80 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933. voor den halven prijs. M. a. w. zou de minderheid van het college dus datgene, wat volgt uit het eerste lid van art. 2 van de verordening van 1908, willen doen, maar de meerderheid van het college meende, dat de aan vrager hier geheel moest worden vrijgesteld en dus moest het college natuurlijk dat voorstel aan den Raad doen. De zaak is als volgt. Er is een verordening, waarbij de Raad zelf heeft geregeld wat men moet betalen voor het gebruik van schoollokalen. Meenen Burgemeester en Wethouders dat de vergunning ten behoeve van vereenigingen moet worden gegeven, die ten doel hebben kosteloos of tegen een geringe retributie onder wijs aan on- of minvermogenden te geven, dan kunnen Burgemeester en Wethouders de lokalen voor den halven prijs in gebruik geven. Verder staat er in het laatste lid van dat artikel en dat is niet geheel in overeenstemming met hetgeen de heer Oosterhoff zegt, die meent dat daarvoor bijzondere omstandigheden aan wezig moeten zijn „Is er naar het oordeel van Burgemeester en Wet houders aanleiding om ten behoeve der vereeniging den gebruiker geheel van de in art. 1 onder A ver melde vergoeding vrij te stellen, dan doen zij een daartoe strekkend voorstel aan den Gemeenteraad." Dus als daar naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders aanleiding toe is, dan wordt dat voorstel gedaan. Nu ben ik in dit geval eigenlijk tegen een algeheele vrijstelling en wel op dezen grond. De eerste zaak, die hier moet voorgaan, wordt genoemd in het eerste lid van art. 2. waar staat dat de vereeniging ten doel moet hebben kosteloos of tegen een geringe retributie onder wijs te geven. Er zijn dus in art. 2, eerste lid, verschil lende eischen genoemd, waaraan de vereeniging moet voldoen, opdat Burgemeester en Wethouders de macht- zullen hebben om de lokalen tegen de helft van de door den Raad vastgestelde som uit te geven. In de eerste plaats moet dus kosteloos of tegen een geringe retributie onderwijs worden gegeven en dus moet ook eerst vast staan dat er inderdaad onderwijs wordt gegeven. Nu hebben wij, d. w. z. het geheele college, aangenomen, dat hier van het geven van onderwijs kan worden gesproken. Ik geef toe, dat de stoot hieraan is gegeven I door het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling, maar ten slotte gaat de zaak uit van de vereeniging ,,Arbei- j ders-Avondscholen en men mag toch aannemen, als een vereeniging zich zoo noemt, dat het ook de be- doeling is om gewoon onderwijs te geven. Hoever zich dat onderwijs zal uitstrekken, weet ik niet precies, en welke vakken er zullen worden gegeven, weet ik ook niet; ik geloof wel dat er aardrijkskunde, geschiedenis, kennis der natuur en staatsrecht zal worden gegeven, dus daar is geen kwestie over, dat is inderdaad j onderwijs. Verder moet het onderwijs kosteloos of tegen een j geringe retributie worden gegeven. Men kan ook zeggen i dat dit zoo is, omdat er een schoolgeld zal worden I geheven dat staat ook in het voorstel van on- geveer 15 a 20 cent per week. Men kan dus zeggen dat dit een betrekkelijk geringe retributie is. Als wij nu een financieele berekening van deze zaak opzetten, dan blijkt, dat deze vereeniging zal moeten betalen voor een half jaar d. w. z. voor het winter halfjaar, dat het duurste is volgens de verordening en bij een gebruik per week van een avond twee lokalen en een avond één lokaal, van kwart voor acht tot tien uur, waarbij wij dan, als wij het billijk berekenen, een gebruik van 7 uren per week rekenen, een bedrag van 337.50. Dat is dan n.l. berekend naar een prijs van 2.25 per maand per uur en per lokaal en een vaste vergoeding voor het schoonmaken der lokalen, welke laatste vergoeding ook zelfs nog moet worden betaald, als de lokalen gratis in gebruik worden afge staan of wanneer men den halven prijs moet betalen; die vergoeding is dan dus toch even goed verschuldigd. Ik kom dus op deze wijze tot een kostenbedrag van 337.50. Als ik nu optel het aantal leerlingen, dan kom ik tot een aantal van 62 en wanneer wij nu rekenen dat die ieder 20 cent per week betalen, dan kom ik voor een half jaar of 26 weken tot een schoolgeld van 322.40, terwijl de onkosten zijn 337.50. Ik geef toe. het schoolgeld dekt dan dus niet volkomen de kosten van de lokalen. Als men nu meent dat een schoolgeld van 20 cent te hoog is, laten wij het dan maar eens op 10 cent stellen, dan komen wij op een bedrag van 161.20. Geeft men dan aan de vereeniging de school lokalen in gebruik voor den halven prijs, dan moet deze betalen 141.75 4- ƒ54.— vergoeding voor schoon maken 195.75. Ik geef toe dat ook dan met een gemiddeld schoolgeld van 10 cent per week per persoon de onkosten niet kunnen worden gedekt, maar als men ook maar iets hooger gaat dan 10 cent per week, zou men toch met het schoolgeld de kosten van den halven prijs kunnen dekken. De verordening stelt echter nog méér eischen dan dat het onderwijs kosteloos of tegen een geringe retributie moet worden gegeven; het moet ook aan on- of min vermogenden worden gegeven, willen Burgemeester en Wethouders aan het laten betalen van den halven prijs kunnen voldoen. Ik zal hier niet over de verschillende inkomens sprekenik geef toe, dat vermoedelijk die inkomens ook wel iets lager zullen zijn in dezen misère tijd dan de vorige aanslag; verder zijn er ook personen bij, die aan de cursussen deelnemen, waarvan men kan zeggen, dat zij behooren tot de on- en minvermogenden en er zijn er ook bij, die niet aangeslagen zijn. Wanneer wij ze dus door elkaar rekenen, kunnen wij wel tot de conclusie komen, dat wij degenen, die aan dezen cursus deelnemen, wel tot de on- en minvermogenden mogen rekenen, maar omgekeerd behoeven wij nu aan den anderen kant ook niet zoo liberaal te zijn, dat wij zeggen: nu krijgen zij de lokalen voor niets. Dat is oorspronkelijk de bedoeling geweest, ten eerste, omdat het schoolgeld een vrij groot bedrag van het kostenbedrag opbrengt en ten tweede, omdat men er eenigszins aan mag twij felen dat het allen on- of minvermogenden zijn, omdat er toch ook anderen bij zijn, die daar niet bij hooren en voor wie het dan toch wel wat op een koopje zou zijn. Daarom heeft de minderheid gezegd: dan geven we de lokalen voor den halven prijs, en zoo zijn Burgemeester en Wethouders tot een soort compromis gekomen. Wat de heer Terpstra heeft gezegd laat ik in het midden, maar dit argument is toch iets, wat het geheele college aangaat, of, omdat de aanvraag uitgaat van een bepaalde politieke partij, men deze daarom zal weigeren. Afgescheiden hiervan het gaat nu uit van een bepaalde politieke partij kan het aan den anderen kant ook uitgaan van een andere richting en als men vraagt of Burgemeester en Wethouders er dan gelijk over zullen denken, meen ik dat dit allicht het geval zal zijn. Burgemeester en Wethouders zien daar dus geen bezwaar in. De heer Terpstra heeft verder nog gesproken over de Commissie van Toezicht, maar ik geloof, dat hij zich in dat opzicht iets heeft vergist. Niet de aanvraag om het gebruik van schoollokalen gaat ter beoordeeling naar de Commissie van Toezicht, maar als er is beslist tot toewijzing van lokalen, gaat de zaak altijd naar die commissie om advies, welke lokalen daarvoor dienen te worden aangewezen. Niet de aanvraag om vrijstelling van betaling als zoodanig komt dus bij de commissie, maar de aanvraag in verband met de vraag, welke lokalen zullen worden toegewezen. De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voorzitter. Ik behoor tot de meerderheid van het college, die heeft voorgesteld om aan het Instituut voor Arbeiders-Ont wikkeling de schoollokalen, die men aanvraagt, gratis in gebruik af te staan. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933. 