der Gemeentewerken.
Die menschen kunnen zich wel tot Burgemeester en
Wethouders wenden, heeft de heer IJtsma gezegd, en
het is inderdaad waar dat men dit wel zou kunnen doen,
maar zij hebben zich nu tot den Raad gewend. En ik
heb bij de toelichting van mijn voorstel gezegd, dat ik
het op prijs zou stellen, als men van de zijde van Bur
gemeester en Wethouders ook in een eventueele com
missie vertegenwoordigd zou zijn, zoodat ook wat de
heer IJtsma zegt bezwaren zijn, die naar mijn meening
niet zwaar kunnen wegen, omdat ook het college in de
commissie vertegenwoordigd zou kunnen zijn.
Mijnheer de Voorzitter, U hebt gevraagd wat het
groote belang is, dat in deze zaak zit. Ja, mijnheer de
Voorzitter, er zit tóch nog wel eenig belang in, dunkt
mij. Ik heb zoopas gezegd dat, indien er een uitgebreid
onderzoek plaats heeft, naar mijn meening de zaak er
voor den betrokken Bond van Friesche Schilderspa
troons nog wel eens ongunstiger voor zou kunnen ko
men te staan dan zij op het oogenblik voor dien bond
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Februari 1933. 53
lijkt, maar het zou kunnen zijn, mijnheer de Voorzitter,
dat te eeniger tijd het Gemeentebestuur toch weer in
aanraking kwam met den Frieschen Bond, zoodat een
volledig onderzoek naar mijn meening wel zeer ge-
wenscht is. Vooral als ik het uitvoerig rapport van den
Directeur volg, blijven er voor mij nog puzzles in deze
zaak en vragen, die niet volledig tot oplossing zijn
gekomen.
Ik weet zeer wel, dat dit schrijven van den Frieschen
Bond, dat op het oogenblik in portefeuille is, eigenlijk
berust op een interruptie, die door den betrokken wet
houder is geplaatst, maar ik heb de betrekkelijke inter
ruptie hier buiten gelaten. Deze wordt wel aangehaald
in dit schrijven, maar daar gaat het bij mij absoluut niet
om; ik spreek er ook niet over of die interruptie terecht
of ten onrechte was, maar ik grijp alleen deze gelegen
heid aan om, als het mogelijk is, de afwikkeling van
deze geheele geschiedenis nog eens onder de loupe te
nemen en dan geloof ik naar aanleiding van de des
betreffende stukken, dat er dingen te voorschijn zullen
komen, die ons op het oogenblik nog niet bekend zijn.
Dat zou althans best kunnen zijn.
Wie in zake die interruptie gelijk heeft, daar gaat
het hier bij mij niet om, maar het gaat er wèl om, dat
ik er inderdaad voor de gemeente een belang in gelegen
acht om het verloop van de geheele zaak aan een uit
gebreid onderzoek te onderwerpen.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp
er eigenlijk niets van. Dat zal natuurlijk wel aan mij
liggen, maar wanneer wij hier op die manier doorgaan,
dan krijgen we hier natuurlijk den volgenden keer een
adres naar aanleiding van de uitdrukkingen, die door
den voorsteller worden gebruikt, waar hij spreekt van
allerzonderlingste manipulaties van de zijde van den
Bond van Schilderspatroons en waar hij de verwachting
uitspreekt, dat bij een nader onderzoek deze partij nog
wel eens in een ongunstiger licht zal kunnen komen te
staan. Waar blijven wij dan op die manier?
