78 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933.
leden der commissie van toezicht op den Dienst der
Arbeidsbemiddeling werden benoemd voor den tijd van
3 jaren. Een benoemingsduur voor deze leden staat
echter in deze verordening niet, de leden worden dus
slechts eens en dan voor hun leven benoemd. Wat is
de reden, dat het systeem, om de benoeming te beper
ken tot een aantal jaren, is vervallen
De Voorzitter: Welk artikel is dat?
De heer Vromen: In het oude art. 2 van de veror
dening van 1922 staat, dat de benoeming geschiedt voor
3 jaren en hier staat dat de benoeming geschiedt, zonder
dat er een tijdsduur bij is genoemd: dus deze geschiedt
dan voor het geheele leven of tot het bedanken, niet
waar? Nu zal daar wel een grond voor zijn en ik ben
daar ook niet zonder meer op tegen, maar ik zou de
reden hiervan wel willen weten, want het is ook niet
op grond van de wet gebeurd, voor zoover ik heb kun
nen zien
De heer Van Kollem: Dat staat in art. 14.
De heer Vromen: O ja, dat heb ik over het hoofd
gezien; daar staat dat de benoeming geschiedt voor
4 jaren, dus er is 1 jaar bij gekomen. Dan is die op
merking vervallen.
In art. 8 van de nieuwe verordening staat
,,De benoeming van het verder aan den dienst te
verbinden personeel geschiedt door Burgemeester en
Wethouders. Zij stellen voor dit personeel een in
structie vast, welke zij eveneens aan den Raad mede-
deelen."
In art. 3 van de oude verordening stond dat ook, maar
daar was uitdrukkelijk bij gestipuleerd, dat de formatie
van het personeel, dus het aantal en de rangen, door
den Raad werd vastgesteld. Dat is dus nu eigenlijk ver
vallen, tenzij men zegt, dat de Raad er toch eerst het
geld voor voteeren moet, omdat er anders toch geen
benoeming kan plaats hebben. Als dat de bedoeling is,
kan ik er mij wel mee vereenigen, want dan is dat een
overbodige bepaling.
Meer opmerkingen heb ik niet, behalve dat in art. 5
van de vorige verordening ook niet stond dat de com
missieleden presentiegeld ontvingen.
De Voorzitter: Ik wil even kort antwoorden. De heer
Vromen heeft van het nieuwe art. 3 gezegd dat dit zeer
ruim is gesteld en inderdaad, als men dat zoo leest, zou
men kunnen zeggen, dat daarbij alles is onder te bren
gen. Dat is echter de bedoeling niet. Er staat
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd aan
den dienst werkzaamheden, niet vermeld in artikel 2,
op te dragen."
M. a. w., zoo zegt de heer Vromen, zouden Burge
meester en Wethouders dus aan den dienst alles kunnen
opdragen. In art. 1sub c, van de oude verordening
staat iets anders, n.l. het verzamelen van statistische
gegevens, enz. Nu behoort het verzamelen van statis
tische gegevens onder den gewonen dienst, maar art. 3
van de nieuwe verordening slaat voornamelijk op de
steunregeling en de werkverschaffing, terwijl er moge
lijk in de toekomst nog eens iets dergelijks naar voren
zou kunnen komen, wat automatisch bij dezen dienst
thuis hoort en waarvoor dan voor Burgemeester en
Wethouders de mogelijkheid moet bestaan om het daar
onder te brengen. Burgemeester en Wethouders zijn
dus niet van plan om van hun bevoegdheid gebruik te
maken, door daar dingen bij onder te brengen, die er
niet thuis hooren; het gaat hier alleen om de steunre
geling en de werkverschaffing en dingen, die daarmee
verband houden.
Wat betreft het terugbrengen van den leeftijd van
25 jaren op 23 jaren, kan ik mededeelen, dat Burge
meester en Wethouders grootendeels ik meen dat
wij dat ook in de toelichting gezegd hebben het
model gevolgd heben, dat ons, zij het niet rechtstreeks
door het Rijk, dan toch door een Rijksdienst is toege
stuurd. Wij meenden dat wij dit model moesten volgen,
dat aan elke arbeidsbeurs is toegezonden, opdat de ver
ordeningen zooveel mogelijk gelijk zouden worden en
vandaar, dat hier de leeftijd van 25 jaren in 23 jaren is
veranderd. Daarvan is niet precies de reden aange
geven, maar wij hebben ons zooveel mogelijk aan het
model gehouden.
Bij art. 8 sprak de heer Vromen over de formatie en
hij heeft in zooverre gelijk, dat daar op het oogenblik
in de bestaande verordening iets meer van staat. Maar
waar de Salarisverordening reeds aangeeft hoeveel per
soneel er bij de Arbeidsbeurs mag zijn, meenen Burge
meester en Wethouders dat er geen bezwaar kan zijn
tegen de voorgestelde redactie, omdat Burgemeester en
Wethouders toch niet tot benoeming kunnen overgaan,
zonder dat daarvoor door den Raad het geld is gevo
teerd. Hoevéél ambtenaren er kunnen worden aan
gesteld, staat in de eerste plaats in de Salarisverorde
ning en in de tweede plaats moet de Raad hiervoor bij
de begrooting toch het geld voteeren.
Wat de kwestie betreft van de 1.presentiegeld,
dat staat op het oogenblik in het huishoudelijk regle
ment.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou een
vraag willen doen. Ik wilde graag weten door wie de
leden van de commissies, bedoeld in de artikelen 11 en
13, worden benoemd. Ik heb dat nergens kunnen vinden.
De heer Vromen: Door den Raad volgens de Wet.
De heer Buiel: Daar staat het ook niet in.
De Voorzitter: Art. 13 van de Wet zegt, dat de voor
zitter en de leden door den Gemeenteraad worden
benoemd, geschorst en ontslagen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
20. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders
op het verzoek van het bestuur der „Arbeiders-Avond
scholen" om vrijstelling van de betaling der vergoeding
voor het gebruik van gemeentelijke schoollokalen.
Dit praeadvies luidt als volgt
In Uwe vergadering van 31 Januari j.l. werd om
praeadvies in onze handen gesteld een verzoek van het
Bestuur van de Arbeiders-Avondscholen", alhier, om
vrijstelling van de betaling der vergoeding voor het
gebruik van gemeentelijke schoollokalen. Volgens de
toelichting is het de bedoeling van adressant cursussen
te doen geven om het tekort aan ontwikkeling bij de
economisch zwakken aan te vullen.
Ingevolge artikel 2 der verordening tot het heffen
eener vergoeding voor het gebruik van schoollokalen
voor particuliere lessen is voor vereenigingen, die ten
doel hebben kosteloos of tegen een geringe retributie
onderwijs aan on- en minvermogenden te geven, de
helft van de vergoeding, bedoeld in artikel 1 onder A
der verordening (zie gemeenteblad 1920 no. 12) ver
schuldigd. Aan Burgemeester en Wethouders staat de
beoordeeling, of de vereeniging in deze termen valt.
Is er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders
aanleiding om ten behoeve der vereeniging den gebrui
ker geheel van de hiervoor genoemde vergoeding vrij
te stellen, dan doen zij een daartoe strekkend voorstel
aan den Gemeenteraad.
Uit de overgelegde stukken blijkt, dat de „Arbeiders-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933. 79
Avondscholen" zijn gesticht door het „Instituut voor
Arbeiders-Ontwikkeling", terwijl elke school plaatselijk
een eigen bestuur heeft, zoodat overeenkomstig het
voorschrift der verordening de vergunning voor het
gebruik der lokalen strekt ten behoeve eener vereeni
ging. Voorts wordt voldaan aan den eisch, dat het
onderwijs kosteloos of tegen geringe retributie moet
worden gegeven, aangezien het schoolgeld 0.15 a
0.20 per week bedraagt, waarvoor ook leermiddelen
worden verstrekt, terwijl bij onderzoek is gebleken, dat
het onderwijs voornamelijk aan on- en minvermogenden
wordt gegeven.
Op grond van de overgelegde stukken is de meer
derheid van ons College van oordeel, dat in dit geval
aanleiding bestaat tot geheele vrijstelling van de ver
goeding, bedoeld in artikel 1 onder A der verordening,
zoodat adressant alleen de vergoeding voor het schoon
maken (artikel 1 sub B) zal zijn verschuldigd: de min
derheid is echter van meening, dat met vrijstelling van
de helft der vergoeding moet worden volstaan.
Wij geven U derhalve in overweging
I. het Bestuur van de „Arbeiders-Avondscholen",
alhier, tot 1 Augustus 1933 geheel vrij te stellen van de
vergoeding, vermeld in artikel 1 onder A der veror
dening tot het heffen eener vergoeding voor het gebruik
van schoollokalen voor particuliere lessen, voor het
gebruik van twee schoollokalen ten behoeve van door
adressant te geven cursussen:
II. Burgemeester en Wethouders te machtigen, om.
indien wederom door het Bestuur der „Arbeiders-
Avondscholen" een gelijk verzoek mocht worden ge
daan, twee lokalen in gebruik te geven tegen de ver
goeding, vermeld in art. 1 sub B der aangehaalde
verordening.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Voor en
aleer ik tot behandeling van het eigenlijke punt overga,
zou ik graag een vraag willen stellen. In het Gemeente
verslag over 1930 komt deze zinsnede voor, dat bij een
eventueele aanvraag voor het gebruik van schoollokalen
door de Commissie van Toezicht op het Lager Onder
wijs daarover geoordeeld moet worden en dat men dus
bij die commissie zijn licht moet gaan opsteken. Nu
weet ik het niet, maar toen ik de stukken heb gezien,
ontbrak het advies van die commissie, als het al is ge
vraagd. Dat is de vraag, die ik graag vooraf zou willen
stellen.
Dan, mijnheer de Voorzitter, in de tweede plaats,
geloof ik, dat als aan het voorstel van de meerderheid
van het college zou of zelfs aan dat van de minderheid
zal worden voldaan, wij ons op een zeer gevaarlijken
weg begeven, een weg, dien ik niet graag zou willen
betreden. Waarom niet? Omdat het op mij den indruk
maakt, dat wij dan politieke overwegingen zullen moeten
laten gelden. En waar dat in den Gemeenteraad zooveel j
mogelijk moet worden geëlimineerd, zou ik ernstig en
beleefd in overweging willen geven om aan dit verzoek
niet te voldoen.
Wat is toch het geval? Wij zitten op het oogenblik
voor het geval, dat de Vereeniging voor Arbeidsont-
wikkeling, die deze schoollokalen aanvraagt, zich gaat
baseeren, duidelijk of minder duidelijk, op de vraag en
waaraan het antwoord wordt verbonden, dat hier
onderwijs wordt gegeven. Ik meen dat dit niet het geval
is. Het is het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling en
dus niet voor onderwijs. Het is een bekend feit
het spijt mij dat 'ik dat hier moet zeggen dat dit
instituut langzamerhand het is door deskundigen van
die zijde erkend geworden een instituut wordt met
een bepaalde politieke strekking. Zelfs op het laatst
gehouden congres en zelfs in het laatst verschenen
verslag van de S. D. A. P. in Friesland wordt duidelijk
vermeld, dat het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling
een af deeling is van de partij. Dat wordt niet door mij
beweerd, maar dat wordt door de betrokkenen zélf be
weerd en ik mag dus als volkomen juist aanhalen, dat
het is een vereeniging met een politieke strekking. En
juist omdat het dat is, mogen wij aan dit verzoek niet
voldoen, want dan gaan wij een zeer verkeerden weg op.
Wanneer door de meerderheid van den Raad straks
zal worden toegestaan, op welke voorwaarden dan ook,
dat schoollokalen voor dergelijke ontwikkeling mogen
worden gebruikt, hetzij gratis of half gratis, dan ligt
daarin opgesloten, dat elke politieke partij straks met
een dergelijke aanvraag kan komen en dan zal blijken,
dat wij zeer waarschijnlijk geen schoollokalen genoeg
hebben om aan alle aanvragen te voldoen. Want na
tuurlijk mag ik veronderstellen, dat de groep, door mij
bedoeld, dan van de leer zal uitgaan: gelijke monniken,
gelijke kappen, dus dat zij daar dan ook voor zal
stemmen, evenals zij dat hier ook zal doen. Ik heb er
althans eenigen grond voor om dat te denken, ik mag
daar niet aan twijfelen, maar aan den anderen kant
wordt die groep daardoor in een richting gedreven,
dat het gezond verstand daar niet zoo degelijk meer
zal heerschen.
Hoe het ook zij, ik meen te moeten waarschuwen om
dien nieuwen weg op te gaan.
Bovendien geloof ik ook ik spreek uit de practijk
dat ook op hygiënische gronden dergelijke school
lokalen voor dergelijke zaken niet moeten worden in
gebruik gegeven. Ik spreek uit ervaring; het zijn hier
geen kinderen, waarbij ontwikkeling moeten worden
aangebracht, maar groote menschen en dientengevolge
zal bij dergelijke personen, zooals meestal gebeurt, zich
dit verschijnsel vertoonen, dat men daar stevig zal gaan
rooken ik noem maar iets en dientengevolge
kunnen ten minste de lokalen voor de kinderen verpest
worden. Dat alleen zou al voldoende zijn om de lokalen
te weigeren, maar mijn hoofdreden is die, welke ik
voorop heb gesteld: wij moeten dien weg niet op, omdat
het een verkeerde weg is, die consequenties mee zal
voeren. En om die consequenties te vermijden, doen wij
wijs en tegelijk verstandig, zoo zie ik de zaak, om noch
aan het idee van de meerderheid van het college, noch
aan dat van de minderheid, al komt dat op het oogen
blik niet ter sprake, te voldoen.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. Naar
aanleiding van dit praeadvies zou ik graag een paar
vragen willen stellen. Wij hebben hier te doen met
een praeadvies, dat niet unaniem door het geheele col
lege wordt uitgebracht, maar er is een voorstel van de
minderheid en een van de meerderheid. De meerderheid
baseert het voorstel, dat zij doet, moet dat althans
baseeren, op de overweging, dat er bijzondere omstan
digheden zijn, die aanleiding geven om het lichaam, dat
de schoollokalen aanvraagt, geheel vrij te stellen en de
minderheid moet haar voorstel doen op grond van de
overweging, dat het hier onderwijs is, dat aan on- en
minvermogenden wordt gegeven. Ik vind echter voor
geen een van beide voorstellen de gronden in het prae
advies aangegeven; er staat niet in dat er onderwijs
aan on- en minvermogenden wordt gegeven, de grond,
waarop de minderheid haar voorstel moet baseeren en
er staat ook niet in dat er bijzondere omstandigheden
aanwezig zijn, welke aanleiding kunnen geven tot vrij
stelling voor het gebruik van schoollokalen, Ik zou nu
graag het motief willen hooren van de minderheid en
ook dat van de meerderheid. Of heeft zich bij Burge
meester en Wethouders de meening gevestigd, dat men
de schoollokalen voor half geld kan afstaan aan ieder
die het vraagt?
De Voorzitter: Ik zal in dezen niet de verdediging
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders op
mij nemen, omdat ik persoonlijk tot de minderheid van
het college behoor en naar mijn oordeel en dat van een
van mijn medeleden er hier wél sprake van is dat de
lokalen in gebruik kunnen worden afgestaan, maar dan