81 De heer Terpstra vraagt of er ook toestemming is gevraagd aan de Commisie van Toezicht. De Voor zitter heeft daar al op geantwoord; als er reeds is be sloten, dat er lokalen zullen worden beschikbaar gesteld voor een vereeniging, komt de zaak in de vergadering van de Commissie van Toezicht. Het gevraagde advies wordt meestal gegeven door den voorzitter en den secretaris van die commissie en het advies is in den regel toestemmend, als er plaats is. Het advies van de commissie lag misschien niet bij de stukken; de ver eeniging heeft de schoollokalen al in gebruik, zoodat vermoedelijk vroeger al geadviseerd is. De heer Terpstra heeft gezegd: wij zijn hier op den gevaarlijken weg, en hij bedoelt daar dan mee: omdat de aanvraag door een politieke organisatie is ingediend. Nu heeft het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling zich tot taak gesteld te bevorderen dat bij de arbeiders het tekort aan algemeene ontwikkeling wordt aangevuld en daarom tracht deze organisatie op verschillende manieren den arbeiders ontwikkeling bij te brengen. Een van die manieren nu is het instellen van Arbeiders- avondscholen. De heer Terpstra vraagt nu: wordt daar wel onderwijs gegeven? Ik weet van dichtbij, dat dit wel degelijk het geval is. Er wordt onderwijs gegeven in rekenen, Nederlandsche taal, administratieve kennis en ook in sociale kennis. Dat laatste hoort misschien een beetje sociaal, maar dat omvat onderwijs in aard rijkskunde, geschiedenis, kennis der natuur en staats recht. En ik weet van nabij, dat aan die dingen ook wordt voldaan. Ik heb het genoegen hier te kunnen mededeelen. dat mijn dochter in een plaats in de pro vincie ook onderwijs geeft aan een Arbeidersavond school en daaruit weet ik, dat dit onderwijs, dat aansluit bij het lager onderwijs, wel degelijk wordt gegeven. Het onderwijs, dat op de Arbeidersavondscholen wordt gegeven, is zoodanig, dat het aansluit bij de ontwikkeling, die op de lagere school is bijgebracht en het geeft aan de cursisten, die een jaar dezen cursus volgen, een zekere basis, waarop zij verder kunnen bouwen. Door de Arbeidersavondscholen wordt de lust bij de deelnemers aangewakkerd om zich later verder te bekwamen. De heer Terpstra heeft gezegd dat deze aanvraag is van een vereeniging met een politieke strekking en hij heeft de vrees uitgesproken, dat er verschillende poli tieke partijen met een zelfde aanvraag bij den Raad zullen komen. Ik wil wel zeggen, als van een andere zijde een aanvraag komt om schoollokalen, van gelijke strekking als van het Instituut voor Arbeiders-Ontwik keling, dus om aan on- en minvermogende arbeiders de noodige kennis bij te brengen, waardoor zij zich beter staande kunnen houden in deze maatschappij, dan zal ik er beslist voor zijn dat die vergunning wordt verleend, omdat ik dan weet, dat aan de arbeiders ken nis wordt bijgebracht, die niet is de kennis betreffende een politieke partij, maar die is de algemeene ontwik keling, die de arbeiders zoozeer noodig hebben. De heer Terpstra heeft ook gezegd, waar het geen kinderen meer zijn, die de arbeidersavondscholen be zoeken, maar groote menschen, dat er vermoedelijk wel gerookt zal worden. Ik vind dat geen groot argument, want dat onderwijs wordt gegeven door onderwijzers, pro Deo -waarvoor ik hun alle hulde breng en zij weten wel, wat er in een schoollokaal moet gebeuren. Het onderwijs wordt thans in school 2 aan de Gedempte Keizersgracht gegeven en ik kan den heer Terpstra de verzekering geven, dat daar niet zoodanig wordt ge rookt, dat het lastig is voor de kinderen, die den vol genden dag weer het lokaal bevolken. Er wordt hier zelfs al pertinent verklaard dat er niet gerookt wordt; ik ben er zelf niet geweest, maar de heer Terpstra be hoeft daar dus niet bang voor te wezen. Ik zeg dus nogmaals als antwoord op de opmerking, dat wij op den verkeerden weg zijn, omdat deze lokalen worden aangevraagd door een instituut van een zekere richting, dat, als er aanvragen komen van andere ver eenigingen. die op een ander maatschappelijk standpunt staan, maar die ook tot doel hebben de algemeene ont wikkeling van de arbeiders, wij daar dan van harte voor zullen stemmen. De heer Oosterhoff heeft gevraagd naar het stand punt van de meerderheid. Ja, mijnheer Oosterhoff, dat kan ik wel in het kort uiteenzetten. Wij meenen dat het hier een zaak van maatschappelijk nut betreft en dat zij, die aan de cursus deelnemen, beslist on- en minvermo genden zijn. Toen ik er con amore voorstemde om voor dit onderwijs die lokalen gratis af te staan, heb ik ook gedacht aan de circulaire, die de Minister op 18 No vember 1932 aan de gemeentebesturen heeft gericht en waarin hij zegt, dat de gemeentebesturen alle pogingen in het werk moeten stellen om den werkloozen arbeiders ontwikkeling bij te brengen. Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat het ligt in de lijn van deze circulaire, wanneer het Gemeentebestuur het op deze manier mogelijk en gemakkelijk maakt om den arbeiders de noodige ontwik keling bij te brengen. Het is toch een feit, dat een ar beider, die werkloos en die 's avonds de Arbeiders- avondschool bezoekt, daardoor nog een zeker doel krijgt, dat zijn leven eenigszins wordt gevuld en dat dit onderwijs hem en de maatschappij ten goede komt. Als die menschen overdag werken aan wat hun 's avonds op de avondschool ten beste wordt gegeven, dan vullen zij daarmee eenigszins hun ledigen tijd en dan komt dat zeer zeker hun, hunne gezinnen en de maatschappij in het algemeen ten goede. De Voorzitter heeft ook het een en ander naar voren gebracht en meent, dat het niet noodig is dat er alge heele vrijstelling van betaling wordt gegeven, maar dat wel met de halve vrijstelling kan worden volstaan. Daaruit blijkt wel dat het college van Burgemeester en Wethouders in zijn geheel de motieven aanwezig achtte, die in de verordening worden gevraagd om gedeeltelijke of geheele ontheffing te verleenen. Nu heeft de Voor zitter naar voren gebracht, dat het naar zijne meening voldoende is, wanneer er halve ontheffing wordt ver leend, maar ik ben zoo vrij om daaromtrent absoluut met hem van meening te verschillen. Ik heb die zaak eens nagegaan en ik weet uit buiten gewoon betrouwbare bron. dat op het oogenblik onge veer de helft van de mannen, die dezen cursus bezoeken, werkloos zijn en dat de werkloozen op het oogenblik 10 cent per week betalen. Waar nu daaruit ook nog de leermiddelen moeten worden betaald, kunt U wel be grijpen, dat er dan voor het betalen van lokaalhuur eigenlijk niets overschiet. Men heeft al heel wat moeite om met de kleinigheid, die men van de menschen krijgt 15 a 20 cent per week van een deel, maar van een groot deel maar 10 cent de eindjes bij elkaar te krijgen. Er gaan ook vrouwen van werklooze arbeiders op dezen cursus en als men des Donderdagsavonds de contributie moet innen van deze groote menschen, die den cursus bezoeken, dan gebeurt het, dat men nog geen daalder bij elkaar krijgt, omdat men geen geld meer heeft voor contributie. Er is hier dus wel absoluut sprake van on- en minvermogenden, die de huur van deze lokalen niet kunnen betalen. Wij hebben ook gezien dat onze zustergemeente Leeuwarderadeel de lokalen heelemaal gratis geeft, n.l. in Huizum en in Stiens en dat daar zelfs ook geen on kosten voor behoeven te worden betaald. Dat moet in Leeuwarden in ieder geval nog wel gebeuren; er moet voor het schoonhouden ƒ1.— per uur en per lokaal per maand worden betaald. De Voorzitter heeft al meege deeld, dat het, naar den vollen prijs berekend, 337.50 per half jaar wordt en dat is een bedrag, dat de deel nemers niet zullen kunnen betalen. Dan wordt het voor het Instituut haast onmogelijk om dit onderwijs te geven, hoewel de leerkrachten het werk pro Deo doen. En het zou toch buitengewoon jammer zijn, als de zaak moest worden stop gezet. Ik meen toch, waar door

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 11