De heer Wiersma motiveert zijn voorstel met te zeg
gen, dat er nog open vragen zijn en dat het wel degelijk
zou kunnen zijn dat een onderzoek in het belang van
de gemeente is, maar welke die open vragen zijn, daar
spreekt hij met geen woord van en waar dat gemeente
belang ligt, heb ik ook met geen enkel woord van hem
gehoord. Hij heeft hier overigens duidelijk genoeg naar
voren gebracht, dat hij hier niet als vriend van adres
santen heeft gesproken en dat wil ik als zoodanig graag
in hem prijzen, maar ik heb van hem geen enkele moti
veering gehoord, welk belang van de gemeente hierbij
is betrokken en wij hadden, nadat wij die voorspelling
van hem hebben gehoord, dan toch wel iets daaromtrent
van hem mogen verwachten. Ten opzichte van het
eenige argument, dat de heer Wiersma voor zijn voor
stel heeft aangevoerd, zou ik willen zeggen, dat wij
toch wel van Burgemeester en Wethouders mogen ver
wachten, dat zij in het vervolg wel op hun qui vive
zullen zijn, wanneer zij weer in verbinding mochten
komen met den Frieschen Bond van Schilderspatroons;
als dat de bedoeling is van het voorstel van den heer
Wiersma, dan meen ik dat hij daarmee een open deur
heeft ingetrapt, omdat wij mogen aannemen, dat die
voorzichtigheid wel bij Burgemeester en Wethouders
aanwezig is. Als de heer Wiersma dan ook niet duide
lijker kan aantoonen welke open vragen er nog zijn en
waarom het een belang van de gemeente geacht moet
worden dat deze zaak door een commissie wordt onder
zocht, dan spijt het mij wel, maar dan kan ik niet voor
zijn voorstel stemmen, want dan vind ik den arbeid, die
aan een dergelijk onderzoek zou worden besteed, on-
noodig en onjuist.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou over
deze zaak nog een opmerking willen maken. In dit adres
staat iets over een interruptie, maar met het woord
interruptie bedoelt men hier bepaald iets anders te zeg
gen. Voor zoover ik het mij uit de stukken heb kunnen
eigen maken, heb ik er dit van begrepen. Ik heb destijds
de vraag gesteld en op het antwoord daarop ziet
het woord, interruptie of de begrooting door de
Friesche Schilderspatroonsvereeniging was gemaakt in
overleg met of met goedkeuring van Gemeentewerken
en daarop is toen door wethouder De Boer ge
antwoord: neen, dat is niet zoo en hij haalde daar toen
nog dat schrijven van den Directeur van 20 April 1932
bij aan. Daarop ziet het woord interruptie in dit adres
en men bedoelt daarin te zeggen, dat het niet waar is,
wat de heer De Boer heeft gezegd. Men drukt zich
alleen een beetje ongelukkig uit, zooals wel meer ge
beurt, maar men bedoelt te zeggen, dat het opmaken van
de begrooting wèl met medewerking van Gemeente
werken is gebeurd.
Wat het belang van deze zaak betreft, het gaat hier
eigenlijk niet zoozeer om het belang van de Schilders-
vereeniging of om het belang van de gemeente, maar
feitelijk gaat het hier om deze zaak zal in het vervolg
bij uitvoering van schilderwerk van een particuliere
vereeniging gebruik gemaakt worden of zal dat werk
dan door de gemeente zelf worden gedaan
De heer Muller: Dat is heelemaal niet in 't geding
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Wiersma wordt met 16
tegen 8 stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren Feitsma, Wiersma, Het-
tinga, Terpstra, Buiel, Stobbe, Van der Schoot en
Hofstra.
Tegen stemmen: de heeren Ritmeester, IJtsma, mevr.
Van Dijk'—Smit, de heeren Balk, Hoogland, Botke,
Muller, Van Kollem, Vromen, Koopal, Westra, Van
der Meulen, B. Molenaar. Oosterhoff, Hooiring en De
Boer.
Het adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
adres van A. Allema en andere bewoners van
panden aan den Poppeweg, waarbij wordt aangedron
gen op herverhuring van de zathe en landen aan dien
weg aan den tegenwoordigen huurder R. Jurna.
Op verzoek van den Voorzitter doet de Secretaris
voorlezing van dit adres. Het zal worden behandeld bij
punt 8 der agenda.
2. Benoeming van een lid der Commissie van Toe
zicht op het Middelbaar Onderwijswegens periodieke
aftreding van mevrouw J. AXV. Leignes Bakhoven
Wolters.
De aanbeveling der Commissie luidt als volgt
1. mevrouw J. A. W. Leignes Bakhoven—Wolters;
2. P. J. Hissink—Boissevain, Emmakade
96a;
3. E. C. Kummer—Van der Zee, Emma
kade 59.
De heeren Oosterhoff en B. Molenaar vormen het
stembureau.
Benoemd wordt mevrouw J. A. W. Leignes Bak
hovenWolters met 23 stemmen. Op mevrouw E. C.
Kummer—Van der Zee wordt 1 stem uitgebracht.
3. Benoeming van leden en plaatsvervangende leden
in de stembureaux voor de verkiezing van leden van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal.